Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBLIM:2024:4761

23 juli 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 23/616


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M. Bos),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eisers een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege het realiseren van een bijgebouw en erfafscheiding zonder daartoe benodigde omgevingsvergunning.

Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Daarnaast hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Bij uitspraak van 29 november 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen (ROE 22/2453).

Bij besluit van 24 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben eisers op 8 maart 2023 beroep ingesteld bij de rechtbank.

Op 17 maart 2023 heeft verweerder een kostenverhaalsbeschikking genomen. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eisers tegen de kostenverhaalsbeschikking op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden aan de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2024 behandeld ter zitting. Hieraan hebben deelgenomen: eisers bijgestaan door hun gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

De totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eisers wonen aan de [adres] . Op 19 april 2022 heeft verweerder een controle uitgevoerd op dat perceel en geconstateerd dat eisers een bijgebouw en erfafscheiding hebben gerealiseerd zonder daarvoor benodigde omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan ‘Woonwagenlocaties’ (hierna: het bestemmingsplan). Op 22 april 2022 heeft verweerder aan eisers het voornemen tot het opleggen van een last onder bestuursdwang kenbaar gemaakt en eisers in de gelegenheid gesteld om de strijdigheden op te heffen door het bijgebouw te slopen en de erfafscheiding af te breken.

2. Tijdens een hercontrole op 23 mei 2022 heeft verweerder geconstateerd dat de overtredingen niet zijn beëindigd. Daarom heeft verweerder bij het primaire besluit aan eisers een last onder bestuursdwang opgelegd. Daarbij heeft verweerder eisers gelast om het bijgebouw te slopen en de erfafscheiding af te breken binnen een begunstigingstermijn van zes weken, gerekend vanaf het moment dat het perceel weer toegankelijk is vanwege een eerdere sluiting van het perceel op grond van de Opiumwet bij besluit van 20 mei 2022 voor de duur van drie maanden (van 2 juni 2022 tot 2 september 2022). De begunstigingstermijn is verstreken op 20 oktober 2022. Eisers hebben tegen de opgelegde last onder bestuursdwang bezwaar gemaakt.

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de last onder bestuursdwang ongegrond verklaard en het besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

4. De feitelijke toepassing van bestuursdwang heeft plaatsgevonden op 14 en 15 december 2022. Op 17 maart 2023 heeft verweerder een kostenverhaalsbeschikking genomen. Het beroep tegen de last onder bestuursdwang heeft op grond van artikel 5:31c van de Awb mede betrekking op de kostenverhaalsbeschikking, nu eisers ook deze beschikking betwisten en daartegen (aanvullende) beroepsgronden hebben aangevoerd. Verweerder heeft dan ook terecht op grond van artikel 6:15 van de Awb het bezwaar van eisers tegen de kostenverhaalsbeschikking doorgezonden aan de rechtbank.

Het beroep van eisers

5. Eisers voeren aan dat zij onvoldoende kans hebben gekregen om de last zelf uit te voeren en dat de feitelijke uitvoering van de bestuursdwang door verweerder onzorgvuldig is geweest, onder meer doordat daarbij schade is ontstaan aan eigendommen van eisers. Verder voeren eisers aan dat bij de uitvoering goederen zijn meegenomen, terwijl dit niet noodzakelijk was.

6. Tegen de kostenverhaalsbeschikking voeren eisers aan dat de kosten voor de uitvoering van de bestuursdwang niet voor hun rekening mogen komen. Daartoe stellen zij dat de werkzaamheden voor de effectuering van bestuursdwang verder strekten dan noodzakelijk voor uitvoering van de bestuursdwang en dat verweerder de kostenposten en de noodzaak daarvan onvoldoende heeft onderbouwd.

Het geschil tussen partijen

7. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake was van een overtreding en dat verweerder bevoegd was handhavend op te treden door de last onder bestuursdwang aan eisers op te leggen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder een nadere termijn had moeten gunnen aan eisers om de last (alsnog) zelf uit te voeren alvorens tot feitelijke uitvoering over te gaan en of verweerder voorafgaand over het moment van feitelijke uitvoering had moeten communiceren. Daarnaast moet, in het kader van de kostenverhaalsbeschikking, de vraag beantwoord worden of de feitelijke uitvoering zorgvuldig is geweest. Tot slot staat ter discussie of verweerder in redelijkheid de betreffende kosten voor de uitvoering op eisers heeft kunnen verhalen.

Het juridische kader

8. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende juridische kader.

8.1.De rechtbank stelt voorop dat op 1 januari 2024 de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking zijn getreden en de Wabo is ingetrokken. Gelet op artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet moet het geschil worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.

8.2.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo - voor zover hier van belang - is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

8.3.Op grond van artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

8.4.Op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. Op grond van het derde lid behoren tot de kosten van bestuursdwang de kosten van voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze zijn gemaakt na het verstrijken van de termijn waarbinnen de last had moeten worden uitgevoerd. Het zesde lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan de hoogte van de verschuldigde kosten vaststelt.

8.5.Op grond van artikel 5:29, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan, voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, zaken meevoeren en opslaan.

8.6.Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld, kan de beoordeling van de feitelijke uitvoering van bestuursdwang aan de orde komen in beroep tegen een beschikking tot vaststelling van de kosten van bestuursdwang.n

Zie uitspraken van de afdeling van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3673 en 4 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:992.

8.7.Uit vaste rechtspraak van de Afdelingn

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 17 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI8487 en 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2896.

volgt verder dat in de regel uitoefening van bestuursdwang en kostenverhaal samen gaan. Voor het maken van een uitzondering hierop kan aanleiding bestaan als de aangeschrevene geen verwijt valt te maken over de ontstane situatie en als bij het ongedaan maken van de strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat moet worden geoordeeld dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene moeten komen. Ook andere, bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal.

Beoordeling door de rechtbank

De termijn om aan de last te voldoen

9. Eisers voeren aan dat zij onvoldoende kans hebben gekregen om de last zelf uit te voeren. Eisers wijzen er daarbij op dat zij de last zelf wilden uitvoeren en verweerder daarvan in kennis hebben gesteld en dat verweerder desondanks zonder voorafgaande mededeling tot uitvoering van de bestuursdwang is overgegaan. Verweerder had volgens eisers een nadere termijn moeten gunnen om hen de last (alsnog) zelf te laten uitvoeren

10. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

10.1.De bij de oplegging van de last onder bestuursdwang opgenomen begunstigingstermijn strekt ertoe de gelegenheid te bieden de overtreding zelf op te heffen. Als uitgangspunt geldt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen.n

Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 19 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX7685 en 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3891.

Een begunstigingstermijn mag ook niet wezenlijk korter worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen.n

Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020: 2643.

Het is aan eiseres om de noodzakelijke (juridische) stappen tijdig te zetten zodat zij aan de last kunnen voldoen.

10.2.De rechtbank is niet gebleken dat de gestelde termijn te kort is geweest. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van overtredingen en dat deze dus beëindigd moet worden. Eisers geven aan de overtredingen te willen beëindigen. Reeds op 22 april 2022 heeft verweerder, via het voornemen, aangekondigd dat handhavend optreden in de vorm van bestuursdwang zal plaatsvinden als de overtredingen niet worden beëindigd. Op 1 juli 2022 heeft verweerder de last onder bestuursdwang opgelegd, met een begunstigingstermijn die liep tot 20 oktober 2022 (rekening houdende met de periode van Damocles-sluiting, op grond van de Opiumwet, waarin eisers de overtredingen niet konden beëindigen). In de periode van de Damocles-sluiting hadden eisers al wel de voorbereidingen kunnen treffen voor het beëindigen van de overtredingen, zoals het opvragen van offertes en het verstrekken van een opdracht. Eisers hadden tijdig – onderbouwd met argumenten waarom het niet lukt binnen de begunstigingstermijn en onder mededeling wanneer het wel lukt – om verlenging kunnen vragen bij verweerder, maar hebben dat niet gedaan. Eisers hebben weliswaar een verzoek om voorlopige voorziening ingediend om de effectuering van de last op te schorten, maar dat verzoek is afgewezen en verweerder heeft gedurende die procedure gewacht met het uitvoeren van de bestuursdwang tot de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening. In dit verband hadden eisers voorafgaand aan de uitspraak van de voorzieningenrechter (subsidiair) nog om een korte periode kunnen vragen na de uitspraak van de voorzieningenrechter om aan de last te kunnen voldoen, maar dat is in de voorzieningenprocedure niet aan de orde gesteld. Pas nadat de begunstigingstermijn al ruimschoots was verstreken, hebben eisers alsnog om verlenging van de begunstigingstermijn gevraagd. Op enig moment is de tijd op en verweerder is niet gehouden de uitvoering van de last (telkens) uit te stellen, zeker niet wanneer niet wordt toegelicht waarom eisers niet eerder een concrete nadere termijn hebben kunnen vragen om zelf de overtredingen te beëindigen.

10.3.De conclusie uit het voorgaande is dat de termijn om aan de last te voldoen niet onredelijk kort is geweest. Deze beroepsgrond van eisers slaagt niet.

De feitelijke uitvoering van de bestuursdwang

11. Eisers voeren verder aan dat de feitelijke uitvoering van de bestuursdwang onzorgvuldig is geweest, omdat de communicatie voorafgaand aan de uitvoering volgens eisers gebrekkig is geweest en verweerder bij de uitvoering goederen heeft meegevoerd terwijl dit volgens eisers niet noodzakelijk was. Ook stellen eisers dat schade is toegebracht aan hun perceel.

12. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de begunstigingstermijn ongebruikt is verstreken en dat eisers niet tijdig aan de opgelegde last hebben voldaan. In zoverre staat vast dat verweerder bevoegd was over te gaan tot feitelijke uitvoering van de bestuursdwang. De vraag die voorligt is of verweerder bij de feitelijke uitvoering spullen van eisers heeft mogen meevoeren en of de uitvoering voldoende zorgvuldig is geweest en door verweerder voldoende is aangekondigd. De rechtbank zal dat in het navolgende beoordelen.

a. De communicatie voorafgaand aan de uitvoering van de bestuursdwang

13. Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat de communicatie van verweerder voorafgaand aan de uitvoering van de bestuursdwang gebrekkig is geweest en dat de uitvoering door verweerder onvoldoende is aangekondigd. Eisers stellen dat verweerder ten onrechte geen datum heeft aangekondigd waarop de feitelijke uitvoering zou gaan plaatsvinden. Eisers wijzen er daarbij op dat zij zelf wilden voldoen aan de last en verweerder daarvan in kennis hebben gesteld en dat verweerder desondanks zonder voorafgaande mededeling tot bestuursdwang is overgegaan.

14. De rechtbank overweegt hierover als volgt

14.1.De rechtbank stelt voorop dat de zorgvuldigheid niet vereist dat het bestuursorgaan de belanghebbende(n) alvorens tot daadwerkelijke toepassing van bestuursdwang over te gaan, op de hoogte stelt van het precieze moment waarop dat zal plaatsvinden. Er is geen rechtsplicht voor verweerder om een datum aan te kondigen waarop de feitelijke uitvoering zal plaatsvinden.

14.2.De rechtbank ziet ook andere geen grond voor het oordeel dat verweerder in dit verband onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Verweerder heeft met een e-mailbericht van 9 december 2022 aangekondigd op korte termijn uitvoering te gaan geven aan de bestuursdwang en gemeld dat verweerder niet bereid is te wachten met het ontruimen van het bijgebouw ter uitvoering van de last tot slopen daarvan, omdat dit volgens verweerder afbreuk doet aan de effectiviteit van zijn handhavingsbeleid. In die e-mail heeft verweerder een laatste gelegenheid gesteld aan eisers om alsnog zelf spoedig over te gaan tot ontruiming en verwijdering van de betreffende bouwwerken, om op die manier de toepassing van bestuursdwang door verweerder en kostenverhaal als gevolg daarvan te voorkomen. Eisers hebben echter ook van die gelegenheid geen gebruik gemaakt, zonder toe te lichten waarom dit voor eiseres niet mogelijk is geweest. De enkele omstandigheid dat eisers bij nader inzien het bijgebouw toch zelf hadden willen ontruimen, maakt niet dat de uitvoering van de bestuursdwang onvoldoende zou zijn aangekondigd.

14.3.Eisers hebben hierover ter zitting verder gesteld dat zij hierin anders zijn behandeld dan andere gevallen. Eisers hebben dit echter nader niet onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Dit nog daargelaten de vraag of, als verweerder in andere gevallen de feitelijke uitvoering wel concreter voorafgaand aankondigt, dit (op grond van het gelijkheidsbeginsel) per definitie tot een rechtsplicht leidt om dat ook in het geval van eisers te doen.

14.4.Deze beroepsgrond slaagt niet.

Het meevoeren van de goederen

15. Verder voeren eisers aan dat bij de uitvoering ten onrechte goederen zijn meegevoerd omdat dit volgens eisers niet noodzakelijk was. Eisers wijzen er daarbij op dat zij tijdens de feitelijke uitoefening van de bestuursdwang te kennen hebben gegeven dat zij hun spullen in het bijgebouw zelf naar de woning (of naar elders op het perceel) wilden verplaatsen. Eisers stellen dat verweerder de spullen enkel heeft meegevoerd om vervolgens (met de opbrengst daarvan) de (sloop)kosten op eisers te kunnen verhalen.

16. In het dossier zijn foto’s opgenomen van de goederen, waaruit blijkt dat het om een groot aantal goederen gaat, waaronder ook (mogelijk) waardevolle goederen, Voorbeelden van de meegenomen goederen, zoals blijkt uit deze foto’s, zijn: diverse soorten groot en klein gereedschap, diverse soorten (tuin)meubels, een koelkast, kinderspeelgoed, een kleine scooter, een rollator en een kinderwagen.

17. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

17.1.De rechtbank stelt voorop dat artikel 5:29, eerste lid, van de Awb bepaalt dat, voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, het bestuursorgaan zaken kan meevoeren en opslaan. De rechtbank vat voornoemde beroepsgrond van eisers op als een beroep op handelen in strijd met artikel 5:29 van de Awb in die zin dat de feitelijke uitvoering van bestuursdwang door het meevoeren van de goederen verder strekte dan noodzakelijk, zodat de kosten daarvan niet op eisers kunnen worden verhaald. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond slaagt en dat het meevoeren van de goederen door verweerder verder strekte dan noodzakelijk was voor uitvoering van de last. De rechtbank motiveert dat oordeel als volgt.

17.2.De last strekte tot het slopen/verwijderen van het bijgebouw en de erfafscheiding. De last zag niet op goederen die in het bijgebouw aanwezig waren of waren opgeslagen en hield daarmee niet in dat eisers het bijgebouw moesten ontruimen of deze goederen van het perceel moesten verwijderen. De rechtbank volgt verweerder weliswaar in zijn standpunt dat ontruimen van het bijgebouw nodig was voor uitvoering van de last tot het slopen van dat bijgebouw, maar de rechtbank is van oordeel dat dit niet zover strekt dat de betreffende goederen ook moeten worden meegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien waarom het meevoeren en vervolgens opslaan van de goederen noodzakelijk was om de overtreding – een zonder omgevingsvergunning gebouwd bijgebouw – te beëindigen. Verweerder heeft ook niet onderbouwd dat het ter uitvoering van de opgelegde last nodig was om de in het bijgebouw aanwezige goederen mee te nemen.

17.3.Bij het voorgaande neemt de rechtbank in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat het perceel van eisers een groot perceel betreft en dat achter op het perceel een loods aanwezig is waar de spullen tijdelijk gestald hadden kunnen worden. Er was dus een alternatief aanwezig om de goederen op het perceel achter te laten. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat het meevoeren en vervolgens opslaan van de spullen nodig was voor de uitvoering van de bestuursdwang.

17.4.De uitvoering van de bestuursdwang – het verwijderen van bouwwerken – impliceert dat de materialen waarmee deze bouwwerken zijn gebouwd, ook worden verwijderd van het perceel. Dat geldt echter zoals gezegd, niet voor in een bouwwerk opgeslagen goederen als de last niet op die opslag ziet en als uitvoering van de bestuursdwang redelijkerwijs mogelijk is zonder de goederen af te voeren.

17.5.Het meenemen van de goederen ging gelet op het voorgaande te ver. De goederen van eisers die zich in het bijgebouw bevonden hadden niet mogen worden meegenomen. Deze beroepsgrond slaagt. Gelet hierop is het beroep tegen de kostenverhaalsbeschikking in zoverre gegrond. De kosten die in verband met het meevoeren en opslaan van de goederen zijn gemaakt mochten niet op eisers worden verhaald.

Schade aan klinkers

18. Eisers stellen dat door de werkzaamheden schade aan hun klinkerbestrating is ontstaan en hebben foto’s daarvan overgelegd.

19. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

19.1.De rechtbank is van oordeel dat dergelijke bijkomende schade, zoals blijkt uit de foto’s, in beginsel inherent is aan sloopwerkzaamheden in een omvang zoals hier moest plaatsvinden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor de conclusie dat deze schade in mindering moet worden gebracht op de kosten die zijn verhaald.

19.2.Als eisers een schadevergoeding van verweerder willen krijgen, dan staat het hen vrij de daartoe geëigende procedure te starten.

19.3.Deze beroepsgrond slaagt niet.

De kostenverhaalsbeschikking

20. Onder 17 is reeds ingegaan op het bij de feitelijke uitvoering van de bestuursdwang meevoeren van goederen en de consequenties daarvan voor de kostenverhaalsbeschikking. In het navolgende beoordeelt de rechtbank of verweerder bij de kostenbeschikking de andere kosten van de feitelijke uitvoering van de bestuursdwang, voor zover die door eisers worden betwist, op eisers heeft kunnen verhalen.

21. Eisers hebben aangevoerd dat de kosten voor de uitvoering van de bestuursdwang op 14 en 15 december 2022 niet (of niet geheel) voor hun rekening kunnen komen. Eisers vinden het onredelijk dat de kosten op hen worden verhaald en vinden dat verweerder de kostenposten onvoldoende heeft onderbouwd. Eisers stellen dat de werkzaamheden voor de effectuering van bestuursdwang verder strekten dan noodzakelijk voor uitvoering de opgelegde last. Daarom is ook de noodzaak van de gemaakte kosten volgens eisers onvoldoende onderbouwd.

22. De rechtbank overweegt hierover als volgt.

22.1.Uit de gedingstukken is de rechtbank gebleken dat verweerder op 14 en 15 december 2022 werkzaamheden heeft uitgevoerd bestaande uit het ontruimen van het bijgebouw, het opslaan van de meegevoerde goederen en het afbreken van de berging en de scheidsmuur. Verweerder heeft daarvoor de volgende kostenposten (inclusief BTW) bij eisers in rekening gebracht:

  1. Personeel en transport inzake ontruiming (Allbo): € 447,70

  2. Herstelwerkzaamheden schade netwerk (Sedgwick): € 1.285,94

  3. Verhuur en plaatsen bouwhekken ( [naam 3] ): € 29,66

  4. Storting van grond ( [B.V. 1] ): € 61,35

  5. Sloopwerkzaamheden ( [B.V. 2] ): € 14.977,08

  6. Personele kosten gemeente Landgraaf: € 3.719,13

  7. Kosten opslag (Allbo): € 150,00

-------------

€ 20.670,86

1 1 en 7) Kosten ontruiming en opslag

22.2.Gelet op hetgeen onder 17 is geoordeeld, heeft verweerder het bedrag voor het transport en de opslag van goederen (Allbo) ter hoogte van (in totaal) € 597,70 ten onrechte op eisers verhaald. Die kosten worden daarom in mindering gebracht op het in rekening gebrachte bedrag.

2) Herstelwerkzaamheden schade netwerk (Sedgwick)

22.3.De rechtbank is van oordeel dat verweerder de kosten voor herstel van het netwerk onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en dat verweerder deze kosten niet op eisers heeft mogen verhalen. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.

22.4.Verweerder heeft bij de kostenverhaalsbeschikking niet inzichtelijk gemaakt welke schade dit precies is, hoe de schade is ontstaan en hoe de gemaakte kosten zich verhouden tot de uitvoering van de bestuursdwang. De enkele factuur acht de rechtbank daartoe onvoldoende, nu daaruit niet blijkt hoe en wanneer de schade is ontstaan. Verweerder heeft daarover ter zitting weliswaar toegelicht dat het gaat om een netwerkkabel die is beschadigd bij de sloop van de berging omdat deze in de fundering was gestort, maar dit blijkt niet uit de kostenverhaalsbeschikking met bijlagen en deze situatie is niet vastgelegd of inzichtelijk gemaakt. Verweerder heeft daarover geen stukken of foto’s (bijvoorbeeld van de situatie voor en na het ontstaan van de schade) overgelegd. Ook zijn daarover geen bevindingen opgenomen in het opgemaakte proces-verbaal van de feitelijke uitvoering. Vanuit oogpunt van zorgvuldigheid en ook om eisers in de gelegenheid te stellen zich daartegen gemotiveerd te verweren, was dit wel nodig geweest. Achteraf kan onvoldoende worden geverifieerd in hoeverre sprake was van onvermijdbare schade die voor rekening van eisers kan worden gebracht.

22.5.Nu verweerder bij de kostenverhaalsbeschikking onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de herstelwerkzaamheden een direct verband houden met de feitelijke uitvoering van de bestuursdwang en redelijkerwijs niet voorkomen hadden kunnen worden, kunnen die kosten naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet op eisers worden verhaald. Ook deze kosten moeten daarom naar het oordeel van de rechtbank in mindering worden gebracht op het in rekening gebrachte bedrag. Deze beroepsgrond slaagt.

3 3 en 4) Kosten plaatsen bouwhekken en storting grond

23. De rechtbank ziet ten aanzien van de kosten van storting van grond en van verhuur en plaatsen bouwhekken geen grond om aan te nemen dat die kosten niet op eisers kunnen worden verhaald. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt dat de verrichte werkzaamheden verband houden met de feitelijke uitvoering van de last. Door de sloop van het bijgebouw met kelder is een niet te voorkomen gat ontstaan dat vanuit oogpunt van veiligheid opgevuld moest worden. Verder acht de rechtbank verweerders uitleg over de minimale huurperiode van de hekken (vier weken) afdoende, ook gezien de relatief geringe hoogte van deze kosten. De hoogte van de kosten voor storting van grond en voor de bouwhekken komt de rechtbank redelijk voor.

5) Kosten sloopwerkzaamheden

23.1.De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet alle kosten conform de factuur van de sloopwerkzaamheden in rekening mag brengen. De kostenverhaalsbeschikking is ten aanzien van deze kostenpost naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.

23.2.Uitgangspunt bij de toepassing van bestuursdwang is dat de voor de overtreder minst kostbare methode wordt toegepast en dat niet onnodig kostbare voorzieningen of maatregelen worden getroffen. Het had naar het oordeel van de rechtbank, nu dit veruit de hoogste kostenpost betreft, op de weg van verweerder gelegen om zo mogelijk verschillende offertes op te vragen om de kosten van bestuursdwang zoveel mogelijk te beperken, nu voor de sloopwerkzaamheden een externe partij is ingeschakeld.n

Vergelijk bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2014:839.

Niet is gebleken dat verweerder niet meer offertes heeft kunnen opvragen of dat verweerder niet op andere wijze had kunnen onderzoeken of tegen de laagst mogelijke sloopkosten bestuursdwang kon worden toegepast.n

Vergelijk bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:905.

Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is gebleken van spoedeisendheid bij de getroffen maatregelen ter uitvoering van de bestuursdwang die maakt dat het opvragen van offertes bij verschillende bedrijven achterwege moest blijven.n

Vergelijk bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1246.

Verweerder heeft ook geen omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat dit niet van verweerder kon worden verlangd.

23.3.Voor zover verweerder een aanbestedingsbeleid zou hebben op grond waarvan gelet op de hoogte van het bedrag enkelvoudige onderhandse aanbesteding in dit geval mogelijk is, is de rechtbank van oordeel dat dit er niet aan af doet dat in redelijkheid de minst kostbare wijze van uitvoering moet worden gekozen, althans in ieder geval moet worden onderzocht. Het betreft immers kosten die op een particulier worden afgewenteld.

23.4.Nu niet is gebleken dat verweerder heeft onderzocht of de sloopwerkzaamheden tegen lagere kosten konden worden uitgevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de hoogte van deze kosten onvoldoende heeft onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt.

23.5.De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door ook deze kosten te matigen. De rechtbank gaat er schattenderwijs vanuit dat een aanbestedingsvoordeel van 10% in redelijkheid haalbaar zou zijn geweest indien meer offertes zouden zijn gevraagd. De rechtbank matigt de kosten van € 14.977,08 (incl. BTW) met 10% tot € 13.479,37.

6) Personele kosten

23.6.De rechtbank stelt voorop dat personele kosten, anders dan eisers betogen, in rekening kunnen worden gebracht nu die behoren tot de kosten van bestuursdwang op grond van artikel 5:25, derde lid van de Awb. Tot de te verhalen kosten behoren namelijk ook de kosten die zijn gemaakt ter voorbereiding van de feitelijke uitvoering en tijdens de feitelijke uitvoering zelf.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de personele kosten niet op eisers zouden kunnen worden verhaald. De rechtbank betrekt hierbij dat verweerder het verhaal van de ambtelijke kosten heeft aangezegd alvorens de kostenbeschikking te nemen, dat de kosten door verweerder nader zijn gespecificeerd en dat het bedrag van de ambtelijke kosten, hoewel de rechtbank met eisers vaststelt dat dit een behoorlijk hoge kostenpost betreft, niet als uitzonderlijk hoog moet worden aangemerkt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt dat de verrichte ambtelijke werkzaamheden verband houden met de (voorbereiding van de) feitelijke uitvoering van de bestuursdwang. Uit de door verweerder gegeven specificatie blijkt weliswaar niet op welke werkzaamheden de ambtelijke uren betrekking hebben, maar de rechtbank acht de kosten niet zodanig hoog dat er aanleiding is voor matiging van het kostenverhaal. In dit verband acht de rechtbank het niet onredelijk dat, gezien de voorgaande Damocles-sluiting, gekozen is voor een relatief grote inzet van ambtelijk personeel bij de uitvoering van de bestuursdwang. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

24. Het beroep tegen het bestreden besluit (de beslissing op bezwaar ten aanzien van de last onder bestuursdwang) is ongegrond.

25. Gelet op hetgeen onder 17.5, 22.5 en 23.4 is geoordeeld, is het beroep tegen de kostenverhaalsbeschikking gegrond. De rechtbank vernietigt dit besluit wat betreft de kostenposten 1, 2, 5 en 7 zoals hiervoor genoemd onder 22.1 en voorziet zelf in de zaak door het bedrag van de kostenverhaalsbeschikking te matigen. De rechtbank doet dit door de posten 1 en 7 (- € 597,70) en 2 (- € 1.285,94) te schrappen en post 5 te matigen met 10% (- € 1.497,71). Dat betekent dat het kostenverhaal wordt gematigd tot (€ 20.670,86 - € 3.381,35) = € 17.289,51.

26. Omdat het beroep tegen de kostenverhaalsbeschikking gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het ter behandeling als beroepschrift doorgezonden bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Verder bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit (ten aanzien van de last onder bestuursdwang) ongegrond;

  • verklaart het beroep tegen de kostenverhaalsbeschikking gegrond;

  • vernietigt de kostenverhaalsbeschikking wat betreft de onder 25 genoemde kostenposten en voorziet zelf in de zaak door het bedrag van het kostenverhaal vast te stellen op € 17.289,51 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de kostenverhaalsbeschikking voor zover die is vernietigd;

  • bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht, van € 184,- vergoedt;

  • veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.750,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2024

de griffier is verhinderd deze

uitspraak mede te ondertekenen

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 juli 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Artikel delen