RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/6805 en AWB 24/6974 (voorlopige voorzieningen)
AWB 24/7056 en AWB 24/7059 (beroepen)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 december 2024 op de beroepen en de verzoeken om een voorlopige voorziening in de zaken tussen
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen, verweerder, hierna: het college
(gemachtigde: B.C. Stuifbergen).
Verzoekster woont op de [adres 1] in Diemen. Vergunninghouder heeft omgevingsvergunningen aangevraagd voor het kappen en het verplanten van bomen om het project [projectnaam] te kunnen verwezenlijken.
Op 24 juni 2024 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 30 bomen en het verplanten van 2 bomen binnen het project [projectnaam] bij de parkeerterreinen [adres 2] (het primaire besluit 1). Op dezelfde datum heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 85 bomen en het verplanten van 2 bomen binnen het project [projectnaam] en [locatie 1] (het primaire besluit 2).
Met twee afzonderlijke besluiten van 4 november 2024 (de bestreden besluiten 1 en 2) heeft het college de bezwaren van verzoekster tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard onder aanvulling van de motivering met een herplantplicht van respectievelijk 30 bomen en 85 bomen 2 jaar na het rooien.
Verzoekster heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen die ertoe strekken dat de primaire besluiten en de bestreden besluiten worden geschorst. De voorzieningenrechter heeft deze verzoeken op 6 december 2024 op zitting behandeld. Verzoekster was hierbij aanwezig, vergezeld door buurtbewoners [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 5] . Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Vooraf
5. Voordat de voorzieningenrechter op de argumenten van verzoekster ingaat, merkt hij het volgende op. Als een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend tijdens een beroepsprocedure, geeft de wet de voorzieningenrechter de mogelijkheid om niet alleen op het verzoek te beslissen, maar ook gelijk op het beroep.n
Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De voorzieningenrechter heeft verzoekster deze mogelijkheid op de zitting voorgehouden en haar gevraagd of zij in de beroepsprocedures nog nieuwe argumenten wil aanvoeren. Verzoekster heeft hierop bevestigd dat zij geen nieuwe argumenten meer gaat indienen en dat de voorzieningenrechter ook op haar beroepen kan beslissen. Het college en vergunninghouder hebben hier niet tegen geprotesteerd.
7. De voorzieningenrechter concludeert dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaken en zal daarom ook gelijk op de beroepen van verzoekster beslissen.
8. De voorzieningenrechter merkt verder op dat bij deze zaken veel belangen een rol spelen. Het is voor de voorzieningenrechter duidelijk dat de bomen veel voor verzoekster (en omwonenden) betekenen. Zij vrezen voornamelijk voor een verslechtering van hun woon- en leefklimaat en hun gezondheid. Daartegenover staan de belangen van het college en vergunninghouder. Hun belangen zijn gelegen in het verbeteren van de openbare ruimte. De riolering en de wegen functioneren niet naar behoren en het openbare groen, speelplekken en verlichting zijn aan vervanging of onderhoud toe. De voorzieningenrechter zal al deze belangen meenemen in zijn beoordeling.
De niet-ontvankelijkheid
9. Verzoekster heeft toegelicht dat het haar bevreemdt dat het college personen buitensluit door hun bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren en niet inhoudelijk te behandelen. Verzoekster stelt dat zij van de wethouder had begrepen dat het plan voor alle Diemenaren geldt en dat naar verwachting veel meer mensen gebruik zullen maken van het wandellandschap.
10. De wet bepaalt dat alleen personen die bij een besluit belanghebbende zijn kunnen worden ontvangen in hun bezwaar.n
Artikel 8:1 in combinatie met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
11. Bij sommige bezwaarmakers heeft het college geconcludeerd dat hun belangen niet rechtstreeks bij de omgevingsvergunningen zijn betrokken. Het college is daarom van oordeel dat zij niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij de verleende omgevingsvergunningen en daarom niet kunnen worden ontvangen in hun bezwaren.
12. De voorzieningenrechter kan in deze procedures geen oordeel vellen over de vraag of dit oordeel van het college juist is. Als het college besluit dat iemand geen belanghebbende bij een bepaald besluit is, kan deze persoon daartegen opkomen.
Participatie
13. Verzoekster is verder van mening dat vergunninghouder onvoldoende aan participatie heeft gedaan. Er is namelijk geen overleg met bewoners geweest. In de verslaglegging op de website en in de verslaglegging van de inspraak staat dat het college voor behoud van de bomen gaat. Klachten en bezwaren zijn niet beantwoord. Daarnaast heeft vergunninghouder nagelaten de bewoners te berichten. Verzoekster stelt dat met simpele aanpassingen van het plan niet alle bomen gekapt hoeven te worden en dat het college geen maatregelen heeft genomen ter bescherming en verbetering van de leefomgeving.
13. De Omgevingswet stelt geen eisen aan participatie. Wel moet een aanvrager van een omgevingsvergunning aangeven of participatie heeft plaatsgevonden en, zo ja, hoe en welk resultaat dit heeft opgeleverd.n
Artikel 7.4 van de Omgevingsregeling.
15. Vergunninghouder heeft op de zitting toegelicht hoe hij aan participatie heeft gedaan. Vergunninghouder is begonnen met het uitzetten van een enquête en het plaatsen van borden in het wandelgebied. Ook staan de plannen op de website zodat iedereen daarvan kennis van nemen. Na de enquête heeft vergunninghouder input opgehaald, deze input in een schets verwerkt en dat aan de bewoners gepresenteerd. Hier mochten bewoners op reageren en vergunninghouder heeft vervolgens bepaald welke reacties wel en welke niet worden meegenomen en waarom. Vergunninghouder heeft vervolgens een voorlopig ontwerp gedeeld waar mensen opnieuw op konden reageren. Dit heeft vergunninghouder gebundeld en teruggekoppeld. Vergunninghouder heeft verder toegelicht dat hij na het definitieve ontwerp voor de invulling van het groen zelf een beplantingsplan heeft opgesteld. Hierover heeft hij een bewonersavond georganiseerd. Het Comité tot Behoud van de bomen [projectnaam] (waar verzoekster deel van uitmaakt) heeft vergunninghouder suggesties meegegeven, waar vergunninghouder enkele van heeft meegenomen.
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat vergunninghouder met het hiervoor geschetste participatietraject voldoende aan participatie heeft gedaan. Deze participatie vond voornamelijk plaats tijdens de presentatie van het achterliggende herinrichtingplan. De omgevingsvergunningen zien op de uitvoering van dat herinrichtingsplan. De kap van deze bomen was daarom ook tijdens dit participatietraject bekend. Ook verzoekster heeft haar bezwaren tegen de kap van de bomen daarom naar voren kunnen brengen in dit participatietraject.
15. De voorzieningenrechter merkt verder op dat participatie niet betekent dat de aanvrager van een vergunning alle reacties moet overnemen. Verzoekster heeft met het geschetste participatietraject (ruim) voldoende gelegenheid gehad tot inspraak. Dat de participatie tot een ander resultaat heeft geleid dan dat verzoekster wenste, betekent niet dat de participatie onvoldoende is geweest.
De kap van de bomen
15. De voorzieningenrechter zal vervolgens ingaan op de kern van deze procedures: de omgevingsvergunningen voor het kappen van de bomen. De voorzieningenrechter zal eerst toelichten welke regelgeving hier van toepassing is en hoe hij daaraan moet toetsen. De voorzieningenrechter zal daarna ingaan op de argumenten van verzoekster tegen de omgevingsvergunning voor het kappen van de 85 bomen en vervolgens op de argumenten van verzoekster tegen de omgevingsvergunning voor het kappen van de 30 bomen. Tot slot zal de voorzieningenrechter zijn beslissing geven.
Welke regelgeving is in deze zaak van toepassing?
15. De vergunningplicht voor het kappen van de bomen staat in artikel 2 van de Bomenverordening Diemen 2010 (hierna: de Bomenverordening). Ook onder de Omgevingswet geldt dit artikel als een verbod om zonder omgevingsvergunning de bomen te kappen.n
Dit volgt uit artikel 22.8 in combinatie met artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.
‘Een vergunning wordt onder verwijzing naar de “Beleidsnotitie Bomenverordening Diemen 2010”, geweigerd indien het belang van degene die de kapvergunning vraagt niet opweegt tegen het belang van:
a. natuur- en milieuwaarden;
b. landschappelijke waarden;
c. cultuurhistorische waarden;
d. waarden van stads- en dorpsschoon;
e. waarden voor recreatie en leefbaarheid;
f. leeftijd;
g. toekomstverwachting;
h. ruimtelijke structuur.’
Het college heeft deze belangen uitgewerkt in de Beleidsnotitie Bomenverordening Diemen 2010 (hierna: de beleidsnotitie), in de vorm van criteria. Aan deze criteria zijn punten verbonden. Als de totaalscore van deze punten opgeteld minder dan 50 is, wordt een positief advies gegeven voor het verlenen van de omgevingsvergunning. Als de totaalscore 50 punten of meer is, wordt in principe een negatief advies gegeven. De beleidsnotitie geeft aan dat het college hiervan af kan wijken en alsnog een omgevingsvergunning kan verlenen als sprake is van: dode bomen, gevaarzetting, maatschappelijk zwaarwegende redenen, ernstige verstoring van het woon- en leefgenot en openbare orde en veiligheidsaspecten.
20. De bomen in beide omgevingsvergunningen hebben een totaalscore van meer dan 50 punten. Dit betekent dat in principe voor beide vergunningen negatief wordt geadviseerd. Over de 30 bomen heeft het college echter geoordeeld dat sprake is van een maatschappelijk zwaarwegend belang, waardoor het toch noodzakelijk is om de bomen te kappen. Over de 85 bomen heeft het college geoordeeld dat deels sprake is van maatschappelijk zwaarwegende belangen en deels van gevaarzetting. Het college vindt het daarom noodzakelijk om ook deze bomen te kappen.
De kap van de 85 bomen
- Maatschappelijk zwaarwegend belang
21. Verzoekster vindt dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van maatschappelijk zwaarwegende belangen. Het college heeft onvoldoende rekening gehouden met de gezondheid van verzoekster en van andere omwonenden. Het gebied waarin zij wonen, is extreem geluid- en uitstootgevoelig. Op het gebied van geluid, stikstof, fijnstof en zomerstress scoort het gebied waarin verzoekster woont zeer slecht. Het college heeft geen bewijs aangeleverd waaruit blijkt dat de geluidsoverlast en de inname van stoffen niet toeneemt door de plannen. Verder is de inrichting van het plan makkelijk aan te passen. Het is verder aan het college om te zorgen dat burgers geen contraexpertise hoeven over te leggen door mogelijk zelf een contraexpertise aan te vragen.
21. Het college heeft in beroep toegelicht dat het zwaarwegend maatschappelijk belang bestaat uit het verwezenlijken van de herinrichting en het wandellandschap op langere termijn te versterken. Met de herinrichting wordt een verbinding gemaakt tussen de watergangen, de hoger gelegen [locatie 2] en de watergang in het gebied. Het verbinden van de sloot gebeurt aan het einde van de watergang, zodat een goede doorstroming wordt gemaakt. Hierdoor worden de waterkwaliteit en de natuurwaarde flink verbeterd. Met het verlagen van de [locatie 2] komt het college tegemoet aan de wens van veel bewoners van de [locatie 3] die last hebben van een hoge grondwaterstand. Door een speellocatie te plaatsen, voorziet het college in een maatschappelijke behoefte. Het kappen van de bomen is noodzakelijk om deze maatschappelijke ontwikkelingen te kunnen verwezenlijken. Het college heeft verder toegelicht dat door het herplanten van nieuwe bomen er uiteindelijk meer bomen worden teruggeplaatst dan er gekapt worden.
21. Vanwege de zorgen van verzoekster over haar gezondheid en die van andere omwonenden heeft het college in de bezwaarprocedure contact opgenomen met de GGD Amsterdam en dBvisionn
Adviesbureau in het oplossen van vraagstukken op het gebied van geluidshinder, trillingen en luchtverontreiniging.
24. dBvision heeft toegelicht dat bij het opstellen van het rekenvoorschrift geluid in de jaren ’80 is geconcludeerd dat bomen geen significante bijdrage hebben in het verminderen van geluid. Als het waait, maakt de wind door de bomen geluid. Dat geluid kan het geluid van wegverkeer maskeren. De hinder van het wegverkeer kan daarom als minder worden ervaren, ook in het geval de bijdrage van het wegverkeer zelf niet wordt verlaagd. In de winter hebben de meeste bomen geen blad. De verwachting is dat bomen in deze periode daarom niet tot een verandering van het geluid of de beleving van het geluid bijdragen.
24. De voorzieningenrechter heeft geen reden om niet uit te gaan van de toelichting van de GGD en van dBvision. Als verzoekster het niet met deze toelichting eens is, is het aan haar om een tegenrapport te laten opstellen. Dit heeft zij echter niet gedaan.
24. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college heeft kunnen concluderen dat er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om de bomen te kappen. De herinrichting van het gebied voorziet immers in het versterken van het wandellandschap en het verbinden van de watergangen, waarmee de waterkwaliteit en de natuurwaarden worden verbeterd en de hoge waterstand wordt tegengegaan. Uit de toelichting van de GGD en dBvision blijkt niet dat de kap van de bomen dusdanige gevolgen voor de gezondheid van verzoekster heeft, dat het college de belangen van verzoekster zwaarder heeft moeten laten wegen.
- Gevaarzetting
24. Verzoekster voert verder aan dat het college ten onrechte de omgevingsvergunning heeft verleend vanwege gevaarzetting. Hoewel er inderdaad een gevaar is van takbreuk, hoeven de bomen niet gekapt te worden. Er zijn immers geen incidenten gemeld. Daarnaast verwacht verzoekster dat de bomen in kwestie vanwege hun locatie geen grote schade zullen aanrichten. Het college weet al jaren van de takbreuk, maar heeft geen jaarlijkse monitoring uitgevoerd. Het college kan de bomen ook strenger monitoren. Verzoekster hecht meer waarde aan haar gezondheid en die van andere omwonenden dan aan een onbekende takval.
24. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat bij enkele bomen sprake is van takbreuk. De bomen in kwestie staan in een park, waardoor deze takbreuk gevaar oplevert. Of er al dan niet incidenten zijn gemeld, is niet van belang. Het college hoeft niet af te wachten tot iemand gewond raakt (of erger) door een vallende tak.
24. Van het college hoeft verder niet te worden verwacht dat hij deze bomen strenger monitort. Zelfs als het college deze bomen strenger monitort, kan immers niet worden uitgesloten dat er (regelmatig) takken breken. De veiligheid van de gebruikers van het park kan in die omstandigheden niet volledig worden gegarandeerd.
24. Voor zover verzoekster vreest voor haar gezondheid en die van anderen, verwijst de voorzieningenrechter naar de overwegingen 25 tot en met 27 hierboven. Uit de stukken in het dossier blijkt verder niet dat het kappen van deze bomen dusdanige gevolgen heeft voor de gezondheid van verzoekster en anderen dat de bomen (ondanks het gevaar) niet gekapt mogen worden.
24. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het college de kap van deze 85 bomen mocht vergunnen.
De kap van de 30 bomen
24. Met betrekking tot de kap van de 30 bomen ziet het beroep van verzoekster alleen op 4 specifieke bomen, te weten de bomen met nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] . De voorzieningenrechter zal daarom alleen toetsen of deze 4 bomen gekapt mogen worden. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het college onderhoud aan een parkeerplaats ten onrechte als zwaarwegend belang heeft aangemerkt. Een iets andere tekening en inrichting zijn namelijk mogelijk, waardoor deze bomen gespaard kunnen blijven. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat een alternatieve inrichting niet aan hetzelfde belang kan voldoen. Het college heeft het terrein vergroot en daarom deze bomen in de gevarenzone geplaatst. Als de ophoging slechts de huidige oppervlakte betreft en er geen rijlus wordt gecreëerd, kunnen de bomen met enige moeite gespaard blijven.
24. Het college heeft toegelicht dat het zwaarwegend maatschappelijk belang van de kap van deze bomen is gelegen in de ophoging van het maaiveld van 20 tot 30 centimeter. Deze ophoging is cruciaal voor de fysieke leefomgeving. De vier bomen in kwestie hebben een beperkte overlevingskans bij een ophoging van meer dan 20 centimeter. Verder is in de boomeffectanalyse geadviseerd om betere groeiplaatsen te creëren voor de bomen omdat het voor bomen op de huidige manier met kleine groeivakken niet werkt. In het nieuwe ontwerp voor het parkeerterrein is meer groeiruimte gegeven aan de bomen, aldus het college. De bomen staan zo dicht op de verharding dat het ophogen van het parkeerterrein direct gevolgen heeft voor de bomen. De bomen die terug geplant moeten worden, hebben op de langere termijn een betere levensverwachting.
24. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke belangen om deze 4 bomen te kappen. In de boomeffectanalyse is opgenomen dat een ophoging tot maximaal 20 centimeter mogelijk is. Een dikker pakket zal leiden tot grootschalige uitval van bomen en moet daarom worden afgeraden. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat de werkzaamheden weliswaar negatieve effecten hebben op de bomen, maar dit enkele feit is onvoldoende om van zwaarwegende maatschappelijke belangen te kunnen spreken. De ophoging kan immers ook plaatsvinden als de bomen blijven staan. Ook blijkt niet dat de bomen gevaar opleveren als zij blijven staan.
35. De voorzieningenrechter komt tot de volgende conclusies.
in de zaken met nummers 24/7056 en 24/6805
36. Het college heeft met het bestreden besluit 1 onvoldoende gemotiveerd waarom de bomen met de nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen moeten worden gekapt. Het bestreden besluit 1 berust daarom niet op een deugdelijke motivering wat deze 4 bomen betreft. Dit betekent dat het beroep in de zaak met zaaknummer 24/7056 gegrond is. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit 1 in zoverre vernietigen.
37. De voorzieningenrechter draagt het college op om opnieuw op het bezwaar van verzoekster te beslissen. De voorzieningenrechter geeft het college hiervoor een termijn van 6 weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
38. De voorzieningenrechter ziet hiernaast aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. De gegrondverklaring van het beroep in deze zaak en de vernietiging van het bestreden besluit 1 leiden er namelijk niet toe dat de verleende omgevingsvergunning voor het kappen van deze 4 bomen zijn werking verliest. Als vergunninghouder gebruik maakt van de omgevingsvergunning en overgaat tot het kappen van deze 4 bomen, is het gevolg onomkeerbaar. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak 24/6805 toewijzen en het primaire besluit 1 schorsen voor zover dat ziet op het kappen van deze 4 bomen tot 6 weken na de datum waarop het college een nieuw besluit op het bezwaar van verzoekster heeft genomen.
39. Het college moet het griffierecht dat verzoekster in deze zaken heeft betaald aan haar vergoeden.
in de zaken met nummers 24/7059 en 24/6974
40. Het college heeft met het bestreden besluit 2 de omgevingsvergunning voor de kap van 85 bomen en het verplanten van 2 bomen kunnen verlenen. Het beroep in de zaak met nummer 24/7059 is ongegrond. Omdat er op het beroep is beslist, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe in de zaak met nummer 24/6974 wordt daarom afgewezen.
41. Het college hoeft het griffierecht dat verzoekster in deze zaken heeft betaald niet aan haar te vergoeden.
De voorzieningenrechter:
in de zaak met nummer 24/7056
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 1 voor zover dit betrekking heeft op de bomen met nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] ;
- draagt het college op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van verzoekster te beslissen, voor zover dit de bomen met nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] betreft;
- draagt het college op het griffierecht van € 187,- aan verzoekster te vergoeden.
in de zaak met nummer 24/6805
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het primaire besluit 1, in zoverre dat de bomen met nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] niet gekapt mogen worden tot 6 weken nadat het college opnieuw op het bezwaar van verzoekster heeft beslist;
- draagt het college op het griffierecht van € 187,- aan verzoekster te vergoeden.
in de zaken met nummers 24/7059 en 24/6974
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.W. Steenhoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
17 december 2024.
griffier |
voorzieningenrechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kan, voor zover deze gaat over de beroepen, hoger beroep worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De indiener van het hoger beroep kan de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening te treffen. Tegen de uitspraken op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.