Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBGEL:2024:6298

16 september 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummers: ARN 21/4999 en 21/5002


uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen


[eiseres 1] , uit [plaats 1]

en

[eiseres 2] uit [plaats 2] , gezamenlijk aan te duiden als eiseressen,

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen de afwijzing van de aanvraag om het kerkelijk complex, omgeven door de [locatie 1] , [locatie 2] en [locatie 3] te [plaats 3] aan te wijzen als gemeentelijk monument. Het gaat daarbij om het [naam bos] en de [naam kerk] (met uitzondering van de toren).

1.1.Het college heeft deze aanvraag met de besluiten van 12 februari 2021 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 21 september 2021 op de bezwaren van eiseressen heeft het college de bezwaren deels gegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten met een verbeterde motivering.

1.2.De rechtbank heeft de beroepen op 17 juli 2024 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseressen en de gemachtigde van het college.

Het besluit

2. Het college heeft – kort gezegd – besloten de aanvraag af te wijzen omdat het niet past in de bestendige gedragslijn om geen nieuwe gemeentelijke monumenten aan te wijzen. De gemeenteraad heeft in 2011 uit oogpunt van bezuiniging besloten tot een versobering van het monumentenbeleid, hetgeen inhoudt dat de toen lopende selectierondes zijn afgerond en dat geen nieuwe selectierondes worden opgestart. Er wordt ook geen nieuw budget beschikbaar gesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid heeft besloten om het kerkelijk complex niet als gemeentelijk monument aan te wijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.

3.1.De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Hoe toetst de rechtbank het besluit in beroep?

4. Uit artikel 3 van de Erfgoedverordening gemeente Barneveld (Erfgoedverordening) volgt dat het college de bevoegdheid heeft een onroerende zaak als gemeentelijk monument aan te wijzen. Bij het beantwoorden van de vraag of een onroerende zaak als te beschermen gemeentelijk monument moet worden aangewezen, heeft het college beleidsruimte. De bestuursrechter toetst dan niet of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, maar of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.n

Zie bijvoorbeeld ABRvS 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:61, r.o. 6.

4.1.Voordat de rechtbank ingaat op de vraag of het college in redelijkheid heeft af kunnen zien van de aanwijzing van het kerkelijk complex als gemeentelijk monument stelt de rechtbank vast dat niet meer in geschil is dat het college niet alleen ambtshalve maar ook op aanvraag een onroerende zaak kan aanwijzen als gemeentelijk monument. Dit volgt ook uit de motivering van de beslissing op bezwaar. De beroepsgronden die hierop zien behoeven in zoverre geen bespreking meer.

Heeft het college in redelijkheid af kunnen zien van de aanwijzing van het kerkelijk complex als gemeentelijk monument?

5. Eiseressen stellen dat het genomen besluit onzorgvuldig is genomen en onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Zij voeren hiertoe het volgende aan.

5.1.Het kerkelijk complex is opgenomen geweest in een eerdere selectieronde voor nieuwe gemeentelijke monumenten. Destijds had de kerk vanwege verbouwplannen bezwaren tegen de aanwijzing en daarom is er in overleg met de gemeente voor gekozen om de kerk niet langer in de lopende selectieronde mee te nemen. Nu, ruim tien jaar later, zijn er nieuwe feiten en omstandigheden ontstaan waarbij de verbouwplannen zijn uitgevoerd en het college een nieuw besluit moet nemen over de aanwijzing van de kerk als monument.

5.2.Daarnaast voeren eiseressen aan dat het [naam bos] onderdeel uitmaakt van de tuinen van twee pastoriegebouwen, die respectievelijk als rijks- en gemeentelijk monument zijn aangewezen. Het valt volgens eiseressen als tuin en park onder het begrip ‘monument’ en is geen natuurlandschap. In opdracht van het college is er over het bos een uitvoerige waardestelling opgesteld die als bijlage in de aanvraag zat. Het college heeft volgens eiseressen op dit punt enkel kennis vergaard, maar deze kennis ongemotiveerd naast zich neergelegd.

5.3.Verder voeren eiseressen aan dat zij niet vragen om een nieuwe selectieronde. Het verzoek ziet op een complex dat al eerder is beoordeeld bij een eerdere selectieronde. Volgens eiseressen is het, met een verwijzing naar een uitspraak van toenmalig wethouder [naam], nog altijd mogelijk dat uit particulier initiatief een verzoek tot bescherming wordt gedaan dat in behandeling moet worden genomen en niet enkel wordt afgewezen met verwijzing naar het beleid uit 2011.

5.4.Tot slot voeren eiseressen aan dat het college geen advies heeft gevraagd aan de gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 6.1 van de Erfgoedverordening en dat dit wel noodzakelijk is om een zorgvuldig en gemotiveerd besluit op het verzoek te nemen.

6. Het college heeft ter zitting aangevoerd dat het besluit uiteindelijk is terug te voeren op keuzes die de raad in 2011 heeft gemaakt in het kader van de bezuinigingsopgave waar de gemeente voor stond. Er is besloten om de laatste selectieronde af te ronden en daarna geen nieuwe gemeentelijke monumenten meer aan te wijzen. Dat is een bewuste keuze geweest van de gemeenteraad, die door het college wordt gerespecteerd. Het is daarbij ook de bedoeling geweest om particuliere initiatieven in de vorm van een aanvraag tot aanwijzing niet meer mogelijk te maken. Daarom wordt er voor gekozen om aanvragen zonder verdere inhoudelijke beoordeling af te wijzen. Dat is ook wat hier is gebeurd. Om die reden is ook geen advies gevraagd aan de gemeentelijke adviescommissie. Het college is nooit voornemens geweest om het kerkelijk complex aan te wijzen als monument en heeft in dat kader dus ook geen voornemen bekend gemaakt. Het college wijst er op dat is beoogd om consistent uitvoering te geven aan de gekozen werkwijze. Dat volgt ook uit de beslissing van de raad om geen nieuw budget beschikbaar te stellen voor de aanwijzing van monumenten.

7. De rechtbank stelt vast dat de kern van het geschil valt te terug te leiden tot de vraag of het college, zoals het heeft gedaan, een werkwijze mag voeren die inhoudt dat een aanvraag om aanwijzing als gemeentelijk monument zonder inhoudelijke beoordeling wordt afgewezen vanwege redenen van financiële aard. Dit komt immers neer op een categorisch afwijzen van zulke aanvragen. In dit verband wordt het volgende overwogen.

7.1.De raad van de gemeente Barneveld heeft op 21 september 2011 besloten in te stemmen met de versobering van het monumentenbeleid. Dit hield in, voor zover hier van belang, dat de lopende aanwijzingsprocedures tot gemeentelijk monument werden afgerond en dat geen nieuwe selectieronde wordt opgestart. Verder wordt de jaarlijkse toevoeging aan de voorziening monumenten afgeschaft en wordt vanaf 2012 de ambtelijke capaciteit afgebouwd naar wat strikt noodzakelijk is voor het afhandelen van vergunningen en subsidieverzoeken. Hoewel de raad niet rept over aanvragen van particulieren, kan uit de toelichting die hoort bij het raadsbesluit worden opgemaakt dat is beoogd dat geen nieuwe gemeentelijke monumenten worden aangewezen.

7.2. Daarnaast is door de raad de Erfgoedverordening gemeente Barneveld vastgesteld, die in werking is getreden op 15 juli 2016. Deze verordening regelt in paragraaf 2 dat een gemeentelijk monument kan worden aangewezen en regelt in artikel 7 expliciet dat dit ook op aanvraag kan.

7.3.De rechtbank stelt voorop dat in artikel 3:16 van de Erfgoedwet is bepaald dat de gemeenteraad een erfgoedverordening kán vaststellen. De Erfgoedwet schept geen verplichting voor de gemeenteraad. Ondanks het ontbreken van deze verplichting heeft de gemeenteraad ervoor gekozen een erfgoedverordening vast te stellen met daarin een mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot aanwijzing van een gemeentelijk monument. Dit is niet zonder gevolgen.

7.4.Uit artikel 3 van de Erfgoedverordening volgt dat het college kan besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente aan te wijzen als gemeentelijk monument. Bij de vraag of een onroerende zaak van monumentale waarde is, heeft het college beoordelingsruimte. Dit betekent echter wel dat het college hierbij de betrokken belangen moet afwegen. Die belangenafweging moet, als het gaat om een aanvraag tot aanwijzing, plaatsvinden in het besluit op de aanvraag.

7.5.In dit geval heeft geen belangenafweging plaatsgevonden. De aanvraag is afgewezen met de verwijzing naar de wens van de raad om uit het oogpunt van bezuinigingen geen nieuwe gemeentelijke monumenten aan te wijzen. Een dergelijke motivering kan het besluit echter niet dragen. Niet alleen ontbreekt een afweging van belangen, het strookt ook niet met de mogelijkheid die de verordening biedt om aanvragen tot aanwijzing van een monument in te dienen. Die mogelijkheid is van iedere betekenis ontbloot indien vast staat dat de aanvraag wordt afgewezen omdat binnen de gemeente geen nieuwe gemeentelijke monumenten worden aangewezen. De door het college voorgestane werkwijze ziet op het categorisch weigeren van aanvragen tot aanwijzing om een reden die geen verband houdt met de aard van de aanvraag en de daarbij spelende belangen. Een dergelijke werkwijze is kennelijk onredelijk. Voor zover het college op de zitting heeft toegelicht dat de bedoeling was om in de verordening vast te leggen dat enkel ambtshalve kan worden aangewezen, kan die bedoeling de uitdrukkelijke mogelijkheid tot het doen van een aanvraag zoals opgenomen in de verordening niet terzijde schuiven. Indien de raad het wenselijk acht dat geen nieuwe gemeentelijke monumenten worden aangewezen, had het de Erfgoedverordening moeten aanpassen, in die zin dat het doen van aanvragen tot aanwijzing als gemeentelijk monument in het geheel wordt uitgesloten. Immers, zoals hiervoor gezegd kán de raad een Erfgoedverordening vast stellen, maar hoeft hij dit niet te doen. Dit betekent dat de raad ook kan afzien van de mogelijkheid om bij verordening te regelen dat aanvragen kunnen worden ingediend. Maar als die mogelijkheid wél wordt geboden, dan moeten die aanvragen ook inhoudelijk worden beoordeeld. En dat moet ook gebeuren ten aanzien van de aanvragen van eiseressen.

7.6.Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de bescherming van onroerend cultureel erfgoed overgegaan in het gemeentelijk omgevingsplan. In zoverre kan een Erfgoedverordening niet meer op de Erfgoedwet worden gebaseerd. Op 1 januari 2032 treedt artikel 2.8, onderdeel B, van de Invoeringswet Omgevingswet in werking. Op grond van deze bepaling wordt artikel 3.16 van de Erfgoedwet gewijzigd en wordt na het tweede lid een lid ingevoegd dat luidt dat de erfgoedverordening geen regels bevat over de fysieke leefomgeving, waaronder het aanwijzen van onroerende zaken als monument, Uit de hiervoor genoemde bepalingen volgt dan ook dat gemeenteraden uiterlijk op 1 januari 2032 moeten hebben geregeld dat een regeling over de aanwijzing tot gemeentelijk monument niet meer in een gemeentelijke erfgoedverordening is opgenomen. Als zij zo’n regeling willen handhaven, moeten zij die voor die tijd in het gemeentelijke omgevingsplan opnemen, met de mogelijkheid om daaraan een vergunningplicht voor een omgevingsplanactiviteit te koppelen. Tot 1 januari 2032 kunnen gemeentelijke monumenten nog worden aangewezen op grond van een erfgoedverordening. De erfgoedverordening van de gemeente Barneveld is nog niet aangepast. Dit betekent dat het college een nieuw te nemen beslissing op bezwaar nog steeds op grond van die verordening moet nemen.

7.7.Het bestreden besluit berust gelet op hetgeen onder 7.5 is overwogen niet op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit en een deugdelijke motivering ontbreekt.n

Als bedoeld in artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat dit genomen is in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De reden daarvoor is dat het college nader onderzoek zal moeten doen en de zaak daarna opnieuw zal moeten beoordelen. Er zijn daarom verschillende uitkomsten van de zaak mogelijk. Gelet op de vrijheid die voor het college bestaat acht de rechtbank zich niet in staat om zelf in de zaak te voorzien. Ook kan geen inschatting worden gemaakt van de tijd die het college voor het een en ander nodig zal hebben. Het toepassen van een bestuurlijke lus is daarom niet efficiënt of doelmatig.

8.1.De rechtbank bepaalt dat het college binnen zes weken opnieuw een beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.

8.2.Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseressen vergoeden en krijgen zij een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding vast overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht. De door de gemachtigde van eiseressen te vergoeden proceskosten komen dan uit op € 40,80. De betreft de door de gemachtigde gemaakte reiskosten op basis van openbaar vervoer 2e klas. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart de beroepen gegrond;

  • vernietigt de bestreden besluiten;

  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 360 aan eiseressen moet vergoeden;

  • veroordeelt het college tot betaling van € 40,80 aan proceskosten aan eiseressen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van

mr. C.M.J.C. Rooding, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel delen