Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBLIM:2024:4217

10 juli 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 24 / 3058


uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2024 in de zaak tussen


[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.P.M. Magielse-de Rooij),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld, verweerder

(gemachtigden: mr. G.B. Falkenberg, C.P.A. van der Sluijs en J.H.L. Heiligers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de bij het besluit van 24 april 2024 (bestreden besluit) op schrift gestelde stillegging van alle bouwwerkzaamheden op het perceel aan de [adres] in [plaats] .

1.1.Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.

1.2.Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.

1.3.De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de vader van verzoekster [naam] , de moeder van verzoekster [naam] en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Verzoekster is eigenaresse van het pand gelegen aan de [adres] in [plaats] (hierna: het pand). Verzoekster is het pand aan het renoveren. Op (onder meer) 18 en 23 april 2024 is een toezichthouder van de gemeente Simpelveld ter plaatse geweest om het pand te controleren in verband met aanwijzingen dat bouwwerkzaamheden uitgevoerd gaan worden. Blijkens het controlerapport van de controle op 18 april 2024 heeft de vader van verzoekster onder andere aangegeven dat het dak zal worden vernieuwd, waarbij de pannen en panlatten verwijderd zullen worden. Uit het controleverslag van

23 april 2024 blijkt dat de pannen en panlatten zijn verwijderd en de complete kapconstructie is gesloopt, met uitzondering van de spanten en gordingen.

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de op 23 april 2024 stilgelegde bouwwerkzaamheden op het perceel op schrift gesteld en tevens een last onder dwangsom opgelegd van € 500,- per dag dat verzoekster niet alle bouwactiviteiten staakt, met een maximum van € 3.000,-. Volgens verweerder is sprake van het vernieuwen of veranderen van het pand waarbij de draagconstructie wordt gewijzigd. Hiervoor is op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Omgevingswet (Ow) in samenhang met artikel 2.27, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) een omgevingsvergunning (bouwactiviteit) vereist die niet is verleend. Voorts is volgens verweerder sprake van overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow in samenhang met artikel 22.26 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan Simpelveld en geldt geen uitzondering op dit verbod, omdat, gelet op de dikte van de als de sporen te gebruiken houten balken, het bouwvolume van de dakconstructie en daarmee van het bouwwerk uitgebreid wordt. Hiervoor is een omgevingsvergunning vereist (omgevingsplanactiviteit). Daarnaast zal een welstandstoets gelden omdat het een zelfstandige planactiviteit betreft.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang, omdat het als gevolg van (het langer voortduren van) de bouwstop voldoende aannemelijk is dat het pand door regenval en andere weersomstandigheden (aanzienlijke) schade zal ondervinden in de vorm van het rotten van de woning, met als mogelijk uiterste gevolg dat de woning van verzoekster onbewoonbaar wordt.

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

5.1.De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekster of de draagconstructie van het dak wijzigt.

6. Verzoekster voert aan dat zij geen vergunningen nodig heeft voor de bouwactiviteit en de omgevingsplanactiviteit. Hiertoe stelt ze dat de draagconstructie niet verandert, waartoe zij verwijst naar de statische berekening die is uitgevoerd door [naam bedrijf] op 6 mei 2024. Tevens is zij van mening dat geen sprake is van een uitbreiding van het bouwvolume, omdat de houten balken die gebruikt gaan worden voor de reconstructie, dezelfde omvang hebben als de originele balken en op dezelfde plek geplaatst worden. Nu er geen sprake is van uitbreiding van het bouwvolume, heeft verzoekster geen vergunning nodig voor de omgevingsplanactiviteit.

7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de draagconstructie van het pand wijzigt door het veranderen van onder meer de sporen (de verticale balken die steunen op de gordingen) die onder meer de panlatten, dakpannen, het isolatiemateriaal en de binnenafwerking dragen en van de hoekkepers die op hun beurt de sporen dragen.

8. In artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Ow is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten: een bouwactiviteit.

Artikel 2.27, eerste lid, aanhef, onder b, sub 1 van het Bbl bepaalt dat in afwijking van de artikelen 2.25 en 2.26 het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten niet geldt voor de in die artikelen aangewezen bouwactiviteiten als die betrekking hebben op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van een bouwwerk waarbij de volgende onderdelen niet wijzigen: de draagconstructie.

In artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten: een omgevingsplanactiviteit.

Artikel 22.26 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan Simpelveld bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.

Artikel 22.27, onder i, van het tijdelijk deel van het omgevingsplan Simpelveld bepaalt dat het verbod, bedoeld in artikel 22.26, niet geldt voor de activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die betrekking hebben op een van de volgende bouwwerken: een te veranderen bouwwerk, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

1.geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte;

2.geen uitbreiding van het bouwvolume; en

3.geen bouwwerk als bedoeld in artikel 2.29, onder b tot en met r, van het Bbl dat niet voldoet aan de voor dat bouwwerk in die onderdelen gestelde eisen.

9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder terecht gesteld dat uit de controles is gebleken dat de draagconstructie van het pand wordt gewijzigd. Dit blijkt mede uit de ter zitting bekeken foto’s (met name ook van 24 april 2024): de sporen zijn verwijderd en (deels) vervangen, de nok- en middengording zijn verwijderd (en vervangen) en ook de hoekkepers. Eigenlijk is, zoals aangegeven op zitting, alleen het gebint (dakstoel) intact gebleven. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat er sprake is van een wijziging van de draagconstructie kunnen verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van

5 juli 2006.n

ECLI:NL:RVS:2006:AY0334.

Daarin is overwogen dat de draagconstructie van de kap van de woning niet slechts bestaat uit de gebinten, maar dat in ieder geval ook de sporen daartoe moeten worden gerekend, nu de sporen nodig zijn om de dakbedekking aan te brengen. Aangezien hier de sporen worden vervangen, wat niet is betwist, en deze blijkens genoemde uitspraak behoren tot de draagconstructie van de kap is reeds sprake van het wijzigen van de draagconstructie als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, aanhef, onder b, sub 1 van het Bbl. Voorts verwijst de voorzieningenrechter in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018n

ECLI:NL:RVS:2018:958.

. Daaruit volgt - gelet op de in de Van Dale, Groot woordenboek van de Nederlandse taal, opgenomen definitie van draagconstructie, - dat onder de verandering van de draagconstructie als bedoeld in artikel 3, aanhef en achtste lid, onder a, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt verstaan: een verandering van een constructie van een bouwwerk, welke constructie het bouwwerk mede draagt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2016n

ECLI:NL:RVS:2016:3277.

volgt dat het in artikel 3, aanhef en achtste lid, onder a, van bijlage II van het Bor genoemde ‘draagconstructie’ niet beperkt moet worden uitgelegd als zijnde ‘hoofddraagconstructie’. Met het opnemen van ‘draagconstructie’ in artikel 2.27, eerste lid, aanhef, onder b, sub 1 van het Bbl is geen wijziging ten opzichte van deze term in het Bor beoogd. Verweerder heeft voorlopig oordelend terecht gesteld dat uit de door verzoekster overgelegde statische berekening niet kan worden afgeleid dat de draagconstructie niet wordt gewijzigd, omdat onweersproken is dat deze enkel ziet op een beoogd te realiseren dakconstructie en niets vermeldt over de veranderingen aan de draagconstructie, terwijl in deze berekeningen is vermeld dat sprake is van nieuwe gordingen en nieuwe sporen worden aangebracht en de bestaande spanten worden gehandhaafd.

10. Uit het voorgaande volgt dat er sprake is van een wijziging van de draagconstructie van de kap van de woning. Dat er na het verwijderen een identieke uitvoering van het dak plaatsvindt, zoals verzoekster aangeeft, doet hieraan niet af.

Gelet hierop geldt de uitzondering van de plicht voor een omgevingsvergunning (als genoemd in artikel 2.27, eerste lid, aanhef, onder b, sub 1 van het Bbl) niet, zodat verzoekster voor de bouwwerkzaamheden aan het dak een omgevingsvergunning nodig heeft op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Ow. Aangezien verzoekster deze omgevingsvergunning niet heeft, was verweerder bevoegd om handhavend op te treden.

10.1.Verzoekster zal (alsnog) een (ontvankelijke) aanvraag moeten doen voor de wijziging van de dakconstructie. Ter zitting is aan de orde geweest dat in dat geval verweerder zijn best zal doen om zo snel mogelijk daarop te beslissen.

11. Ter zitting is besproken dat er waarschijnlijk geen sprake is van een vergroting van het bouwvolume aangezien de diktes van de oorspronkelijk sporen variabel waren en werden opgevuld en er daardoor geen sprake zou zijn van een vergunning plichtige omgevingsplanactiviteit in de zin van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow in samenhang met artikel 22.26 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Dit maakt niet dat er geen sprake meer is van een overtreding - zie onder 10 - aangezien de draagconstructie zonder de daarvoor noodzakelijke omgevingsvergunning is gewijzigd.

12. Voor zover verzoekster zich op het vertrouwensbeginsel heeft beroepen overweegt de voorzieningenrechter dat er door de toezichthouder geen toezeggingen zijn gedaan over de toelaatbaarheid van de bouwactiviteiten dan wel over het uitoefenen van de bevoegdheid van verweerder tot handhavend optreden.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Dat betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst en derhalve de bouwstop blijft gelden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

11 juli 2024.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 11 juli 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Artikel delen