Voor de vraag of de opgelegde energiebesparende maatregelen al dan niet een terugverdientijd hebben van vijf jaar of minder kan in beginsel een branchebreed en algemener kader worden gehanteerd. Wanneer evenwel de drijver van de inrichting gemotiveerd betwist dat de terugverdientijd minder dan vijf jaar zou zijn, dient een inhoudelijke bespreking daarvan plaats te vinden en kan niet worden volstaan met voor de hele branche geldende bandbreedtes en gemiddelden.
Bovenstaande uitspraak vormt aanleiding om stil te staan bij de energiebesparingsplicht van art. 2.15 Activiteitenbesluit, welk artikel recentelijk nader is uitgewerkt in art. 2.16 en bijlage 10 van de Activiteitenregeling.
Mr. M.Y.C.L. de Wit schrijft een annotatie bij uitspraak Rb Amsterdam d.d. 18 december 2015. U kunt de annotatie
hier
lezen.