Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2017:2408

6 september 2017

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

201605351/1/A1.

Datum uitspraak: 6 september 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Vereniging Binnenstad Bergen op Zoom, gevestigd te Bergen op Zoom,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 mei 2016 in zaak nr. 16/631 in het geding tussen:

de Vereniging Binnenstad Bergen op Zoom

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2015 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gebouw De Zeeland Bergen op Zoom B.V. (hierna: Gebouw De Zeeland) een omgevingsvergunning verleend voor het vestigen van een versmarktwinkel in Gebouw De Zeeland (hierna: het project), op het perceel Markiezaatsweg 11 te Bergen op Zoom (hierna: het perceel).

Bij besluit van 17 december 2015 heeft het college het door de Vereniging Binnenstad Bergen op Zoom (hierna: de Vereniging) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 18 juni 2015 in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering daarvan.

Bij uitspraak van 20 mei 2016 heeft de rechtbank het door de Vereniging daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 december 2015 vernietigd, het bezwaar van de Vereniging alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Vereniging hoger beroep ingesteld.

Het college en Gebouw De Zeeland hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Vereniging en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2017, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door P.W. Juten, bijgestaan door S.C.M. Asselbergs, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.A.M. Suijkerbuijk, zijn verschenen. Voorts is daar Gebouw De Zeeland, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. D.H.J. Kochx en mr. S. van Hengel, advocaten te Etten-Leur, vergezeld door drs. J.H.M. Seerden, deskundige, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het geschil betreft de vestiging van een versmarkt met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1000 m² op de begane grond en de verdieping van Gebouw De Zeeland op het perceel. Volgens de ruimtelijke onderbouwing van het besluit, die zich onder de gedingstukken bevindt, moet onder ‘versmarkt’ worden verstaan: "Een verzameling van aaneengesloten liggende winkels of winkeleenheden, voor de vestiging waarvan door de eigenaar met één persoon of juridische entiteit een huurcontract wordt gesloten, en die behoren tot de hieronder genoemde vormen van detailhandel, dan wel de daar genoemde artikelen als assortiment voeren: slager, bakker, groenteboer, viswinkel, traiteur, poelier, drankenhandel, notenbar, zoetwaren, zuivel, biologische producten, bloemen, olijfolie, kookshop (eventueel met kookstudio), gespecialiseerde buitenlandse voedingswaren, koffie- en theespeciaalzaak, combiwinkels rond één thema, waarbij naast voedingswaren ook andere producten te koop worden aangeboden, en tenslotte tevens hier niet specifiek benoemde, maar daarmee vergelijkbare - winkels in - versproducten. Te denken valt in dit verband aan een soort overdekte markthal (…)."

2.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Zeeland", rust op het perceel de bestemming "Gemengd (GD)". Het project is in strijd met het bestemmingsplan, nu het voorgenomen gebruik is gericht op niet grootschalige detailhandel, en de omschrijving van de bestemming "Gemengd (GD)" in artikel 5.1 van de planregels daar niet in voorziet.

    Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 9, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht de omgevingsvergunning verleend, teneinde het project niettemin mogelijk te maken.

Het oordeel van de rechtbank

3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het bezwaar van de Vereniging ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Zij heeft daartoe overwogen dat de Vereniging niet kan worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), bij het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen. De Vereniging heeft naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreeks, maar slechts een afgeleid bij het besluit betrokken belang, mede omdat het besluit geen rechtstreeks verband houdt met het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de binnenstad.

Wettelijk kader

4.    Artikel 1:2 van de Awb luidt:

1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2. Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.

3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Beoordeling van het hoger beroep

5.    De Vereniging betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen rechtstreeks bij het besluit betrokken belang heeft. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de locatie van Gebouw De Zeeland buiten het gebied ligt waarop de Vereniging zich richt. Volgens haar statutaire doel richt zij zich ook op het aan de binnenstad aangrenzende terrein, waar Gebouw De Zeeland volgens de Vereniging is gelegen. Verder heeft de rechtbank volgens de Vereniging miskend dat het begrip binnenstad in de loop der jaren een uitbreiding heeft ondergaan. De Vereniging stelt verder dat de rechtbank haar belang te zeer heeft verbonden aan de cultuurhistorische waarden van de binnenstad.

Ook haar feitelijke werkzaamheden strekken zich uit tot buiten het beperkte begrip binnenstad zoals de rechtbank dit heeft gehanteerd, aldus de Vereniging. Zij betoogt verder als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, nu zij een bundeling van individuele, rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen tot stand brengt.

5.1.    Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.

5.2.    Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, blz. 32-35) veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken.

    Het belang dat de Vereniging zich blijkens artikel 2, onder a, van haar statuten, zoals deze golden ten tijde van belang, ten doel stelt te behartigen, is het verbeteren en in stand houden van de leefbaarheid en de belevingswaarde in de binnenstad van Bergen op Zoom en het aangrenzend terrein, met onmiddellijke en voortdurende in acht name van de cultuurhistorische waarden. In dit verband draagt de Vereniging ingevolge artikel 2, onder b, in ieder geval zorg om:

1. de bebouwing, het stratenplan en de structuur van de binnenstad, welke historisch waardevol en onvervangbaar zijn, te behouden en zo nodig te herstellen;

2. op een verantwoorde wijze de recente en nieuwe ontwikkelingen betreffende gebruik en verkeer zowel onderling op elkaar, als ook op deze historisch waardevolle en onvervangbare zaken af te stemmen.

    Blijkens artikel 2, onder c, worden tot de historisch waardevolle en onvervangbare zaken die zaken gerekend, die:

1. monumenten zijn in de zin van de Monumentenwet negentienhonderd een en zestig;

2. door de vereniging als beeldbepalend en beeldondersteunend gewaardeerd worden;

3. in zijn algemeenheid kenmerkend zijn voor het eigen karakter en de beeldvorming van de gehele stad.

5.3.    De Afdeling is van oordeel dat de locatie van Gebouw De Zeeland, en derhalve het gebied waarop de aanvraag om omgevingsvergunning ziet, niet binnen de territoriale begrenzing van de statutaire doelomschrijving van de Vereniging ligt, te weten de binnenstad van Bergen op Zoom en het daaraan aangrenzende terrein. Gebouw De Zeeland ligt op een bedrijventerrein buiten de binnenstad van Bergen op Zoom en het daaraan aangrenzende terrein. De Afdeling ziet geen grond voor het volgen van het betoog dat de betekenis van het begrip binnenstad inmiddels een zodanige uitbreiding heeft ondergaan, dat het perceel toch moet worden geacht binnen de territoriale begrenzing van de statutaire doelomschrijving te vallen. Gelet daarop, bestaat in die zin geen rechtstreeks bij het besluit betrokken belang van de Vereniging.

    Dat, zoals de Vereniging eveneens heeft betoogd, de verlening van de omgevingsvergunning effecten heeft die zich wel uitstrekken tot het gebied binnen de territoriale begrenzing van de statutaire doelomschrijving, leidt, wat daarvan zij, niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt overwogen dat de rechtbank, anders dan de Vereniging betoogt, terecht heeft geoordeeld dat volgens de statutaire doelstelling van de Vereniging als omschreven in artikel 2, onder a, b en c van de statuten, gelezen in onderlinge samenhang, dit doel is gericht op het verbeteren en in standhouden van de leefbaarheid en de belevingswaarde in het statutaire werkgebied van de Vereniging, in relatie tot de cultuurhistorische waarden aldaar. Dat in aanmerking genomen, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het belang dat de Vereniging volgens haar statuten behartigt, in een te ver verwijderd verband staat tot het besluit, om te kunnen worden aangemerkt als een rechtstreeks daarbij betrokken belang. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de Vereniging niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit en de mogelijke effecten daarvan leiden tot een aantasting van de cultuurhistorische waarden in de binnenstad van Bergen op Zoom. Het besluit raakt daarom niet rechtstreeks aan de statutaire doelstelling van de Vereniging.

    Dat, zoals de Vereniging heeft gesteld, haar feitelijke werkzaamheden zich uitstrekken tot buiten het begrip binnenstad, leidt niet tot het oordeel dat de Vereniging toch moet worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit, nu het erom gaat of de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden tezamen tot die conclusie nopen.

    Dat, naar de Vereniging eveneens heeft betoogd, zij per 13 juli 2016 haar statuten heeft gewijzigd, kan in deze procedure geen rol spelen, nu deze wijziging dateert van na het einde van de bezwaartermijn. Voor een ontvankelijk bezwaar moet immers het belang tijdens die termijn bestaan.

5.4.    De Vereniging heeft voorts betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat zij niettemin belanghebbende is, nu zij een bundeling van individuele, rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen tot stand brengt. Daartoe heeft zij aangevoerd dat veel van haar leden in de binnenstad woonachtig zijn.

    Uit de statuten van de Vereniging blijkt niet dat doelstelling van de Vereniging is om het collectieve belang van haar leden te behartigen. De doelstelling van de Vereniging is er volgens haar statuten op gericht een algemeen, ideëel belang te behartigen, te weten de leefbaarheid en de belevingswaarde van de binnenstad, in relatie tot de cultuurhistorische waarden aldaar. De Vereniging brengt daarom, gelet op haar statutaire doel, door het optreden in rechte geen bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen van leden tot stand.     

    Gezien het voorgaande, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de Vereniging niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.

    Het betoog faalt.

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Bolleboom

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017

641.

Artikel delen