Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBAMS:2023:4739

25 July 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 21/4988


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2023 in de zaak tussen


[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. E.M. van Bennekom).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: DGH Vastgoed B.V. uit Blaricum, vergunninghouder.

Inleiding

1.1In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verlening van een omgevingsvergunningn

Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

.

1.2Met een primair besluit van 14 januari 2021 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend. Met het bestreden besluit van 31 augustus 2021 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.

1.3Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.4De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [naam 1] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder zijn verschenen [naam 2] en [naam 3] .

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1Vergunninghouder heeft op 13 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor het vormen van nieuwe woonruimten op de locatie [adres] (hierna: de locatie) in Amsterdam.

2.2Vergunninghouder heeft vervolgens op 22 oktober 2020 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwtechnisch splitsen van één zelfstandige woning naar twee zelfstandige woningen op de locatie.

2.3Met een besluit van 14 december 2020 heeft verweerder aan vergunninghouder een huisvestingsvergunning verleend voor het vormen van twee zelfstandige woonruimten.

2.5Met het primaire besluit is aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwkundig splitsen van een zelfstandige woonruimte naar twee zelfstandige woonruimten, het realiseren van een dakterras op de vergunningvrije aanbouw en het wijzigen van de voorgevel van de woning op de locatie. Verweerder heeft daarbij overwogen dat het project bestaat uit het bouwen van een bouwwerkn

Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.

en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een planologische regelingn

Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.

.

2.6Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.

2.7Met het bestreden besluit heeft verweerder, met overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Volgens verweerder past het bouwplan – met uitzondering van het dakterras – binnen het ten tijde van de aanvraag geldende bestemmingsplan ‘ [plan] ’. Verweerder mocht de aanvraag daarom niet weigeren. Voor wat betreft het dakterras is sprake van strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft gebruik gemaakt van zijn afwijkingsmogelijkheidn

Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, vierde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

. Volgens verweerder is het dakterras in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

Beoordeling door de rechtbank

3.1De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiseres zich alleen richt tegen de verleende omgevingsvergunning. De aan vergunninghouder verleende huisvestingsvergunning is geen onderdeel van deze beroepszaak.

3.2De rechtbank beoordeelt of verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.

3.3De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.4De voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Splitsing van de woning

4.1Eiseres voert aan dat het splitsen van de woning naar twee zelfstandige woningen in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens eiseres stelt het bestemmingsplan ‘ [plan] ’ dat de locatie en de woning bestemd is voor bewoning door één huishouden. Splitsing van de woning maakt huisvesting van meer dan één huishouden mogelijk. Volgens eiseres is de term woning relevant omdat het niet alleen om hele panden gaat, zoals het hoekhuis in kwestie, maar ook om appartementen. Volgens de redenering van de gemeente kunnen woningen binnen de kaders van het bestemmingsplan in een groot aantal zelfstandige eenheden worden opgeknipt, zonder dat wordt afgeweken van de bepaling van één huishouden per woning. Op deze manier zou deze regel een lege huls zijn. Verder is volgens eiseres in het bestemmingsplan ‘ [plan] ’ een extra bescherming tegen opknippen opgenomen voor grondgebonden woningen. Sinds 1 januari 2021 geldt in het kader van de Huisvestingsverordening een verbod op splitsing van grondgebonden woningen kleiner dan 200 m². De omgevingsvergunning is ook hiermee in strijd, aldus eiseres.

4.2De rechtbank overweegt dat verweerder bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ moet toetsen aan de weigeringsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo. Het systeem van dit artikel is dwingend en limitatief. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden verleend als er geen strijd is met een van deze weigeringsgronden. Aan het afwegen van belangen komt de rechtbank dan niet toe.

4.3De rechtbank stelt vast en tussen partijen is ook niet in geschil dat de regels uit het bestemmingsplan ‘ [plan] ’ (hierna: het bestemmingsplan) van toepassing zijn op het voorliggende bestreden besluit. De regels uit het bestemmingsplan ‘ [plan] ’ zijn in deze zaak daarom niet relevant.

4.4Op grond van artikel 1 van het bestemmingsplan wordt onder ‘woning’ verstaan ‘een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.’ Uit artikel 3 van het bestemmingsplan volgt dat de gronden op de plankaart aangewezen voor ‘wonen 1’ zijn bestemd voor al dan niet gestapelde woningen en al dan niet vrijstaande woningen.

4.5De rechtbank is van oordeel dat voornoemde regels in het bestemmingsplan voldoende duidelijk zijn. De toelichting op planregels, waar eiseres naar heeft verwezen, is enkel van belang indien de planregels op zichzelf of in samenhang met de bestemming onvoldoende duidelijk zijn. Hiervan is geen sprake. De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat het splitsen van één zelfstandige woning naar twee zelfstandige woningen passend is binnen het bestemmingsplan. Met de woningvorming worden twee nieuwe woningen gerealiseerd met twee nieuwe adressen. Nu er sprake is van twee woningen, is er geen sprake van strijd met het bestemmingsplan, omdat volgens het bestemmingsplan per woning één huishouden mag worden gevestigd.

5.1Eiseres voert verder aan dat het splitsen van de woning in strijd is met de erfpachtvoorwaarden. Volgens eiseres is dit niet alleen een privaatrechtelijke kwestie, omdat de erfpacht en de erfpachtvoorwaarden mede dienen tot ordening van de ruimte en de woningvoorraad. Eiseres vindt het onbegrijpelijk dat dit los van elkaar wordt gezien.

5.2De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De gemeente Amsterdam heeft verschillende hoedanigheden waarin zij optreedt. Bij de uitgifte van erfpacht is dat civielrechtelijk. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning is dat bestuursrechtelijk. Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit voor eiseres verwarrend kan zijn, heeft verweerder eventuele strijd met erfpachtvoorwaarden terecht niet betrokken bij het verlenen van de omgevingsvergunning.

6. Omdat de rechtbank oordeelt dat de splitsing van de woning binnen het bestemmingsplan past, komt zij voor wat betreft de splitsing van de woning niet toe aan een belangenafweging.

Het dakterras

7.1Eiseres voert aan dat het dakterras in strijd is met het bestemmingsplan en de zorgvuldigheidseisen. Volgens eiseres zijn de belangen van omwonenden onvoldoende meegewogen. Er is sprake van veel overlast en vermindering van privacy. Van een precedentwerking is geen sprake, omdat er een fundamenteel verschil is tussen nummer 7 en de onderhavige woning. Bij die woning is geen sprake van splitsing en het dakterras is niet de enige buitenruimte.

7.2De rechtbank stelt vast dat de aanvraag voor wat betreft het dakterras in strijd is met het bestemmingsplan. Voor verweerder bestaat de mogelijkheid om in afwijking van het bestemmingsplan alsnog een omgevingsvergunning te verlenen. Voorwaarde hiervoor is wel dat het bouwplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft bij die beoordeling beleidsruimte. Dit betekent dat de rechtbank terughoudend moet toetsen. De rechtbank beoordeelt dan ook of verweerder in redelijkheid van zijn afwijkingsbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

7.3De rechtbank oordeelt dat dit het geval is. Verweerder heeft de belangen van eiseres afgezet tegen het stedenbouwkundig advies en het belang van de vergunninghouder. Volgens verweerder is het dakterras vanuit stedenbouwkundig oogpunt akkoord. Zo bevindt de aanbouw met dakterras zich aan de achterzijde van de woning, waardoor deze vanaf de openbare weg niet zichtbaar is. Weliswaar leidt het dakterras tot enige vermindering van de privacy van de buren, maar volgens verweerder is die vermindering niet zodanig dat sprake is van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. Een zekere mate van inbreuk op privacy is inherent aan het wonen in een verstedelijkte omgeving. Ook neemt verweerder in aanmerking dat sprake is van een precedentwerking, omdat in dezelfde straat op huisnummer 7 al een aanbouw met dakterras is gerealiseerd. Om deze redenen wordt aan de vermindering van privacy geen doorslaggevend gewicht toegekend. De rechtbank kan dit volgen. Dat volgens eiseres sprake is van een fundamenteel verschil tussen nummer 7 en de onderhavige woning volgt de rechtbank niet. In beide gevallen gaat het om een aanbouw met een dakterras.

Conclusie en gevolgen

8.1Verweerder heeft de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen verlenen.

8.2Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2023.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

(…)

c. het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een

bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens

artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een

voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.

(…)

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het

bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;

b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het

bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;

c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening;

d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met

uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op

zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

b. indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;

c. indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;

d. indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.

Bestemmingsplan [plan]

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

(…)

58. woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

(…)

Artikel 3 Wonen 1(W1)

Doeleindenomschrijving

Lid 1

De gronden op de plankaart aangewezen voor "Wonen 1" zijn bestemd voor al dan niet gestapelde en al dan niet vrijstaande woningen.

(…)

Bebouwingsvoorschriften

Lid 3

Op en onder de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming of in voorkomende gevallen de nadere aanduiding.

Lid 4 Het bestemmingsvlak mag voor 100% worden bebouwd, tenzij op de plankaart een

maximum bebouwingspercentage is aangegeven.

Lid 5 De bouwhoogte en/of goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de

plankaart is aangeduid.

Lid 6 Dakopbouwen mogen uitsluitend worden gerealiseerd ter plaatse van de nadere aanduiding "dakopbouw toegestaan"; aansluitend is een dakterras met bijbehorende gebouwde voorzieningen toegestaan.

Lid 7 De bouwhoogte van een dakopbouw mag niet meer bedragen dan 3 meter, gemeten vanaf het oorspronkelijke dakvlak.

Artikel delen