RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/2253
(gemachtigde: M.G. Rosenbrand),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen, verweerder,
(gemachtigde: drs. R.L.M. Baltesen).
wonende te [woonplaats] , vergunninghouder.
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan vergunninghouder verleende (gewijzigde) omgevingsvergunning voor het verbouwen van een Rijksmonumentale schuur tot acht appartementen op het perceel, kadastraal bekend als [kadasternummer] en plaatselijk bekend als de [adres 1] te [plaats] . Het pand aan de [adres 1] is een Rijksmonument.
1.1.Verweerder heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.
1.2.De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben als partij deelgenomen: [naam vennoot 1] en [naam vennoot 2] , de vennoten van eiseres bijgestaan door de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van verweerder en vergunninghouder met zijn adviseur [naam adviseur] .
Is het beroep van eiseres ontvankelijk?
2. De rechtbank moet allereerst ambtshalve de vraag beantwoorden of het door eiseres ingestelde beroep ontvankelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag bevestigend worden beantwoord.
De rechtbank zal hieronder eerst de totstandkoming van het bestreden besluit schetsen en daarna toelichten waarom het beroep naar haar oordeel ontvankelijk is.
3. Het college heeft op 8 april 2021 de aanvraag om een omgevingsvergunning ontvangen.
3.1.Bij besluit van 13 augustus 2021 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
3.2.Eiseres heeft tegen deze omgevingsvergunning bezwaar gemaakt.
3.3.Dit bezwaar is behandeld tijdens een hoorzitting bij de Intergemeentelijke Adviescommissie Bezwaarschriften (de commissie). Tijdens deze hoorzitting is geconstateerd dat verweerder bij de totstandkoming van de beslissing op de aanvraag ten onrechte de reguliere voorbereidingsproceduren
Artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze wet gold ten tijde van de besluitvorming. Artikel 3.10 van de Wabo in verbinding met afdeling 3.4 van de Awb.
Om deze fout in de voorbereiding te herstellen heeft verweerder het bouwplan alsnog ter advisering voorgelegd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Na een uitgebracht negatief advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), is het bouwplan aangepast waarna de RCE heeft ingestemd met de voorgestelde wijzigingen. Verder heeft de gemeentelijke Welstands- en Monumentencommissie op 8 juni 2022 alsnog (positief) geadviseerd over het bouwplan en ook de gemeenteraad heeft op
15 juni 2022 verklaard geen bedenkingen te hebben tegen het verlenen van de gewijzigde omgevingsvergunning.
3.5.Op 8 juli 2022 heeft verweerder vervolgens een nieuw besluit (het bestreden besluit) genomen en aan vergunninghouder een gewijzigde omgevingsvergunning verleend. Op het bezwaarschrift is door verweerder niet beslist. In de visie van verweerder stond tegen het bestreden besluit beroep open bij de rechtbank.
3.6.Daarnaar gevraagd door verweerder heeft eiseres schriftelijk bevestigd dat zij haar bezwaarschrift tegen het besluit van 13 augustus 2021 niet wenst in te trekken.
3.7.Verweerder heeft daarop het bezwaarschrift van eiseres aangemerkt als een beroepschrift gericht tegen het bestreden besluit en dit met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden naar de rechtbank.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder ten onrechte de reguliere voorbereidingsprocedure heeft toegepast. De rechtbank onderschrijft dit. Verweerder is echter van mening dat hij zijn fout heeft hersteld, zodat in beroep moet worden aangenomen dat (alsnog) de uniforme voorbereidingsprocedure is doorlopen en rechtstreeks beroep tegen het bestreden besluit open stond en de rechtbank dus ontvankelijk is. De handelingen die verweerder heeft verricht, zoals omschreven in rechtsoverweging 3.4., na zijn constatering en vaststelling dat een onjuiste voorbereidingsprocedure is toegepast, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet gelijk te stellen met het herstellen van die fout en het alsnog volgen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Er is immers geen ontwerpbesluit voor eenieder ter inzage gelegd. Tegen de gewijzigde omgevingsvergunning stond dan ook geen rechtstreeks beroep open, want verweerder heeft in feite met een ietwat uitgebreidere reguliere voorbereidingsprocedure een nieuw besluit genomen en heeft daarvoor niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure doorlopen.
4.1.Echter, uit het oogpunt van een effectieve rechtsbescherming voor alle partijen ziet de rechtbank in dit specifieke geval toch aanleiding om het beroep van eiseres ontvankelijk te achten. De rechtbank acht daarbij de belangen van partijen doorslaggevend. Partijen, meer in het bijzonder vergunninghouder, zijn na lange tijd gebaat bij duidelijkheid en rechtszekerheid. Een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep zou ertoe leiden dat verweerder alsnog de gehele uniforme openbare voorbereidingsprocedure zou moeten doorlopen. Dat zou alle partijen meer tijd en geld kosten, terwijl een andere uitkomst van de besluitvorming niet te verwachten is. In haar overwegingen neemt de rechtbank ook mee dat alle partijen hebben aangegeven er geen problemen mee te hebben als de rechtbank het beroep ontvankelijk acht. Partijen worden door deze gang van zaken niet in hun belangen geschaad. Dat geldt ook voor eiseres, omdat de rechtbank haar bezwaarschrift, dat dus door de rechtbank als beroepschrift wordt aangemerkt, zal behandelen. Ook de belangen van derden zijn niet geschaad. Hoewel volledige zekerheid daarover ontbreekt, acht de rechtbank namelijk aannemelijk dat verweerder de partijen die naar verwachting een zienswijze zouden hebben willen indienen, na de hoorzitting van de commissie allen heeft aangeschreven om desgewenst over het bouwplan te adviseren. Die adviezen, waaronder een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad, hebben geleid tot het bestreden besluit. Gelet op de voornoemde omstandigheden in dit specifieke geval ziet de rechtbank daarom aanleiding het beroep ontvankelijk te achten.
4.2.De rechtbank zal hieronder het beroep inhoudelijk behandelen.
Overgangsrecht
5. Het bestreden besluit is genomen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend vóór 1 januari 2024, moet dit geschil worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.n
Artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
6. Eiseres is een onderneming die hondenvoer produceert. Zij is gevestigd aan de [adres 2] te [plaats] . Eiseres kan zich niet vinden in het plan van vergunninghouder om acht appartementen in de monumentale schuur aan de [adres 1] te realiseren. Zij vreest dat zij hierdoor in haar bedrijfsvoering zal worden gehinderd en dat de geluidsnormen overtreden zullen worden.
Wat beoordeelt de rechtbank?
7. De rechtbank beoordeelt of verweerder de gewijzigde omgevingsvergunning terecht heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7.1.Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7.2.De relevante wet- en regelgeving is als bijlage gevoegd bij deze uitspraak.
Is voldaan aan de parkeernorm?
8. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij zich er niet in kan vinden dat de vier bestaande parkeerplaatsen aan de [straatnaam 1] zijn meegenomen bij de berekening van de parkeernorm. Dat deze vier parkeerplaatsen zich zouden bevinden op het eigen terrein van vergunninghouder, betwist zij. Voor zover dat wel het geval zou zijn, geeft zij aan dat deze vier parkeerplekken door eenieder worden gebruikt. Eiseres geeft aan dat zij deze vier parkeerplekken nodig heeft zodat vrachtwagens, leveranciers en afnemers haar bedrijventerrein kunnen bereiken. Ten onrechte zijn die omstandigheden niet bij de berekening van de parkeernorm betrokken. [naam vennoot 2] heeft ter zitting toegelicht dat zij en haar echtgenoot [naam vennoot 1] in de praktijk hun auto(‘s) op die parkeerplekken parkeren en deze vervolgens verplaatsen als vrachtwagens hun terrein op moeten rijden.
9. Uit de gewijzigde ruimtelijke onderbouwing (paragraaf 7.1 e.v.) van 22 februari 2022 en de tekening bij de Landschappelijke inpassing leidt de rechtbank af dat er elf parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Dit zal, volgens de ruimtelijke onderbouwing, geheel op het eigen terrein van vergunninghouder plaatsvinden. Aanpassing van de huidige parkeerplaatsen langs de [straatnaam 2] levert vier parkeerplaatsen op. Langs de [straatnaam 1] zijn vijf (bestaande) parkeerplaatsen beschikbaar. Vergunninghouder zal een strook grond aankopen aan de oostkant van het perceel en daar zullen nog twee parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiseres zich toespitst op vier van de vijf bestaande parkeerplaatsen aan de [straatnaam 1] . De overige zeven parkeerplaatsen staan tussen partijen niet ter discussie. Vergunninghouder heeft ter zitting bevestigd dat de vier bestaande parkeerplaatsen zich grotendeels op zijn eigen terrein bevinden en de rechtbank leidt dat ook af op basis van de kadastrale kaart. Omdat deze vier bestaande parkeerplaatsen zich (grotendeels) op het eigen terrein van vergunninghouder bevinden, heeft verweerder deze parkeerplaatsen daarom naar het oordeel van de rechtbank mogen betrekken bij de berekening van de parkeernorm en mogen concluderen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening als het gaat om parkeren. Dat het om vier openbare parkeerplaatsen zou gaan en verweerder deze dus niet mocht toerekenen aan vergunninghouder in de zin dat hij de volledige parkeernorm op eigen terrein realiseert en reeds daarom parkeren akkoord is als het gaat om een goede ruimtelijke ordening, doet zich in deze zaak niet voor. De stelling van eiseres dat die vier parkeerplaatsen als openbare weg zouden kwalificeren, is voor het eerst ter zitting door eiseres ingenomen en door haar ook niet onderbouwd. Eiseres heeft niet toegelicht waarom deze parkeerplaatsen zouden bijdragen aan de afwikkeling van het openbaar verkeer en dus als ‘weg’ in de zin van de Wegenwet zouden kwalificeren. Het enkele feit dat deze parkeerplaatsen (op dit moment) voor anderen waaronder eiseres vrij toegankelijk zijn en dat ze naast de [straatnaam 2] zijn gelegen, is daarvoor onvoldoende. Dit blijkt ook uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State van
30 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1375). Bovendien, zelfs al zouden de parkeerplaatsen in kwestie als openbare weg kwalificeren, dan is daarmee door eiseres niet onderbouwd dat deze parkeerplaatsen, waar vergunninghouder dan ook gebruik van kan maken, niet konden meetellen bij de berekening of aan de parkeernorm wordt voldaan. Het blijven ook in dat geval immers parkeerplaatsen in de directe nabijheid van de projectlocatie. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
Is voldaan aan de richtafstand?
10. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de te realiseren appartementen zich, voor wat betreft geur en geluid, binnen de richtafstanden van het bedrijf van eiseres bevinden en verweerder dus goed dient te motiveren waarom desondanks toch sprake is van een goede ruimtelijke ordening bij verlening van de omgevingsvergunning. Vergunninghouder heeft in dat kader een drietal onderzoeksrapporten overgelegd die zien op geluid en geur, vergezeld van een ruimtelijke onderbouwing. Uit deze rapporten volgt – samengevat weergegeven – enerzijds dat er sprake is van een aanvaardbaar geluid- en geurhinderniveau en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en anderzijds dat eiseres niet in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd door de bouw van de acht appartementen. De rechtbank stelt vast dat eiseres de inhoud van deze rapporten niet heeft betwist. Sterker nog, eiseres heeft in correspondentie met vergunninghouder uitdrukkelijk aangegeven ‘akkoord’ te zijn met deze rapporten die bovendien dateren van na het bezwaarschrift/beroepschrift van eiseres. Verweerder heeft dan ook terecht een goede ruimtelijke ordening aangenomen.
10.1.Eiseres wenst, zoals zij ter zitting ook heeft aangegeven, deze beroepsgrond echter te handhaven met het doel verweerder ertoe te bewegen haar financieel tegemoet te komen in het nadeel dat zij stelt te ondervinden van de bouw van de acht appartementen en/of het uitblijven van een akkoord met de gemeente over een verhuizing van haar bedrijf naar een andere locatie met bijbehorende door de gemeente in het verleden in het vooruitzicht gestelde verhuisvergoeding. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze beroepsgrond van eiseres niet ziet op de aan vergunninghouder verleende (gewijzigde) omgevingsvergunning voor de bouw van acht appartementen. De beroepsgrond kan dan ook niet tot een geslaagd beroep leiden.
11. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.S.A.W. Raes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 4 oktober 2024
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 4 oktober 2024
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.