Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Invoeringswet Omgevingswet: wanneer moeten mijn omgevingsvisie en omgevingsplan gereed zijn?

De Invoeringswet Omgevingswet (IOw) ligt op dit moment ter consultatie. In deze Invoeringswet zijn onder meer bepalingen opgenomen over het overgangsrecht. Belangrijke vraag voor gemeenten is wanneer zij over een omgevingsvisie en een omgevingsplan moeten beschikken die voldoen aan de vereisten van de Omgevingswet (Ow). Dat bespreek ik in deze blog.

25 januari 2017

Invoeringswet Omgevingswet

Op 5 januari is de

consultatieversie van de Invoeringswet Omgevingswet

verschenen. Belangstellenden kunnen tot en met 3 februari 2017 hun reactie geven op het wetsvoorstel en de

bijbehorende Memorie van Toelichting

(MvT).

In deze blog staat het overgangsrecht dat in de Invoeringswet is opgenomen centraal, meer in het bijzonder het overgangsrecht dat geldt voor gemeenten ten aanzien van de omgevingsvisie en het omgevingsplan.

Gemeentelijke omgevingsvisie

Op grond van art. 3.1 Ow moeten gemeenten een omgevingsvisie vaststellen. Deze bevat een integrale visie voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving voor de lange termijn. De omgevingsvisie moet voldoen aan de inhoudelijke eisen die de Ow daaraan stelt (zie art. 3.2 en 3.3 Ow). Ook moet de omgevingsvisie voldoen aan digitale standaarden. Ten aanzien van de totstandkoming geldt dat afdeling 3.4 Awb van toepassing is op de voorbereiding van een omgevingsvisie (art. 16.26 Ow).

Belangrijke vraag voor gemeenten is op welk moment na de inwerkingtreding van de Ow zij over een omgevingsvisie moeten beschikken die voldoet aan de vereisten die de Ow daaraan stelt. De IOw vermeldt in dit kader dat aan de verplichting tot het vaststellen van een omgevingsvisie op een bij koninklijk besluit (kb) te bepalen tijdstip moet worden voldaan (art. 11.6 lid 1 IOw). Over dit tijdstip staat in de algemene toelichting dat gemeenten een termijn van vijf jaar wordt gegeven voor het vaststellen van de omgevingsvisie (p. 61 MvT). In de artikelsgewijze toelichting bij art. 11.6 lid 1 IOw wordt echter vermeld dat dit tijdstip na overleg met de VNG zal worden vastgesteld (p. 276 MvT).

Duidelijk is in ieder geval dat gemeenten op het moment van inwerkingtreding van de Ow de omgevingsvisie nog niet gereed hoeven te hebben. Voor het precieze moment waarop dat wel het geval moet zijn, moet het desbetreffende kb worden afgewacht.

Voorkomen beleidsvacuüm

Om na de inwerkingtreding van de Ow een beleidsvacuüm te voorkomen is geregeld dat de hoofdzaken van het huidige gemeentelijke beleid, vastgelegd in het milieubeleidsplan, het verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie blijven gelden tot de omgevingsvisie in werking treedt (art. 11.6 lid 2 IOw).

Er zijn gemeenten die al vóór de inwerkingtreding van de Ow zijn begonnen met het opstellen van een omgevingsvisie. Hiervoor geldt art. 11.7 IOw. In deze bepaling wordt de gemeentelijke omgevingsvisie die in overeenstemming met het oude recht tot stand is gekomen gelijkgesteld met de omgevingsvisie als bedoeld in art. 3.1 Ow. Om voor deze gelijkstelling in aanmerking te komen moet aan twee voorwaarden zijn voldaan. In de eerste plaats moet de omgevingsvisie aan de inhoudelijke vereisten van de artikelen 3.2 en 3.3 Ow voldoen. In de tweede plaats moet de omgevingsvisie vóór de inwerkingtreding van art. 3.1 Ow van kracht zijn of onmiddellijk na de inwerkingtreding daarvan van kracht worden. Door deze gelijkstelling wordt de rechtsgeldigheid van de omgevingsvisies die (nog) niet in overeenstemming met de procedure van de Ow tot stand zijn gekomen, buiten twijfel geplaatst.

Omgevingsplan (situatie bij inwerkingtreding Omgevingswet)

In de IOw is geregeld dat vanaf het moment van inwerkingtreding van de Ow iedere gemeente van rechtswege één omgevingsplan heeft. Dit omgevingsplan bestaat uit twee onderdelen:

  • Het belangrijkste deel wordt gevormd door de geldende bestemmingsplannen, wijzigingsplannen, uitwerkingsplannen, beheersverordeningen, exploitatieplannen (voor zover deze betrekking hebben op de drie eerst genoemde plannen) en inpassingsplannen. Deze gelden van rechtswege als onderdeel van het omgevingsplan (art. 11.73 IOw).

  • Een tweede onderdeel zal worden ingevoegd door het Rijk (via het Invoeringsbesluit Omgevingswet). Het betreft regels over activiteiten die de regels vervangen die nu in AMvBs, zoals het Activiteitenbesluit milieubeheer staan en die niet terugkomen in het Besluit activiteiten leefomgeving (zie het met de IOw ingevoegde art. 22.2 Ow).

Omgevingsplan (situatie tijdens overgangsfase)

Het van rechtswege geldende omgevingsplan is pas het begin. Na inwerkingtreding van de Ow volgt een overgangsfase waarin gemeenten de tijd hebben om het bestaande ruimtelijke regime te vervangen door een regime dat voldoet aan de eisen van de Ow en de daarop gebaseerde regelgeving.

Ook hier is de vraag hoe lang duurt deze overgangsfase en wanneer moeten gemeenten beschikken over een omgevingsplan dat aan alle vereisten van de Ow voldoet? In afdeling 22.1 Ow (zoals deze is ingevoegd bij de IOw) wordt voorzien in regels voor deze overgangsfase.

In art. 22.4 Ow staat dat uiterlijk

tot een bij kb te bepalen tijdstip

met het omgevingsplan van rechtswege wordt voldaan aan de verplichtingen: (a). in art. 4.2, lid 1, over de toedeling van functies aan locaties en het stellen van andere regels die met het oog daarop nodig zijn); (b). in art. 4.17 Ow over het in overeenstemming brengen van het omgevingsplan met omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit; (c). in art. 16.2, lid 3 Ow over de vorm van het elektronisch bestand.

Zoals inmiddels wel bekend is gaat het omgevingsplan ook algemene regels bevatten over activiteiten die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. Deze regels staan nu nog in gemeentelijke verordeningen, zoals bijvoorbeeld de kapverordening en de ligplaatsenverordening. Ook hierbij is de vraag op welk moment deze regels moeten zijn opgenomen in het omgevingsplan. Dit wordt geregeld in art. 22.3 Ow. Ook hiervoor geldt dat uiterlijk op een bij kb vast te stellen tijdstip aan deze verplichting moet worden voldaan. Gemeenten hebben gedurende de overgangsfase de tijd om de regels uit de verordeningen in het omgevingsplan op te nemen.

In de toelichting staat dat de overgangsfase niet te lang mag duren. Genoemd wordt een termijn van ten hoogste tien jaar (MvT, p. 63, 64). Voor de precieze termijn zal het desbetreffende kb moeten worden afgewacht. Overigens kan de lengte van de overgangsfase nader worden gespecificeerd voor verschillende gevallen genoemd in art. 22.4 (zie art. 22.4 lid 2 Ow).

Omzetting naar het nieuwe stelsel: locatiegewijs of themagewijs?

Een gemeente kan er voor kiezen het bestaande ruimtelijke regime locatie voor locatie om te zetten naar het nieuwe stelsel. Ook kan ervoor worden gekozen om specifieke onderwerpen in één keer voor het hele grondgebied van de gemeente om te bouwen naar regels voor het omgevingsplan die voldoen aan de nieuwe eisen. Volgens de toelichting lijkt dit een goede aanpak voor regels die nu zijn opgenomen in lokale verordeningen (MvT, p. 64). Dat neemt overigens niet weg dat er ook voor kan worden gekozen om regels uit verordeningen per locatie om te bouwen.

Al met al is het omzetten een omvangrijke klus, die het nodige van gemeenten zal vergen.