Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Huisvestingswet zorgt voor verandering in de gehanteerde praktijk

Vanaf 1 januari 2015 is de nieuwe Huisvestingswet 2014 inwerking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zullen de verordeningen die zijn gebaseerd op de (oude) Huisvestingswet komen te vervallen. Gemeenten die willen (blijven) sturen op woonruimteverdeling, dienen er dus voor te zorgen dat zij conform de nieuwe Huisvestingswet een huisvestingsverordening opstellen.

5 januari 2015

Vanaf 1 januari 2015 is de nieuwe Huisvestingswet 2014 inwerking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zullen de verordeningen die zijn gebaseerd op de (oude) Huisvestingswet komen te vervallen. Gemeenten die willen (blijven) sturen op woonruimteverdeling, dienen er dus voor te zorgen dat zij conform de nieuwe Huisvestingswet een huisvestingsverordening opstellen.

De Huisvestingswet 2014 is een kleinere wet dan zijn voorganger en brengt een aantal veranderingen. Een van de belangrijkste veranderingen is dat de veel gehanteerde praktijk van gemeenten om afspraken over woonruimteverdeling in een convenant vast te leggen met woningbouwcorporaties (privaatrechtelijke afspraken) niet meer mogelijk lijkt te zijn. Uit de toelichting blijkt namelijk dat de Huisvestingswet als een uitputtende regeling wordt beschouwd (De Huisvestingswet 2014 met toelichting d.d. 11 november 2014). Dit betekent dat als gemeenten bij schaarste aan sociale huurwoningen of aan woonruimte met specifieke voorzieningen willen sturen op woonruimteverdeling, zij dit dienen te regelen in de (nieuwe)huisvestingsverordening (artikel 4).

Daarnaast is het nieuwe sleutelwoord voor het opstellen van de verordening, schaarste. Gemeenten mogen pas overgaan tot het opstellen van een huisvestingverordening indien aantoonbaar sprake is van schaarste die leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten (artikel 2). Dit ligt alleen anders voor urgentieregelingen. Gemeenten kunnen ook zonder dat sprake is van schaarste op de woningmarkt, overgaan tot het opstellen van een urgentieregeling. De reden daarvoor is dat de afwezigheid van schaarste niet betekent dat er woningen leeg staan om urgent woningzoekenden direct van huisvesting te voorzien.

Verder is het voor gemeenten met de nieuwe Huisvestingswet niet (meer) mogelijk om:

- eisen te stellen aan woningzoekenden met het oog op de bevordering van de leefbaarheid (o.a. samenstelling van het huishouden, de leeftijd en het opleidingsniveau van de woningzoekende);

- minimumeisen te stellen aan het inkomen van woningzoekenden;

- regels vast te leggen met betrekking tot kavels of koopwoningen, met uitzondering van Waddeneilanden;

- op zodanige wijze voorrang te geven aan woningzoekenden met maatschappelijke of economische binding dat er geen reële huisvestingsmogelijkheden meer zijn voor woningzoekenden zonder binding.

Het blijft voor gemeenten wél mogelijk om wijzigingen in de woonruimtevoorraad ontrekken/samenvoegen/splitsen van woningen te regelen middels een vergunningsysteem (artikel 21 e.v.). Een vergunning wordt verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het ontrekken, samenvoegen of omzetten gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden voldoende kan worden gediend. Onder belang kan naast schaarste ook gedacht worden aan andere belangen, zoals wanneer de vergunningverlening zou leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het pand. Dit is in lijn met de jurisprudentie die is gevormd op basis van de vigerende Huisvestingswet (zie in dit verband: De Huisvestingswet 2014 met toelichting d.d. 11 november 2014).

De huisvestingsverordening krijgt in de nieuwe Huisvestingswet een tijdelijk karakter van maximaal 4 jaar, een termijn die samenhangt met de zittingsduur van de gemeenteraad (artikel 4). Dit leidt ertoe dat gemeenten steeds opnieuw zullen moeten onderbouwen dat sprake is van schaarste, en zodoende van een noodzaak tot sturing, en daarover in overleg dienen te (blijven) treden met belanghebbenden en woningbouwcorporaties. De gedachte die achter genoemde termijn schuil gaat, is dat gemeenten op deze manier worden gestimuleerd structurele problemen op de woningmarkt aan te pakken. De verordening dient dus te passen binnen een bredere beleidsvisie op het wegnemen van schaarste op de woningmarkt.

De bevoegdheden met betrekking tot de vergunningverlening liggen bij burgemeester en wethouders. De wet biedt echter de mogelijkheid dat burgemeester en wethouders voor deze bevoegdheden - het verlenen en intrekken van de vergunning en de indeling in urgentiecategorie - mandaat verlenen aan woningbouwcorporaties (artikel 19).

Vanaf 1 januari 2015 zullen gemeenten met dit nieuwe instrumentarium moeten werken. De toekomst zal uitwijzen in hoeverre gemeenten met deze kleinere wet goed uit de voeten kunnen.

Artikel delen