Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBMNE:2024:3462

4 juni 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 23/3622


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen


[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren,

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] BV handelende onder de naam [handelsnaam] uit [plaats] (vergunninghoudster).

Inleiding

1. Eiser woont aan de [adres] in [plaats] . Schuin tegenover eisers woning wil vergunninghoudster voor de Grote Kerk op de hoek van de [straat 1] en de [straat 2] in [plaats] (de locatie) een terras realiseren. Hiervoor heeft zij een tijdelijke omgevingsvergunning aangevraagd. Op 20 oktober 2022 heeft het college de gevraagde vergunning verleend tot en met 20 oktober 2025.

1.1.Eiser is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het college heeft het bezwaar van eiser met het besluit van 12 juni 2023 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. In dit besluit heeft het college aan de omgevingsvergunning een voorschrift toegevoegd over de openingstijden van het terras.

1.2.Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft een zienswijze ingediend.

1.3.De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Wabo blijft van toepassing

2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.

Wettelijk kader

3. De locatie heeft op grond van bestemmingsplan Vesting de bestemming ’Verkeer-Beschermd stadsgezicht’. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer terrassen ten behoeve (van) in de directe nabijheid gelegen horecabedrijven ter plaatse van de aanduiding 'terras'.n

Dat volgt uit artikel 13.1, onder h, van de planvoorschriften.

Omdat de terrasaanduiding ontbreekt voor de locatie is het terras in strijd met het bestemmingsplan. Dat is tussen partijen niet in geschil.

4. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang bezien met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het gaat om een zogeheten kruimelgeval.

5. Op grond van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning in aanmerking: ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Toetsingskader

6. Een omgevingsvergunning kan bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid via een kruimelgeval slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat het college bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent dat het college, indien de activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

Openingstijden, terrasmeubilair

7. Eiser voert aan dat het college in de omgevingsvergunning een voorschrift had moeten opnemen over de openingstijden van het terras en het maximum aantal zitplaatsen, zoals de Commissie voor de bezwaarschriften heeft geadviseerd. Door dit achterwege te laten heeft het college geen deugdelijke ruimtelijke afweging gemaakt.

8. Het verlenen van een omgevingsvergunning voor een terras op een afgebakende locatie impliceert dat op die plek stoelen, tafels en eventueel parasols mogen worden geplaatst. Dat betekent dat het college bij zijn afweging om gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid heeft getoetst of vergunningverlening met het aantal zitplaatsen dat er binnen zo’n afgebakende locatie kan worden gerealiseerd past binnen een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank vindt de afweging die het college heeft gemaakt niet onredelijk. Over de openings- en sluitingstijden van het terras heeft het college in het bestreden besluit een voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden. De beroepsgrond slaagt niet.

Andere terrassen en handhaving

9. Eiser voert verder aan dat de gemeente in zijn taakopvatting nalatig is, omdat zowel in 2022 als in 2023 horecagelegenheden bij de kerk in [plaats] terrassen hebben uitgebaat zonder te beschikken over een omgevingsvergunning en exploitatievergunning. Ook wordt door de gemeente niet gehandhaafd op sluitingstijden van de horeca.

10. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op het besluit waarover zij moet oordelen. Als eiser van mening is dat horecagelegenheden niet voldoen aan de geldende regelgeving kan hij een verzoek om handhaving bij het college indienen.

Tijdelijke omgevingsvergunning

11. Eiser voert tot slot aan dat het college oneigenlijk gebruik maakt van de mogelijkheid om een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen. Het college stuurt aan op het permanent maken van terrassen aan de kerkzijde. Eiser leidt dat ook af uit de uitlatingen namens het college op de hoorzitting in de bezwaarfase. Eiser wijst erop dat de beleidsregels tijdelijke verruiming terrassen slechts zien op de periode tot eind 2024, terwijl de omgevingsvergunning is verleend tot en met 20 oktober 2025.

12. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college oneigenlijk gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen, maar, zoals de bezwaarschriftencommissie ook heeft opgemerkt, het college moet wel toelichten waarom hij afwijkt van zijn eigen beleidsregels. Deze toelichting heeft het college in het verweerschrift gegeven en luidt als volgt:

“Het klopt dat de einddatum voor de tijdelijke vergunning van het terras op grond van artikel 4 lid 11 Bijlage II Bor langer is dan het beleid Beleidsregels Tijdelijke terrasverruiming 2022-2024 in voorziet. Het gelijkschakelen van de einddata uit het beleid Tijdelijke terrasverruiming 2022-2024 en de einddatum van het terras had meer in de rede gelegen.”

13. De rechtbank kan hier geen andere conclusie uit trekken dan dat het college ook vindt dat de omgevingsvergunning, in overeenstemming met de eigen beleidsregels van het college, tot en met 31 december 2024 verleend moest worden. Omdat het college de omgevingsvergunning toch voor een langere periode heeft verleend en dit met het bestreden besluit in stand heeft gelaten, is het bestreden besluit op dit punt gebrekkig.n

Het bestreden besluit is in strijd met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht genomen.

Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd.

14. Vervolgens zijn er twee mogelijkheden: draagt het college op om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, dat inhoudt dat het primaire besluit wordt herroepen voor zover de omgevingsvergunning is verleend voor een langere periode dan tot en met 31 december 2024. Of de rechtbank herroept zélf het primaire besluit voor zover de omgevingsvergunning is verleend voor een langere periode dan tot en met 31 december 2024. Dat heet zelf in de zaak voorzien. Omdat de rechtbank de wettelijke taak heeft om geschillen zo finaal mogelijk te beslechten en er meteen duidelijkheid voor partijen is als zij zelf een beslissing neemt, kiest zij voor deze mogelijkheid. Dat betekent dat vergunninghoudster na deze uitspraak nog steeds een omgevingsvergunning heeft voor het terras, maar dat deze geldt tot en met 31 december 2024 in plaats van tot en met 20 oktober 2025.

15. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding, omdat eiser geen gemachtigde heeft en niet is gebleken dat eiser (andere) proceskosten heeft gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- herroept het primaire besluit voor zover de omgevingsvergunning is verleend voor een langere periode dan tot en met 31 december 2024;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;

- draagt het college op het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2024.

de rechter is verhinderd de uitspraak

te tekenen

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel delen