RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6585
(gemachtigde: mr. R.S. Wertheim),
en
(gemachtigde: S. Paffen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende] B.V. uit [vestigingsplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. T. Groot).
1. Verzoekers wonen aan de [adres] in [woonplaats] op ongeveer 110 meter afstand van de locatie [locatie] (kadastraal perceel [perceelnummer] ) in Laren (het perceel). Op het perceel is [sportvereniging] ( [sportvereniging] ) gevestigd. Vergunninghouder wil op het perceel drie tennisbanen vervangen door vijf padelbanen en heeft hiervoor een omgevingsvergunning aangevraagd. Op 17 september 2024 (het bestreden besluit) heeft het college de gevraagde vergunning verleend. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en hebben tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank ingediend.
1.1.Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2.De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, vergezeld door [A] , geluidsdeskundige van [bedrijf 1] B.V. ( [bedrijf 1] ), de gemachtigde van het college, vergezeld door mr. H. de Jong, namens vergunninghouder [B] , de gemachtigde van vergunninghouder, vergezeld door [C] , geluidsdeskundige van het [bedrijf 2] en [D] , verkeerskundige van [bedrijf 3] B.V. Daarnaast waren ook nog [E] en [F] van [sportvereniging] en meerdere omwonenden aanwezig.
Ontvankelijkheid
2. Het college heeft de voorzieningenrechter in het verweerschrift gevraagd om een oordeel over de ontvankelijkheid van verzoekers. Dit omdat het perceel van verzoekers niet grenst aan het perceel waarop de padelbanen worden gerealiseerd. Ook bedraagt de afstand van de woning van verzoekers tot de locatie (ongeveer) 110 meter en hebben verzoekers door het tussenliggende weiland en de bomenrij niet of nauwelijks zicht op de planlocatie. Daarnaast ligt de woning van verzoekers binnen het geluidsbelastingsgebied van de A1, waardoor het volgens het college aannemelijk is dat het geluid van de padelbanen zal wegvallen tegen het geluid van de snelweg. Tot slot voert het college aan dat verzoekers niet aan de directe noordelijke ontsluitingsweg van het sportcomplex (het [locatie] ) wonen.
3. Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Dat wordt slechts anders wanneer er geen sprake is van feitelijke gevolgen van enige betekenis. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.n
Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2972.
4. Partijen zijn het er over eens dat het perceel van verzoekers niet grenst aan het perceel waar de padelbanen op worden gerealiseerd. Op de zitting hebben verzoekers echter toegelicht (en met foto’s onderbouwd) dat zij zeker in de wintermaanden, wel degelijk deels zicht hebben op de planlocatie. Bovendien is op voorhand niet uitgesloten dat verzoekers ruimtelijke gevolgen, met name geluid- en verkeershinder, van het besluit kunnen ondervinden. Wanneer er twijfel mogelijk is over de vraag of een betrokkene gevolgen van enige betekenis zal ondervinden, moet die betrokkene het voordeel van de twijfel krijgen.n
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2476.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist.n
Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel en belangenafweging
6. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als het bestreden besluit zo gebrekkig is dat dit in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak daarom eerst een voorlopig oordeel over de kans van slagen van het bezwaarschrift en daarmee over de vraag of de omgevingsvergunning rechtmatig is verleend of niet. Daarna zal hij beoordelen of de belangen van verzoekers om de omgevingsvergunning te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college en de vergunninghouder om de omgevingsvergunning in stand te laten. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoekers.
7. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet. De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het toetsingskader voor de heroverweging
8. Op het perceel is het Omgevingsplan Laren (Omgevingsplan) van toepassing. Op dit moment bestaat het Omgevingsplan op grond van artikel 22.1 van de Omgevingswet (Ow) uit een ‘tijdelijk deel’. Naast de voorheen vastgestelde bestemmingsplannenn
Artikel 22.1, onder a en b, van de Ow. Artikel 22.1, onder c, in samenhang met artikel 22.2, eerste lid, van de Ow.
9. Op het perceel rust op grond van het bestemmingsplan (dat onderdeel is van het Omgevingsplan) de enkelbestemming ‘Sport’. Het bouwplan voldoet niet aan artikel 14.2.2, sub f, van het bestemmingsplan, dat bepaalt dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten hoogste drie meter mag bedragen. De bouwhoogte van de aangevraagde wanden van de padelbanen is echter vier meter.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat de bouw van de padelbanen in strijd is met het Omgevingsplan en dat binnen het Omgevingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is opgenomen. Dit betekent dat voor het bouwplan een omgevingsvergunning nodig is voor een buitenplanse omgevingsplanactivteit.
10. In artikel 8.0a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is bepaald dat, als een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, deze alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Op de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit zijn de regels van hoofdstuk 5 van het Bkl van overeenkomstige toepassing.n
Artikel 8.0b. lid 1, aanhef en onder a van het Bkl. Artikel 8.0b. lid 2, aanhef en onder a van het Bkl.
12. Aan het bestreden besluit ligt een ruimtelijke onderbouwingn
Rapport ‘omgevingsvergunning [locatie] nabij [numm] Laren’ van 13 augustus 2024 van buro [bedrijf 4] .
13. Het college en vergunninghouder stellen zich op het standpunt dat aan de normen voor geluid wordt voldaan. Zij verwijzen daarbij naar de standaardwaarden toelaatbaar geluid op een geluidgevoelig gebouw van artikel 5.65 van het Bkl. Deze standaardwaarden bedragen 50 dB(A) overdag, 45 dB(A) voor de avond en 40 dB(A) voor de nacht. Uit de ruimtelijke onderbouwingn
Paragraaf 4.3. Akoestisch onderzoek V 1.3 van 4 september 2024 van het [bedrijf 2] .
14. Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Verzoekers hebben daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat op basis van de VNG handreiking ‘Activiteiten en milieuzonering Omgevingsweg 2024’ (VNG handreiking) strengere geluidsnormen moeten worden gehanteerd. Volgens verzoekers is het woongebied namelijk te typeren als een ‘rustig woongebied’ als bedoeld in de VNG handreiking. Daarbij hebben verzoekers erop gewezen dat het wonen in dit gebied prevaleert, zodat geen sprake is van een gemengd gebied. Als wordt uitgegaan van de gebiedstypering ‘rustig woongebied’ zijn de toegestane geluidwaarden per activiteit 5dB lager, namelijk 45 dB(A) overdag, 40 dB(A) voor de avond en 35 dB(A) voor de nacht. Die geluidwaarden worden dan – gelet op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek – overschreden, zo begrijpt de voorzieningenrechter het standpunt van verzoekers.
15. Het college en vergunninghouder hebben gemotiveerd betwist dat lagere geluidsnormen gelden dan de standaardwaarden waaraan is getoetst. Het college stelt zich op het standpunt dat door het sportcomplex en de aanwezigheid van de snelweg A1, de scouting en de agrarische akker er geen sprake is van de gebiedstypering ‘rustig woongebied’, maar van de gebiedstypering ‘gemengd gebied met wonen’ als bedoeld in de VNG handreiking. Daarvoor gelden dezelfde geluidsnormen als de in artikel 5.65 van het Bkl genoemde standaardwaarden, zo stellen het college en vergunninghouder.
16. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband als volgt. De procedure in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening biedt maar beperkt ruimte voor een diepgravende beoordeling van de standpunten van partijen op dit vlak. Zeker nu die beoordeling afhangt van de specifieke feitelijke situatie ter plaatse, waarbij volgens de uitgebreide stellingen van partijen een groot aantal aspecten mogelijk een rol kunnen spelen en waarover de door partijen ingeschakelde geluidsdeskundigen van inzicht verschillen. Deze discussie zal in de bezwaarprocedure en een mogelijke bodemprocedure bij de bestuursrechter uitgebreider aan de orde kunnen komen. Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd – gelet op de betwisting daarvan door het college en de vergunningenhouder – echter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het college van strengere geluidsnormen had moeten uitgaan.
17. Verzoekers stellen zich in de tweede plaats op het standpunt dat – ook als wordt uitgegaan van de standaardwaarden van artikel 5.65 van het Bkl – de geluidsnormen worden overschreden. Verzoekers hebben in dat kader het akoestisch onderzoek van het [bedrijf 2] voor een second opinion voorgelegd aan adviesburo [bedrijf 1] . Volgens geluidsdeskundige [A] van [bedrijf 1]n
Reactie van [bedrijf 1] van 15 oktober 2024.
18. Geluidsdeskundige [C] van het [bedrijf 2] heeft aangegeven dat er volgens hem geen grond is om van de door geluidsdeskundige [A] genoemde uitgangspunten uit te gaan. Bovendien heeft hij er op gewezen dat de door geluidsdeskundige [A] berekende toename van 1 dB(A) voor het stemgeluid op het terras slechts ziet op een deelbron, en dat dit niet maakt dat ook de totale geluidsbelasting vanuit de beoogde padelbanen met 1 dB(A) toeneemt (maar waarschijnlijk slechts met 0,2 dB(A)). Op de zitting heeft geluidsdeskundige [A] desgevraagd aangegeven dit standpunt van geluidsdeskundige [C] te kunnen volgen. Dat betekent dat, ook als zou worden uitgegaan van de uitgangspunten die geluidsdeskundige [A] voorstaat, de totale toename uitkomt op (0,6 dB(A) plus 0,2 dB(A) is) 0,8 dB(A). De voorzieningenrechter kan het college en de vergunninghouder volgen in hun standpunt dat ook met deze toename nog steeds zou worden voldaan aan de geluidsnormen bij de woning van verzoekers.
18. Op de zitting hebben verzoekers nog aangevoerd dat in de omgevingsvergunning geen openingstijden zijn voorgeschreven. Volgens verzoekers kan er dus ook ná 23.00 uur padel gespeeld worden, waardoor ook de geluidbelasting in de nacht had moeten worden berekend. Door het college en vergunninghouder is weersproken dat het zou zijn toegestaan om ook ná 23.00 uur padel te spelen. Er bestond volgens hen dus geen aanleiding om ook rekening te houden met de geluidsbelasting van padelactiviteiten in de nachtelijke uren. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten om aan de juistheid van die stelling te twijfelen. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat het college en vergunninghouder pas op zitting met deze nieuwe stelling zijn geconfronteerd en dus met vrij summiere betwisting daarvan hebben kunnen volstaan.
20. Gelet op het voorgaande is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog niet gebleken dat het besluit op het aspect geluid in bezwaar geen stand zal kunnen houden.
21. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat het bouwplan leidt tot veel extra verkeer. De [straat] is een belangrijke aanrijdroute en omdat in de avond veel padelspelers van buiten Laren worden verwacht, verwachten verzoekers 40 extra verkeersbewegingen per uur. De [straat] is bovendien een rustige weg die uitlokt om te hard te rijden. Het door de vergunninghouder overgelegde verkeersrapportn
Parkeer- en verkeersonderbouwing omvorming [sportvereniging] van 1 maart 2024 van [bedrijf 3] BV.
22. De verkeerskundige heeft een aanvullende toelichtingn
Reactie voorlopige voorziening van 13 november 2024 van [bedrijf 3] BV. Pubicatie Parkeerkencijfers 2024 van CROW.
23. De voorzieningenrechter kan deze onderbouwing volgen. Verzoekers hebben ook niet duidelijk gemaakt waarom deze berekening niet juist is. Gelet daarop is dus ook voor wat betreft de verwachte verkeerseffecten vooralsnog niet gebleken dat het besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden.
24. Verzoekers hebben tot slot aangevoerd dat de padelbanen op andere, veel logischere locaties kunnen worden gesitueerd. Daarbij wijzen ze op het oefenveld 5 van het sportterrein van [sportvereniging] als alternatieve locatie voor de padelbanen.
24. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat het college moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Als een bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven alleen leiden tot weigering van de vergunning als op voorhand al duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.n
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, ELCI:NL:RVS:2021:504. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2023, ELCI:NL:RVS:2023:4750.
26. Vergunninghouder heeft erop gewezen dat verzoekers uitgaan van het brede toetsingskader voor alternatieve locaties bij (bestemmings)plannen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het gaat hier om een beschikking op een aanvraag voor een omgevingsvergunning, waarbij slechts met 1 meter wordt afgeweken van de bouwhoogte. In het voortraject is volgens vergunninghouder voldoende aangetoond dat géén sprake is van een gelijkwaardig alternatief met aanmerkelijk minder bezwaren. Vergunninghouder verwijst er hierbij naar dat het college uitgaat van duurzaam hergebruik van drie tennisbanen, die bijna niet gebruikt worden. Oefenveld 5 waar verzoekers op doelen is een met gras bezaaid oefenveld. Dit veld wordt door de voetbaltak van [sportvereniging] intensief gebruikt. Op de zitting heeft het college nog toegelicht dat er eerder een aanvraag is geweest voor een geheel andere locatie. Vanwege het geluid op die locatie is dat toen niet doorgezet. Het geluid op de huidige locatie is op een aanvaardbaar niveau, zoals blijkt uit het akoestisch onderzoek.
26. Gelet op het voorgaande is vooralsnog niet gebleken dat sprake is van een alternatieve locatie waarbij een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
28. Hetgeen verzoekers verder nog naar voren hebben gebracht kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Belangenafweging
29. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat vooralsnog niet is gebleken dat aan het bestreden besluit zodanige gebreken kleven dat de verleende omgevingsvergunning geen stand zou kunnen houden in bezwaar. Tegen die achtergrond weegt de voorzieningenrechter het belang van vergunninghouder bij het kunnen uitvoeren van de omgevingsvergunning zwaarder dan het belang van verzoekers bij het voorkomen van een mogelijk risico op geluid en verkeershinder. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de belangen van verzoekers niet zo zwaar wegen dat onverwijlde spoed het nodig maakt om een voorlopige voorziening te treffen.
30. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de omgevingsvergunning niet wordt geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2024.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen |
griffier |
voorzieningenrechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Omgevingswet
Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten: een omgevingsplanactiviteit.
Artikel 5.18
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het verlenen of weigeren van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.1.
2 Daarbij kunnen regels worden gesteld over de motivering van de beslissing tot het verlenen of weigeren.
3 Artikel 2.32, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op die regels.
Bijlage bij artikel 1.1
A. Begrippen
omgevingsplanactiviteit: activiteit, inhoudende:
een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan,
een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of
een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan.
Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Artikel 8.0a.
1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, wordt, als het gaat om een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten, de omgevingsvergunning verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning.
2 Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Artikel 8.0b. lid 1 aanhef en onder a
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, anders dan een omgevingsplanactiviteit van provinciaal of nationaal belang, zijn op de beoordeling van de regels van hoofdstuk 5 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8.0b. lid 2 aanhef en onder a
Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd als de omgevingsplanactiviteit zou leiden tot een situatie die niet is toegelaten op grond van een regel of instructie die in strijd is met de regels van hoofdstuk 5.
Artikel 5.55 lid 1 aanhef en onder a
Paragraaf 5.1.4.2 (Geluid door activiteiten) is van toepassing op het toelaten op een locatie van een activiteit, anders dan het wonen, die geluid veroorzaakt op een geluidgevoelig gebouw dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Artikel 5.65 lid 1 aanhef en onder a
Een omgevingsplan bevat als waarden de standaardwaarden, bedoeld in tabel 5.65.1, voor het toelaatbare geluid door een activiteit door een activiteit op een geluidgevoelig gebouw.