Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBGEL:2024:3636

13 juni 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Nijmegen

zaakgegevens 10664071 \ CV EXPL 23-2321 \ 398

uitspraak van

vonnis

in de zaak van

[voornamen] [eisende partij in conventie]

wonende te [woonplaats]

eisende partij in conventie

verwerende partij in reconventie

gemachtigde: mr. W.R. Gorseling

tegen

[voornamen] [gedaagde partij] en [voornamen]

beiden wonende te [woonplaats]

gedaagde partijen in conventie

eisende partijen in reconventie

gemachtigde: mr. G.H.A. Vlierhuis

Partijen worden hierna, in mannelijk enkelvoud, [eisende partij in conventie] en [gedaagde partij] genoemd.

De procedure

1.1Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 13 oktober 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald

- de mondelinge behandeling, gehouden op 19 januari 2024, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden

- de conclusie van antwoord in reconventie van 16 februari 2024

- de akte in reconventie van [gedaagde partij] van 15 maart 2024.

1.2Vervolgens is vonnis bepaald.

De feiten

2.1Partijen zijn ieder eigenaar en bewoner van aan elkaar gebouwde woningen aan de [straat en woonplaats] , [eisende partij in conventie] van nr. [nummer] en [gedaagde partij] van nr. [nummer] . De woningen zijn gebouwd met een enigszins afgeplat dak. Medio 2009 heeft [eisende partij in conventie] op zijn dak een aantal zonnepanelen laten plaatsen.

2.2Eind 2021/begin 2022 heeft [gedaagde partij] met omgevingsvergunning een opbouw op zijn dak laten plaatsen. Om de opbouw af te kunnen werken moest mede gebruik worden gemaakt van het dak van [eisende partij in conventie] . Aanvankelijk heeft [eisende partij in conventie] daartoe een aantal zonnepanelen tijdelijk verplaatst, maar omdat partijen geen overeenstemming konden krijgen over een door [gedaagde partij] aan [eisende partij in conventie] te betalen vergoeding voor het door de opbouw ontstane rendementsverlies van de zonnepanelen heeft [eisende partij in conventie] het gebruik van zijn dak later geweigerd.

2.3In een door [gedaagde partij] tegen [eisende partij in conventie] aangespannen kort geding heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 31 mei 2022 geoordeeld dat [eisende partij in conventie] geen voldoende gewichtige reden had om de uitoefening van het ‘ladderrecht’ (art. 5:56 BW) door [gedaagde partij] te weigeren. Medio juni 2022 zijn de werkzaamheden aan de dakopbouw (aan de zijde van nr. [nummer] ) hervat.

Het geschil en de vorderingen in conventie

3.1 [eisende partij in conventie] stelt dat hem door de dakopbouw en het als gevolg daarvan ontstane rendementsverlies van zijn zonnepanelen onrechtmatige hinder wordt aangedaan. Volgens hem is de verminderde opbrengst van de panelen van 77%, hetgeen hij onder meer afleidt uit de verminderde subsidie die hij over 2022 heeft ontvangen van de overheid. Dit komt voor de resterende levensduur van de panelen (nog 20 jaar) neer op een bedrag van € 13.963,20. Daarnaast stelt [eisende partij in conventie] een verlies te lijden op de investering (aanschafprijs) in de zonnepanelen van € 7.950,60 doordat die investering 77% minder rendabel is geworden. Dat leidt volgens hem tot een totale schade van € 21.385,90n

Optelling van de onder 20, 23 en 24 van de dagvaarding genoemde schadebedragen leidt echter tot een totale schade van € 22.987,20. Optelling van de bedragen onder 23 en 24 van de dagvaarding leidt overigens niet tot het genoemde bedrag van € 21.385,90 maar tot € 21.913,80.

, schade die hij stelt te kunnen beperken door het plaatsen van omvormers voor een bedrag van € 4.840,--. [eisende partij in conventie] stelt dan:

“De kosten van de omvormers en het verplaatsen komen dan bij het schadebedrag, maar de schade op de investering (€ 4.054,85), op de subsidie (€ 567,48) en de verminderde opbrengst (€ 8.727,00) wordt dan aanzienlijk minder. De schade wordt in het geval er omvormers worden geplaats[t] door eiser begroot op

€ 17.966,38.”

Het is dit laatste bedrag dat [eisende partij in conventie] van [gedaagde partij] in deze procedure vordert.

3.2Daarnaast heeft volgens [eisende partij in conventie] de aanwezigheid van de dakopbouw tot gevolg gehad dat de rookkanalen op zijn dak, die pal tegen de dakopbouw aanliggen, door hun geringe hoogte brandgevaarlijk zijn geworden. Tevens vordert hij daarom, op straffe van een dwangsom, dat [gedaagde partij] die rookkanalen verhoogt, naar de kantonrechter begrijpt tot de bovenzijde van de dakopbouw.

3.3 [gedaagde partij] voert verweer, dat hierna nog aan de orde zal komen.

Het geschil en de vordering in reconventie

4.1 [gedaagde partij] stelt schade te hebben ondervonden doordat [eisende partij in conventie] de aannemer van [gedaagde partij] niet meer op zijn dak heeft toegelaten om de opbouw aan de zijde van [eisende partij in conventie] waterdicht af te werken. Volgens [gedaagde partij] is dit onrechtmatig. Pas na het vonnis in kort geding heeft de aannemer zijn werkzaamheden kunnen afmaken. Dit heeft tot extra kosten geleid. Uit de door [gedaagde partij] overgelegde facturen van de aannemer zou blijken dat [gedaagde partij] door het handelen van [eisende partij in conventie] een schade heeft geleden van € 14.728,45. [gedaagde partij] vordert van [eisende partij in conventie] de betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 oktober 2023.

4.2 [eisende partij in conventie] voert verweer, dat hierna nog aan de orde zal komen.

De beoordeling in conventie

De onrechtmatigheid

5.1Voldoende staat vast dat de dakopbouw van [gedaagde partij] schade toebrengt aan [eisende partij in conventie] , doordat zijn zonnepanelen niet meer kunnen opbrengen wat zij voordien opbrachten. [gedaagde partij] moet hebben geweten dat dit het gevolg zou zijn van de dakopbouw.

5.2Volgens [eisende partij in conventie] heeft [gedaagde partij] hem hierdoor onrechtmatige hinder toegebracht. De kantonrechter vindt het woord hinder (en de daarbij volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad behorende maatstaf n

Zie bijvoorbeeld HR 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1106.

) enigszins verwarrend: hinder veronderstelt een stoornis in het genot dat de eigenaar van zijn zaak heeft. Van oudsher wordt het woord letterlijk zo genomen: de eigenaar geniet minder van zijn zaak doordat hij wordt gehuld in rook, stank, geluid, duisternis enz. Gevolg daarvan is dat het toebrengen van hinder pas bij een bepaalde intensiteit van de genotsstoornis onrechtmatig wordt. Dit is wat door S.J.F.M. Jurgens in zijn proefschrift “Industriële hinder” uit 1975 de tolerantiegrens wordt genoemd. Achteraf kan natuurlijk elke ‘inwerking’ op de zaak van een ander wel een genotsstoornis (en daarmee hinder) worden genoemd, maar dit is niet wat met het woord hinder oorspronkelijk is bedoeld (en in de kern ook niet is).

5.3Hier lijkt die tolerantiegrens geen rol te moeten spelen: de dakopbouw van [gedaagde partij] veroorzaakt immers rechtstreeks verduistering (in de zin van vermindering van de bezonning) van de zonnepanelen van [eisende partij in conventie] , en daardoor opbrengstverlies en dus zuiver economische schade. Er is dus geen sprake van een genotsstoornis in enge zin. Beide eigenaren maken voorts een normaal gebruik van hun eigendom en [gedaagde partij] doet dat bovendien met vergunning (gesteld noch gebleken is dat [eisende partij in conventie] voor het plaatsen van zijn zonnepanelen een vergunning nodig had en die niet is verkregen). Er is immers bij beide eigenaren geen sprake van een afwijkende of onrechtmatige gebruiksvorm die het naast elkaar leven onnodig moeilijk maakt.

5.4 [gedaagde partij] veroorzaakt echter wel schade aan [eisende partij in conventie] . Volgens [eisende partij in conventie] is die aanmerkelijk. De ook tussen naburige eigenaren geldende regels van redelijkheid en billijkheid brengen dan mee dat [gedaagde partij] de helft van de door [eisende partij in conventie] als gevolg van de dakopbouw geleden schade vergoedt. In zoverre moet het evenwicht worden hersteld.n

Het gaat hier niet om de Belgische evenwichtsleer in gevallen van burenhinder maar om een los van hinder staande zorgvuldigheidsnorm in burenzaken. Zie voor andere bijzondere toepassingen van de zorgvuldigheidsnorm in burenzaken bijvoorbeeld ook: HR 7 mei 1982, NJ 1983, 478 en HR 4 november 1988, NJ 1989, 854, alsmede recentelijk HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:17, waarover onder meer: A.Ch.H. Franken, Schadevergoeding bij rechtmatig handelen via art. 6:162 BW, AV&S 2024/7.

Men kan de regel ook anders formuleren: ook bij een normaal en daarmee in beginsel rechtmatig gebruik van de zaak geldt tussen buren dat men de ander met dat gebruik niet onevenredig zwaar mag benadelen. Daarvan is sprake als bij degene, wiens handelen tot schade bij de ander leidt, niet de bereidheid bestaat om de helft van die schade voor zijn rekening te nemen. Als [gedaagde partij] de helft van de schade niet vergoedt of wil vergoeden handelt hij daarmee onzorgvuldig en derhalve onrechtmatig. Het gaat hier om de helft omdat beide partijen een normaal en – naar hier wordt aangenomen – geoorloofd gebruik van hun eigendom maakten en maken en de normale lasten binnen de nabuurschapsverhouding naar redelijkheid en billijkheid gelijk moeten worden gedeeld. Dat met vergunning werd gehandeld sluit niet uit dat een zorgvuldigheidsnorm als de onderhavige zich doet gelden.

Vaststaat dat partijen met elkaar hebben onderhandeld over een vergoeding. Uit productie 2 bij de dagvaarding volgt dat [gedaagde partij] bereid was [eisende partij in conventie] aanvankelijk tot

€ 2.200,-- schadeloos te stellen en later zelfs tot € 3.300,--. Mocht in het vervolg van dit vonnis worden geoordeeld dat de helft van de schade het bedrag van € 3.300,-- niet overschrijdt, dan handelde [gedaagde partij] dus niet onrechtmatig.

De schade

5.6De hoogte van die schade staat echter nog niet vast. [eisende partij in conventie] heeft een voor de kantonrechter moeilijk volgbare eigen berekening in de dagvaarding opgenomen (zie hiervóór, onder 3.1). Het gestelde rendementsverlies van 77% verbindt [eisende partij in conventie] aan de verminderde subsidie voor de zonnepanelen. Dat is in een overzicht in de dagvaarding opgenomen (gemiddeld € 467,-- per jaar vóór 2022 en in 2022 € 109,--). In datzelfde overzicht is het rendementsverlies echter veel minder groot, te weten een verloop van ongeveer 1,4 mWh per jaar vóór 2022n

Van de door [eisende partij in conventie] gestelde 1926,9 kWh aan gemiddelde opbrengst per jaar tot 2022 blijkt niets uit de stukken.

naar 0,919 mWh in 2022. Het verschil is dus ongeveer 0,5 mWh (ongeveer 35%).

5.7De kantonrechter schat, mede met behulp van ChatGPT, de gemiddelde levensduur van zonnepanelen uit 2009 op 25 à 30 jaar; die levensduur wordt daarom hier op 27,5 jaar gesteld. Die panelen hadden in 2022 dus nog zo’n 15 jaar te gaann

[eisende partij in conventie] gaat uit van 20 jaar resterende levensduur, maar dat wordt onvoldoende onderbouwd.

. Over die resterende tijd gaat het dus om maximaal (want waarschijnlijk afnemend) 7,5 mWh rendementsverlies. Uitgaande, wederom mede aan de hand van ChatGPT, van een huidige gemiddelde kWh-prijs van € 0,30 (€ 0,29 tot € 0,34, afhankelijk van het soort contract, maar daar heeft [eisende partij in conventie] niets over gesteld)n

Van de door [eisende partij in conventie] gestelde gemiddelde prijs per kWh van € 0,444 blijkt niets uit de stukken.

, bedraagt het rendementsverlies, met een min of meer gelijkblijvende kWh-prijs, daarmee ongeveer € 2.250,--. Waarom niet wordt aangesloten bij het door [eisende partij in conventie] genoemde bedrag van € 13.963,20 is met het bovenstaande en de noten 4 t/m 7 afdoende gemotiveerd.n

Dit alles nog daargelaten de recente ontwikkelingen inzake de aangekondigde stop van de salderingsregeling per 2027, de aangekondigde lagere prijzen voor variabele contracten en de terugleveringskosten die door een aantal energiemaatschappijen in rekening (zullen) worden gebracht. Zie daarover bijvoorbeeld De Volkskrant van 29 mei 2024, pagina 21 (“Zijn zonnepanelen nog wel rendabel?”).

[eisende partij in conventie] stelt ook dat hij een verlies heeft op zijn investering van € 11.926,-- bij de aanschaf van de zonnepanelen. Deze zijn door de dakopbouw aanzienlijk minder rendabel geworden (77% minder volgens [eisende partij in conventie] , maar dat moet gelet op het bovenstaande aanzienlijk worden gerelativeerd). Het moeten dragen van het deel van de aankoopsom van de panelen (€ 7.950,60), dat [eisende partij in conventie] hier vergoed wenst te zien, is echter niet het gevolg van de aanwezigheid van de dakopbouw, maar van de beslissing tot aanschaf van de panelen. Er is dus mogelijk wel sprake van verlies in bedrijfseconomische zin (als [eisende partij in conventie] een bedrijf was) maar niet van schade als gevolg van de opbouw, in juridische zin. Zoals [gedaagde partij] het uitdrukt in de conclusie van antwoord onder 23:

“Als meneer [eisende partij in conventie] (zoals hij wil) gecompenseerd zou worden voor zijn beweerdelijke verminderde opbrengst, zou hij uitkomen op een ontvangst dat gelijk zou zijn aan de situatie dat er geen opbouw zou zijn. Bij een extra vergoeding van zijn beweerdelijk verminderde investering, zou hij winst maken.”

[eisende partij in conventie] stelt dat de subsidie op de panelen nog loopt tot en met 2024. Uitgaande van het hiervóór onder 5.6 genoemde verschil in subsidie begroot hij het aan subsidie over 2022 t/m 2024 door de dakopbouw misgelopen bedrag op € 1.073,40.n

Dit bedrag wordt onderbouwd onder 20 van de dagvaarding. Bij het totaal van de schade onder 25 van de dagvaarding lijkt dit bedrag echter niet te worden meegenomen. Ter maximering van de schade wordt dat hier wel gedaan. Zie ook noot 1.

Een en ander wordt door [gedaagde partij] betwist maar de waarheid kan in het midden blijven want het maximaal te begroten bedrag aan schade zou hiermee (€ 2.250,-- + € 1.073,40 =) € 3.323,40 bedragen. De helft daarvan is minder dan het door [gedaagde partij] uiteindelijk aangeboden bedrag van

€ 3.300,--, zodat [gedaagde partij] niet onrechtmatig heeft gehandeld door slechts dit laatste bedrag aan te bieden. Er is dus in deze procedure geen grond om [gedaagde partij] tot schadevergoeding te veroordelen (zie hiervóór, onder 5.5). [eisende partij in conventie] heeft ook geen recht op € 3.300,-, nu hij het aanbod tot het betalen van dit bedrag heeft verworpen.

De rookkanalen

5.10De gevorderde verhoging van de rookkanalen is volgens [eisende partij in conventie] alleen geïndiceerd omdat bij gebruik van die rookkanalen kans op brand ontstaat. [eisende partij in conventie] heeft dat gevaar echter niet onderbouwd. Al om die reden is de vordering niet toewijsbaar. Daarnaast heeft [gedaagde partij] betwist dat de rookkanalen worden gebruikt. [eisende partij in conventie] is daar bij de mondelinge behandeling niet meer op ingegaan. Het gebruiken van de rookkanalen staat dus niet vast. Ook bij brandgevaar in abstracto is dus geen sprake van een dusdanige reële dreiging van onrechtmatige gevaarschepping dat een gebod als gevorderd gerechtvaardigd is.

Conclusie in conventie

5.11De vorderingen in conventie zullen worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eisende partij in conventie] in de kosten van die procedure worden veroordeeld.

De beoordeling in reconventie

De ‘toestemming’

6.1De kantonrechter gaat ervan uit dat de aannemer van [gedaagde partij] aanvankelijk door [eisende partij in conventie] op zijn dak is geduld om daar werkzaamheden te verrichten aan de dakopbouw. Dat volgt onder meer uit de volgende door [gedaagde partij] (conclusie van antwoord, onder 44) geciteerde passage uit de conclusie van antwoord van [eisende partij in conventie] in de kortgedingzaak:

“Na ruim een jaar soebatten over deze financiële compensatie waarbij [eisende partij in conventie] tot tweemaal toe onderbouwd zijn schade inzichtelijk heeft gemaakt en telkens daarop niet inhoudelijk in te gaan heeft [eisende partij in conventie] een ultimatum gesteld en inderdaad aangekondigd niet meer te dulden dat er gebruik zou worden gemaakt van zijn dak.”

Volgens [gedaagde partij] heeft dit laatste plaatsgevonden rond 21 december 2021 (zie akte in reconventie). Vanaf dat moment was het [gedaagde partij] niet meer toegestaan om eigenmachtig het dak van [eisende partij in conventie] te (laten) betreden. Het stond [eisende partij in conventie] als eigenaar immers in beginsel vrij om zijn toestemming in te trekken. Iets anders is of [eisende partij in conventie] [gedaagde partij] (de aannemer) op zijn dak mocht weigeren, maar het is uiteindelijk de rechter die de afweging van artikel 5:56 BW maakt, niet [eisende partij in conventie] of [gedaagde partij] .

Het ‘ladderrecht’ en de onrechtmatigheid

6.2Bij de door de voorzieningenrechter in het kader van artikel 5:56 BW gemaakte afweging sluit de kantonrechter zich aan. Die afweging werd toen gemaakt met het oog op de toekomst (het verder afmaken van de opbouw), maar zij geldt hier net zo goed voor het verleden: [eisende partij in conventie] mocht de toestemming voor het betreden van zijn dak dus niet afhankelijk stellen van overeenstemming over de vergoeding voor het rendementsverlies als gevolg van de zonnepanelen. De schadeloosstelling waarop artikel 5:56 BW ziet heeft immers betrekking op schade als gevolg van de uitoefening van het ladderrecht. Er waren dus voor [eisende partij in conventie] geen gewichtige redenen om het tijdelijke gebruik van het dak te weigeren. Ten slotte staat vast dat de betreding van het dak voor uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijk was.

6.3Door de toegang tot zijn dak te weigeren handelde [eisende partij in conventie] onrechtmatig jegens [gedaagde partij] . Voor zover die weigering [gedaagde partij] schade heeft berokkend moet [eisende partij in conventie] die vergoeden. Schade die uitsluitend is veroorzaakt als gevolg van het feit dat [gedaagde partij] zich niet tijdig tot de voorzieningenrechter wendde, moet echter voor rekening van [gedaagde partij] blijven.

De schade

a. De waterschade

6.4 [gedaagde partij] begroot zijn schade aan de hand van een offerte en twee facturen (nrs. 22138 en 22153) van zijn aannemer (productie 8). In de akte in reconventie (onder 5) licht hij toe dat de beide facturen zijn betaald. Betalingsbewijzen zijn bijgevoegd (productie 14). De offerte (ter hoogte van € 3.492,74) betreft de volgens [gedaagde partij] door hem op 14 januari 2022 geleden waterschade als gevolg van slecht weer en een onvoldoende afgewerkte dakopbouw. [gedaagde partij] laat echter niet zien dat hij die kosten heeft gemaakt. [eisende partij in conventie] betwist bovendien dat er waterschade is geweest en dat die schade het gevolg is geweest van de niet goed afgewerkte dakopbouw. [gedaagde partij] heeft hier nog op gereageerd (akte in reconventie, onder 16) maar dit betoog bevat geen onderbouwde stellingen ter zake van de schade en van het betwiste causale verband. Er wordt slechts gesproken van kansen op lekkage. Het bedrag van € 3.492,74 kan daarom niet worden toegewezen.

b. De (overige) in januari 2022 geleden schade

6.5Factuur 22138, ter hoogte van € 5.296,12, betreft “onnodig gemaakte kosten en tijdsderving door perikelen met uw buurman dhr. [eisende partij in conventie] ”, gemaakt op 15, 19, 26, 27 en 28 januari 2022. Volgens de factuur was sprake van een dreigende toon van [eisende partij in conventie] op 15 januari, waardoor er 2 uur extra overleg moest plaatsvinden en een ingehuurde dakdekker het werk op 19 januari (in een kwartier, blijkens de factuur) moest bespoedigen. De toegang tot het dak was toen dus nog niet geweigerd (zie ook rov. 6.1). De kantonrechter begrijpt dat de spanning toen aan het oplopen was, echter daarmee is onvoldoende onderbouwd dat het handelen van [eisende partij in conventie] – wat dit ook precies is geweest – onrechtmatig was. De daarmee corresponderende bedragen uit de factuur van € 110,-- en € 13,75 kunnen dus niet worden toegewezen.

6.6Factuur 22138 bevat verder voor het grootste deel volgens [gedaagde partij] onnodig gemaakte manuren op 26 t/m 28 januari 2022 doordat de aannemer toen niet het dak op kon. Dat laatste was echter omstreeks 21 december 2021 al duidelijk, toen [eisende partij in conventie] de toestemming had ingetrokken. Waarom de reeds gemaakte planning niet viel aan te passen, zoals [gedaagde partij] zegt (akte in reconventie, onder 10), is dan ook zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk; waarom [gedaagde partij] niet had kunnen weten dat [eisende partij in conventie] op 26 januari 2022 de dakdekker de toegang zou ontzeggen (akte in reconventie, onder 12) evenmin. Die schade moet daarom in beginsel voor rekening komen van [gedaagde partij] . Dat [gedaagde partij] in materieelrechtelijk opzicht gelijk had betreffende de toepassing van het ladderrecht doet daaraan niet af. Na het intrekken van de toestemming zou het betreden van het dak van [eisende partij in conventie] immers neerkomen op eigenrichting. Er was dus een uitspraak nodig van de voorzieningenrechter om het een en ander weer vlot te trekken.

Aan de andere kant valt het [gedaagde partij] niet euvel te duiden dat hij er op 26 januari 2022 alles aan wilde doen om de voortgang van de bouw niet te laten belemmeren en te proberen alsnog de toestemming van [eisende partij in conventie] te verkrijgen, zeker nu het een week tevoren zo’n slecht weer was geweest. Omdat [gedaagde partij] het ladderrecht toekwam handelde [eisende partij in conventie] onrechtmatig door hem daarvan af te houden. De schade die daarvan het gevolg was dient [eisende partij in conventie] dan ook te vergoeden. Daartoe behoren in ieder geval de redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht (art. 6:96 lid 2 onder a BW). Dat er een reëel gevaar bestond dat er lekkages konden optreden moet worden aangenomen (dit doet overigens niet af aan hetgeen onder 6.4 is overwogen). Een redelijk deel van de kosten die de aannemer heeft gemaakt door in de genoemde periode ter plaatse aanwezig te zijn om van [eisende partij in conventie] gedaan te krijgen dat het dak kon worden betreden komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. De kantonrechter schat die schade, mede aan de hand van de (toen snel afnemende) kansrijkheid van die missie en op grond van artikel 6:97 BW, op

€ 500,--, welk bedrag zal worden toegewezen.

6.8Verder staat vast dat [eisende partij in conventie] toen isolatie heeft weggetrokken en ook enkele pakken isolatiemateriaal naar beneden heeft gegooid, dat in het water is terechtgekomen, voor welke feiten hij strafrechtelijk is veroordeeld. Redelijkerwijs – en ook weer mede aan de hand van ChatGPT – valt aan te nemen dat dit materiaal daardoor niet meer bruikbaar was. De vervangingskosten daarvan van € 204,66 dient [eisende partij in conventie] dan ook te vergoeden. Voor het opruimen van het materiaal wordt schattenderwijs € 300,-- gerekend. In verband met de zich toen gerealiseerde dreiging van de kant van [eisende partij in conventie] is ook besloten de steiger gedeeltelijk af te breken, zodat hij daar niet meer op kon. De kosten daarvan worden eveneens geschat op € 300,--.

6.9Van factuur 22138 is dus een bedrag van € 1.304,66 toewijsbaar.

c. De in juni 2022 geleden schade

6.10Factuur 22153 betreft de laatste factuur die de aannemer aan [gedaagde partij] in rekening heeft gebracht. Deze bestaat voornamelijk uit manuren. Volgens [gedaagde partij] heeft de aannemer verklaard dat 19,75 manuren zijn toe te rekenen aan de vertraging die is ontstaan door het weigeren van het ladderrecht. Zo moest de steiger weer opnieuw op- en afgebouwd te worden, moesten materialen weer opnieuw aan- en afgevoerd worden en moest het folie worden hersteld. [eisende partij in conventie] heeft een en ander onder 16 van de conclusie van antwoord in reconventie nauwelijks betwist, zodat het daarmee corresponderende bedrag van € 1.314,36 wordt toegewezen. Voor zover [gedaagde partij] wenst dat van deze factuur méér wordt betaald door [eisende partij in conventie] heeft hij dat onvoldoende toegelicht, zodat dit (eventuele) meerdere wordt afgewezen.

Conclusie in reconventie

6.11De vordering in conventie zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.619,02, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 oktober 2023. Als de in reconventie voor het grootste deel in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde partij] in de kosten van die procedure worden veroordeeld.

De beslissing

De kantonrechter

in conventie:

7.1wijst de vordering af,

veroordeelt [eisende partij in conventie] in de kosten van de procedure, tot dit vonnis bepaald op

€ 812,-- voor salaris gemachtigde;

in reconventie:

veroordeelt [eisende partij in conventie] om aan [gedaagde partij] wegens schadevergoeding te betalen

€ 2.619,02, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 oktober 2023 tot de dag van algehele voldoening;

7.4wijst het meer of anders gevorderde af;

veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van de procedure, tot dit vonnis bepaald op

€ 609,-- voor salaris gemachtigde;

in conventie en in reconventie voorts:

7.6verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op

Artikel delen