Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBMNE:2024:5927

21 oktober 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummers: UTR 24/5933 en UTR 24/5935


proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: [gemachtigde] )

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder

(gemachtigden: A. Krijgsman en S. Tihouna).

Zitting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter een mondelinge uitspraak gedaan, direct nadat de zaak is behandeld op de zitting van 16 oktober 2024. Dit proces-verbaal is de schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak.

Bij de zitting waren verzoekster, haar gemachtigde en de gemachtigden van het college aanwezig. De voorzieningenrechter heeft hen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Motivering van de beslissing

  1. Deze zaak gaat over de bouwstop en de last onder dwangsom die het college met het besluit van 5 februari 2024 heeft opgelegd aan verzoekster, met als doel dat zij de illegale bouwwerkzaamheden direct stopt en daarmee niet meer begint. De voorzieningenrechter beoordeelt de beslissing op bezwaar van 6 augustus 2024, waarmee de bouwstop en de last onder dwangsom zijn gehandhaafd. Verzoekster heeft daartegen beroep ingesteld en heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen met het oog op het wind- en waterdicht maken van het bouwwerk voor de winter.

  2. De voorzieningenrechter heeft genoeg informatie om niet alleen op het verzoek om voorlopige voorziening te beslissen, maar ook direct op het beroep. Verder onderzoek naar de zaak is niet nodig.

3. Verzoekster stelde daar eerst vraagtekens bij, maar heeft op de zitting erkend dat het college in het algemeen bevoegd is om een bouwstop op te leggen, ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De voorzieningenrechter overweegt dat een bouwstop een bijzondere vorm van een last onder bestuursdwang is, die inhoudt dat wordt gelast om een illegale bouwactiviteit direct te beëindigen en dat, als daaraan geen gevolg wordt gegeven, het bevoegd gezag de activiteit zal beëindigen. De bouwstop is in de Omgevingswet zelf niet als zodanig geregeld. De grondslag ervoor is artikel 18.1 van de Omgevingswet, in samenhang met – omdat het college in dit geval bevoegd gezag is – artikel 125 van de Gemeentewet. Aan een bouwstop kan een last onder dwangsom worden verbonden die het doel heeft om de beëindigde illegale bouwactiviteit beëindigd te houden. De grondslag daarvoor is, in aanvulling op de hiervoor genoemde bepalingen, artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht.

4. Verzoekster erkent dat sprake is van een overtreding, die bestaat uit het verrichten van een omgevingsplanactiviteit zonder omgevingsvergunning, in de zin van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet. De omgevingsplanactiviteit bestaat uit het bouwen van een paardenkraamhotel in afwijking van het bouwvlak dat geldt op grond van het Omgevingsplan gemeente De Ronde Venen, en in afwijking van de omgevingsvergunning die in 2022 is verleend. De vraag is of sprake was van bijzondere omstandigheden om van de bouwstop af te zien.

5. Onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) was de lijn in de rechtspraak dat bij een bouwstop geen legaliseringsonderzoek hoefde plaats te vinden. n

Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3826.

De voorzieningenrechter vindt dat deze lijn onder de Omgevingswet moet worden voortgezet. Een bouwstop is een ordemaatregel, waarbij slechts een beperkte belangenafweging aan de orde is. Gelet op de aard van de bouwstop hoefde het college geen onderzoek te doen naar de mogelijkheid om de overtreding te legaliseren. De beroepsgrond over het concrete zicht op legalisatie slaagt niet.

6. De bouwstop en de last onder dwangsom zijn niet zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, dat daarvan in dit geval had moeten worden afgezien. Er is sprake van een forse afwijking van de eerder verleende omgevingsvergunning en verzoekster is daarvoor verantwoordelijk. De aard van deze overtreding rechtvaardigt de bouwstop om de situatie direct te bevriezen en rechtvaardigt ook de last onder dwangsom als prikkel om die situatie zo te houden. De beroepsgrond over de evenredigheid en de belangenafweging slaagt niet.

7. Het tijdverloop maakt niet dat het college bij de beslissing op bezwaar anders naar de zaak had moeten kijken. De bouwstop en last onder dwangsom zijn rechtmatig opgelegd en zijn op het moment van de beslissing op bezwaar rechtmatig gehandhaafd. Ook op dat moment was er voor het college nog een belang bij het in stand laten van de prikkel dat verzoekster de illegale bouwactiviteiten niet opnieuw zou starten. De beroepsgrond over het tijdverloop slaagt niet.

8. Het college kon de dwangsom redelijkerwijs vaststellen op € 25.000,- per overtreding, tot een maximum van € 50.000,-. In de beslissing op bezwaar is aanvullend gemotiveerd dat en hoe deze bedragen zich verhouden tot het handhavingsbeleid van het college en de voorzieningenrechter volgt dat. De beroepsgrond over de hoogte van de dwangsom slaagt niet.

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de bouwstop en de last onder dwangsom blijven gelden. Bij deze uitkomst is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het college hoeft geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024.

griffier

de voorzieningenrechter is verhinderd om het

proces-verbaal te ondertekenen

voorzieningenrechter

Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Artikel delen