Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBLIM:2024:2533

17 mei 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 21 / 2906

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , wonende in [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. P.M.E.P.J. Joosten)

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel, verweerder

(gemachtigden: mr. P.P.A. Bodden en ing. R.M.M. Lange).

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen: [vergunninghoudster] en [vergunninghouder] (vergunninghouders), wonende in [woonplaats]

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouders een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een burgerwoning en drie (pré)mantelzorgwoningen op het perceel [adres 1] in [woonplaats] .

Eisers, tevens handelend als maten van maatschap [naam maatschap] , hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2023. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens waren vergunninghouders ter zitting aanwezig. De rechtbank heeft na afloop van de zitting de zaak aangehouden om verweerder, zoals ter zitting besproken, de mogelijkheid te geven het verzoek om ter plaatse van het perceel van vergunninghouder een afwijkende geurnorm vast te stellen, voor te leggen aan de gemeenteraad. Op 21 februari 2024 heeft verweerder desgevraagd medegedeeld dat het niet gelukt is om de geurnorm in procedure te brengen, laat staan vast te laten stellen. Omdat, als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, geen geurverordening meer kan worden vastgesteld is een wijziging van het omgevingsplan noodzakelijk. Definitieve besluitvorming hierover door de gemeenteraad zal niet eerder dan 16 december 2014 plaatsvinden. De rechtbank heeft het onderzoek bij brief van 12 maart 2024 gesloten.

(Totstandkoming van) het bestreden besluit

1. Eisers zijn de maten van Maatschap [naam maatschap] en hebben aan de [adres 2] in [woonplaats] een varkenshouderij met ongeveer 3000 varkens. Vergunninghouders zijn sinds april 2020 de eigenaars van [naam] aan de [adres 1] in [woonplaats] (hierna: de hoeve). De hoeve bevindt zich op een landgoed van ongeveer zeven hectare aan de rand van de kern van [woonplaats] , nabij een woonwijk en binnen de geurcirkel van eisers. De varkenshouderij van eisers bevindt zich op ongeveer 100 meter van de hoeve en dichtbij dezelfde woonwijk. Het perceel van vergunninghouders had ten tijde van het bestreden besluit op grond van de bestemmingsplannen “Buitengebied Beesel” en “Veegplan Buitengebied” de bestemmingen ‘Agrarisch-Grondgebonden’, ‘Agrarisch met waarden’ en ‘Archeologie’ en is voorzien van de aanduidingen ‘Kernrandzone’, ‘Bronsgroene landschapszone’, ‘Kleinschalig agrarisch gebied’ en ‘Open agrarisch gebied’. Op 20 augustus 2020 hebben vergunninghouders een omgevingsvergunningaanvraag ingediend voor het gebruiken van de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning en het bouwen van drie mantelzorgwoningen bij deze woning (hierna: het project). Vergunninghouders zullen de “hoofdwoning” bewonen en van daaruit mantelzorg verlenen aan familieleden die in de mantelzorgwoningen wonen. Na afloop van de mantelzorgbehoefte zullen de mantelzorgwoningen gebruikt worden als bed and breakfast (B&B). Het project is in strijd met genoemde bestemmingsplannen, omdat deze een burgerwoning en drie mantelzorgwoningen ter plaatse niet toestaan.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor het bouwenn

Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

en het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.n

Artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3°, van de Wabo.

De vergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan is mede gebaseerd op een ruimtelijke onderbouwing van adviesbureau [naam adviesbureau] van 29 maart 2021.

3. In de omgevingsvergunning zijn voor de burgerwoning en elke mantelzorgwoning de namen opgenomen van de personen die in de woning mogen wonen. In de vergunning is bepaald dat wanneer de betreffende mantelzorgsituatie eindigt de bewoners van de burgerwoning en/of de (voormalige) bewoners van de betreffende mantelzorgwoning dit binnen twee maanden na de beëindiging daarvan moeten melden en dat binnen vier maanden na de beëindiging de kookvoorziening uit de betreffende mantelzorgwoning verwijderd moet zijn. Verder is in de vergunning bepaald dat de mantelzorgwoning na afloop van de mantelzorg een B&B wordt.

Beoordeling door de rechtbank

Het juridisch kader

4. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de aanverwante wetgeving nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.

5. De rechtbank stelt voorop dat de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 3º, van de Wabo slechts kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan deze bevoegdheid beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening omdat dit tot verweerders beleidsruimte behoort. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of het besluit voldoende gemotiveerd is, of de belangen zorgvuldig zijn afgewogen en of de nadelige gevolgen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning gediende doelen.

De standpunten van partijen

6. Eisers stellen – kort weergegeven – dat het project zorgt voor beperkingen voor de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van hun bedrijf. Het project behelst immers nieuwe geurgevoelige objecten binnen hun geurcirkel. Zij hebben er in dit verband belang bij dat de geurnorm van het perceel van vergunninghouders wordt verhoogd naar 21 ouE/m³, omdat dan geen sprake meer is van een overbelaste situatie, waardoor de 50%-regeln

Regeling voor bedrijfsuitbreiding in een overbelaste situatie.

gunstiger uitpakt voor eisers. Ter plaatse van de hoeve is geen sprake van een goed woon- en leefklimaat, omdat uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat de voorgrondbelasting (als gevolg van het bedrijf van eisers) 13,9-29,4 ouE/m³ is, hetgeen een geurhinder van 23-31% is, waarbij 23% correspondeert met tamelijk slecht en 31% met zeer slecht. Dat een extensivering van de veehouderijen plaatsvindt doet er niet aan af dat ter plaatse van de vier beoogde woningen vanwege de geurcirkel van eisers geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dat in het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL) en de Structuurvisie Beesel (structuurvisie) is vermeld dat nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven is uitgesloten, doet niets af aan de uitbreidingsmogelijkheden van eisers binnen het bestaande bouwvlak.

Ook is volgens eisers onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening, omdat uit de adviesnota ter zake van het principebesluit van 11 november 2019 blijkt dat het bouwplan niet past binnen het POL en de structuurvisie, omdat hierin is aangegeven dat in het buitengebied in principe geen nieuwe woningen mogen worden gerealiseerd en geen sprake is van een kwaliteitsverbetering waarmee een groot algemeen belang kan worden gediend. Volgens eisers vindt een vergroting van de recreatieve functie plaats, aangezien de recreatieve activiteiten langer dan een jaar waren beëindigd en op grond van het overgangsrecht niet meer mochten worden hervat. Verder was de voormalige recreatieve functie alleen toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, terwijl van een agrarisch bedrijf geen sprake meer is.

Ook getuigt het nu reeds toestaan van vervolgfuncties (B&B met drie kamers), terwijl niet duidelijk is wanneer de bewoning van de mantelzorgwoningen eindigt en welke wet- en regelgeving tegen die tijd gelden, niet van een goede ruimtelijke ordening. Bestaand beleid kan niet dienen om functies mogelijk te maken die mogelijk pas over enkele decennia aan de orde kunnen zijn. Tevens is volgens eisers het bestreden besluit op andere aspecten dan geur, zoals fijnstof en endotoxinen, onvoldoende onderbouwd.

Tot slot stellen eisers dat in de voorschriften van de vergunning ten onrechte niet is opgenomen dat het de genoemde personen slechts toegestaan is in de mantelzorgwoningen te wonen zolang de huidige bewoners van de voormalige bedrijfswoning mantelzorg verlenen aan de genoemde personen. Nu wordt dit gekoppeld aan de bewoners van deze woning.

7. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat bedrijven in de omgeving niet worden belemmerd door de planologische wijziging. Voor de intensieve veehouderij van eisers geldt de geuremissiefactor 12,7 ouE/s per dier, waardoor sprake is van een overbelaste situatie. Het bedrijf van eisers kan volgens verweerder op deze locatie niet meer ontwikkelen, wat betekent dat de geuremissie en daarmee de geurbelasting door de veehouderij van eisers niet meer zal toenemen. De planologische wijziging op het perceel van vergunninghouders levert dus geen belemmering voor het bedrijf van eisers op. Verder is van belang dat in het vrij recente verleden het gebied binnen een straal van 500 meter rondom de projectlocatie, vier intensieve veehouderijen telde, zodat een hogere geurbelasting ook daarom historisch verklaarbaar is. Anderzijds geldt dat door de transformatie in de zin van extensivering van veehouderijen, de geurbelasting steeds verder afneemt met verbetering van het woon- en leefklimaat als gevolg. In de Omgevingsverordening Limburg 2014 is een gedeelte van het gebied aangewezen als ‘extensiveringsgebied intensieve veehouderijen’, waarbinnen nieuwvesting van intensieve veehouderijen in het geheel is uitgesloten. Uit de structuurvisie volgt dat er geen ruimte is voor nieuwe locaties voor intensieve veehouderijen. Op grond van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Beesel’ is nieuwvestiging van intensieve veehouderijen uitgesloten en geldt dat voor de uitbreiding van bouwvlakken van bestaande intensieve veehouderijen geen directe mogelijkheden bestaan. Het is verweerder niet gebleken van belangen van derden die zich tegen het project verzetten en die dienen te prevaleren boven het belang van vergunninghouders.

Ter plaatse van de projectlocatie is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en er is sprake van een goede ruimtelijke ordening, omdat de drie mantelzorgwoningen planologisch gezien (bijna volledig) gerealiseerd worden binnen bestaande bebouwing, deze een tijdelijk karakter hebben en het project bijdraagt aan het behoud van een pand. Het pand ligt op korte afstand van de bebouwde kom en leidt niet tot noemenswaardige verdere verstening van het buitengebied en er is geen toename van het aantal verkeersbewegingen voorzien. De aanvraag voldoet aan de voorwaarden genoemd in het principebesluit van 11 november en 9 december 2019. Vanuit volkshuisvestingsbeleid zijn er daarom (onder de gestelde voorwaarden in de omgevingsvergunning) geen belemmeringen; de mantelzorgwoningen hebben een tijdelijk karakter en zijn persoonsgebonden. De eindigheid is in de vergunning geformaliseerd en de mantelzorgwoningen blijven altijd ondergeschikt aan de bijbehorende (bestaande) woning, waardoor gewaarborgd is dat de mantelzorgwoningen komen te vervallen na beëindiging van de mantelzorgsituatie en geen zelfstandig bestaansrecht ontstaat. Vanuit planologisch en stedenbouwkundig oogpunt zijn er geen bezwaren om aan de gevraagde B&B met maximaal drie verblijven/kamers en acht gasten mee te werken, omdat het gebruik van de ruimtes als B&B geen gevolgen heeft voor de ruimtelijke uitstraling van het perceel, aangezien het enkel een inpandig gebruik betreft.

Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevindt de bandbreedte van een acceptabele voorgrondbelasting in het buitengebied in een concentratiegebied zich tussen de 3 en 35 ouE/m³. De voorgrondbelasting van 13,9 tot 20,9 ouE/m³ blijft ruimschoots onder de maximaal geldende geurbelasting die bij gemeentelijke geurverordening mag worden vastgesteld, aldus verweerder.

Woon- en leefklimaat in relatie tot het bedrijf van eisers

8. De rechtbank overweegt als volgt over eisers beroepsgrond dat geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen als gevolg van geurhinder van het bedrijf van eisers en dat het bedrijf van eisers door de nieuwe woningen (extra) wordt belemmerd.

8.1.Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat dat besluit in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

8.2.Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrechtn

Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20.

heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin degene die zich daarop beroept door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van dat belang.

8.3.Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 november 2020 en 23 juni 2021n

Respectievelijk ECLI:NL:RVS:2020:2706 en ECLI:NL:RVS:2021:1340.

overweegt de rechtbank dat met de normen met betrekking tot onder meer geur, waarop eisers zich beroepen, wordt beoogd zowel de belangen van de omwonenden bij een goed woon- en leefklimaat als de belangen van bedrijven bij een ongehinderde bedrijfsuitoefening te waarborgen. Degene die een bedrijf voert kan, omdat hij geconfronteerd kan worden met klachten van omwonenden over die milieugevolgen, aanvoeren dat in het plangebied vanwege de milieugevolgen van zijn bedrijf geen goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Voor zover eisers aanvoeren dat ter plaatse van de woningen vanwege geur afkomstig van andere bedrijven dan het bedrijf van eisers niet een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, beroepen zij zich op normen die kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, te weten de ongehinderde uitoefening van hun bedrijf. Artikel 8:69a van de Awb staat dan ook in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit op die grond.

8.4.Voor zover eisers wijzen op de milieugevolgen die in het projectgebied kunnen worden ondervonden vanwege hun bedrijf beroepen zij zich op normen die mede tot bescherming van hun belangen dienen. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.

8.5.Op de projectlocatie was tot 2000 een varkenshouderij gevestigd. Sinds 2001 is de hoeve getransformeerd tot een locatie voor creatieve workshops, gecombineerd met verblijfstoerisme bestaande uit een B&B met zes kamers en een wijngaard met tuinen en een natuurtuin. In 2006 zijn de zes B&B kamers en een groepsruimte met terras vergund. Deze zijn, zo heeft verweerder aangegeven, echter abusievelijk niet in het bestemmingsplan dat daarna is vastgesteld geregeld en daardoor onder het overgangsrecht van dat bestemmingsplan komen te vallen. Door beëindiging van dit gebruik is deze overgangsrechtelijke bescherming inmiddels geëindigd. De (voormalige) bedrijfswoning heeft sinds de beëindiging van de varkenshouderij als geurgevoelig object eenzelfde beschermingsniveau voor geur als een burgerwoning in het buitengebied. De omgevingsvergunning waarin dit gebruik wordt vastgelegd verandert daar niets aan, omdat de feitelijke situatie reeds bepalend was. Dat is ook niet in geschil. Deze woning ligt dichterbij het bedrijf van eisers dan de nieuwe mantelzorgwoningen.

8.6.De veehouderij van eisers valt onder de werking van de Wgv en binnen deze veehouderij worden dieren gehouden waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld. De in de ruimtelijke onderbouwing berekende voorgrondbelasting is niet betwist. Die voorgrondbelasting wordt bepaald op het dichtstbijzijnde (hoek)punt vanuit de emissiepunten van de veehouderij gezien. Evenmin is in geschil dat het vaste afstandscriterium van 50 meter als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van Wgv niet van toepassing is en dat het project binnen de geurcirkel van het bedrijf van eisers gelegen is. De voorziene woningen kunnen worden aangemerkt als geurgevoelige objecten als bedoeld in de Wgv. De oorspronkelijke woning is het dichtstbij het bedrijf van eisers gelegen en bepalende geurgevoelig object op het perceel van vergunninghouders en dit blijft na realisatie van het project ongewijzigd. De beoogde mantelzorgwoningen (nieuwe geurgevoelige objecten) worden namelijk op grotere afstand van de veehouderij van eisers gerealiseerd dan de oorspronkelijke woning. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een toename van de geurbelasting op de woningen dan wel een (extra) belemmering voor de veehouderij van eisers. Het project (burgerwoning en drie mantelzorgwoningen die in de toekomst worden omgezet in B&B) verschilt daarmee wat betreft de eventuele gevolgen voor eisers niet van de situatie vóór vergunningverlening. Bovendien liggen andere woningen dan de (beoogde) woningen op het perceel van vergunninghouders dichterbij de veehouderij van eisers

8.7.Daarnaast is het gemeentebeleid gericht op het weren van nieuwe intensieve veehouderijen en het beperken van de uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen. Niet betwist is dat het bedrijf van eisers aan de west- en oostzijde begrenst wordt door het extensiveringsgebied intensieve veehouderij, waardoor uitbreiding aan deze zijden op grond van artikel 2.11.2, tweede lid, van de Omgevingsverordening Limburg 2014 niet mogelijk is. Uitbreiding aan de oostzijde is ook geen optie, omdat deze begrenst wordt door de bebouwde kern van [woonplaats] . Wijziging of uitbreiding van het bedrijf is dus slechts mogelijk binnen de grenzen die het bestemmingsplan (en andere regelgeving) daarvoor geven.

8.8.Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat ter plaatse van de mantelzorgwoningen, die horen bij de bestaande hoofdwoning en verder weg liggen van het bedrijf van eisers dan die hoofdwoning (en verder weg liggen dan andere bestaande woningen), geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

8.9.Deze beroepsgrond slaagt niet.

De overige beroepsgronden

9. De beroepsgronden van eisers hebben, zoals ook ter zitting gebleken, als achtergrond dat eisers vrezen voor extra belemmering van hun bedrijf als gevolg van nieuwe woningen binnen de geurcirkel van hun bedrijf. In dat verband voeren eisers diverse argumenten aan waarom volgens hen deze woningen hier niet mogen komen. Nu eisers vrees voor extra belemmering als gevolg van het project niet terecht is, zijn de overige argumenten tegen de mantelzorgwoningen in dat licht bezien minder relevant. De rechtbank gaat hierna kort op deze argumenten in.

Nieuwe woningen in het buitengebied

10. Over eisers beroepsgrond dat nieuwe woningen in strijd zijn met provinciaal en gemeentelijk beleid, overweegt de rechtbank als volgt.

10.1.De bedrijfswoning die is/wordt omgezet naar een burgerwoning betreft in het licht van het beleid een bestaande woning. De drie mantelzorgwoningen zijn nieuw, maar betreffen een tijdelijke situatie gemotiveerd vanuit een behoefte aan mantelzorg. Dit betreft daarmee geen (volledig) zelfstandige woningen, maar aan de woning van vergunninghouders gekoppelde en ondergeschikte woningen. Ook voor de toekomstige B&B geldt dat dit geen zelfstandige woningen zijn, maar een recreatieve nevenfunctie vormen bij de woning.

De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de structuurvisie en het POL zich niet verzetten tegen de mantelzorgwoningen, omdat de woningen niet leiden tot significante extra verstening van het buitengebied aangezien de mantelzorgwoningen vrijwel volledig worden gerealiseerd in bestaande bebouwing. Tevens is in de aan de vergunning verbonden voorschriften opgenomen dat na beëindiging van de mantelzorg de kookvoorziening verwijderd dient te worden en er derhalve sprake is van een tijdelijke situatie.

De adviesnota is geen bindend advies en dateert van vóór de vaststelling van de beleidsregel ‘Planologische medewerking aan (pré)mantelzorgwoningen’ (hierna: de beleidsregel). Het in de beleidsregel opgenomen afwegingskader woningbouwverzoeken is niet van toepassing verklaard op de realisatie van mantelzorgwoningen en geldt enkel voor reguliere woningbouw. Ook heeft verweerder belang mogen hechten aan het gegeven dat de aanvraag past binnen de toenemende vraag naar mantelzorg en de omgevingsvergunning een goede invulling geeft aan het voormalig agrarisch bedrijfspand.

10.3.Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat het beleid niet in de weg staat aan vergunningverlening. Deze beroepsgrond slaagt niet.

De toekomstige functie (uitbreiding van de recreatieve functie)

11. Over eisers beroepsgronden dat de voormalige B&B niet meer is toegestaan, dat de in de toekomst voorziene B&B een uitbreiding behelst van die voormalige B&B die niet past binnen de voorwaarden van het bestemmingsplan (waaronder de voorwaarde dat sprake moet zijn van een nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf) en dat het nu al vergunnen van een toekomstige functie geen goede ruimtelijke ordening is, overweegt de rechtbank als volgt.

Volgens verweerder zijn de eerder vergunde zes B&B kamers met groepsruimte abusievelijk niet positief bestemd in het later vastgestelde bestemmingsplan. Wat daarvan ook zij, eisers stellen terecht dat deze functie daardoor inmiddels niet meer is toegestaan. De overgangsrechtelijke bescherming is uitgewerkt door de feitelijke beëindiging van dit gebruik. Dat betekent echter niet dat aan de eerdere vergunning in het geheel geen betekenis toekomt. Verweerder mag ter motivering wel verwijzen naar dit eerder toegestane gebruik.

Met onderhavige omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bestemmingsplan, zodat het feit dat niet aan de voorwaarden van het bestemmingsplan is voldaan, niet betekent dat de vergunning niet verleend mocht worden. Wel moet deze goed gemotiveerd worden. De rechtbank ziet in hetgeen eisers naar voren hebben gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat deze motivering gebrekkig is.

11.2.Nu de mantelzorgwoningen naar hun aard en ook gelet op de verleende omgevingsvergunning tijdelijk zijn, ziet de rechtbank niet in waarom niet reeds een vervolgfunctie zou kunnen worden vergund. Dit benadrukt juist (de intentie van) het tijdelijke karakter. Het toestaan van de B&B is bij het bestreden besluit gemotiveerd. Een vergunning kent geen uitvoeringsplicht: ook als het niet expliciet om toekomstig gebruik zou gaan, is een vergunninghouder niet verplicht over te gaan tot realisatie van hetgeen vergund is. Indien in de toekomst deze functie ter plaatse niet meer gewenst zou zijn terwijl deze nog niet gerealiseerd is, bestaat de mogelijkheid voor verweerder om de vergunning in zoverre in te trekken en bestaat voor eisers de mogelijkheid om verweerder daartoe een verzoek te doen.

11.3.Deze beroepsgronden slagen niet.

Overige aspecten van een goede ruimtelijke ordening

12. Over eisers beroepsgronden over strijd met een goede ruimtelijke ordening in het algemeen en over fijn stof en endotoxinen overweegt de rechtbank als volgt.

12.1.Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het project past in de transformatie van extensivering van de veehouderijen naar een woon- en recreatiefunctie die het gebied ondergaat. Het gevolg hiervan is dat de geurbelasting afneemt en het woon- en leefklimaat verbetert. De stelling van eisers dat het bestreden besluit op andere aspecten dan geur, zoals fijnstof en endotoxinen, onvoldoende is onderbouwd, volgt de rechtbank niet, omdat in de ruimtelijke onderbouwing, die als bijlage integraal onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, voldoende op deze aspecten is ingegaan.

Aan de vergunning verbonden voorschriften

13. Over de beroepsgrond van eisers over de vergunningvoorschriften ten aanzien van de personen in de hoofd- en mantelzorgwoningen overweegt de rechtbank als volgt.

13.1.De rechtbank stelt vast dat in de omgevingsvergunning als voorwaarde per mantelzorgwoning is opgenomen wie (bij naam genoemd) uitsluitend de betreffende mantelzorgwoning mag bewonen. Vervolgens is vermeld: “Het is voorgaande personen slechts toegestaan in de mantelzorgwoningen te wonen zolang de bewoner(s) van de bestaande woning [adres 1] in [woonplaats] mantelzorg verlenen aan de genoemde personen. Derden mogen de mantelzorgwoningen niet bewonen”. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in de omgevingsvergunning voldoende duidelijk als voorwaarde is gesteld dat het de genoemde personen slechts toegestaan is in de mantelzorgwoningen te wonen zolang de huidige bewoners van de hoofdwoning mantelzorg verlenen aan de genoemde personen.

13.2.Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2024

De griffier is verhinderd rechter

deze uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 mei 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Artikel delen