Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBNHO:2023:7928

11 augustus 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 22/1432

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE ),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 26 februari 2021 op grond van artikel 22 van de

Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats 1] (hierna: het pand) voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op
€ 58.000. In hetzelfde geschrift zijn ook de aanslagen onroerendezaakbelastingen 2021 bekendgemaakt.

Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2023 te Haarlem. Namens eiser heeft de gemachtigde de zitting bijgewoond via een beeld-inbelverbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is eigenaar en gebruiker van het pand. Het pand is gebouwd in 2011 en is gelegen op het bedrijventerrein [naam bedrijventerrein] in [plaats 1] . Het pand bestaat uit een opslagruimte op de begane grond met een oppervlakte van 46 m² en een kantoorruimte op de 1e verdieping met een oppervlakte van eveneens 46 m².

2. Bij beschikking van 26 februari 2021 heeft verweerder de WOZ-waarde van het pand voor het jaar 2021, naar waardepeildatum 1 januari 2020, vastgesteld op € 58.000. De beschikking is bekendgemaakt met een aanslagbiljet gemeentelijke belastingen waarmee ook de desbetreffende aanslagen onroerendezaakbelastingen zijn bekendgemaakt.

3. Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is op 1 april 2021 bij verweerder ontvangen. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar van 3 februari 2022 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

4. Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Het beroepschrift is gedagtekend 8 februari 2022 en is op 10 februari 2022 bij de rechtbank ontvangen. Per brief van 9 mei 2022, bij de rechtbank ontvangen op 11 mei 2022, heeft eiser het beroep gemotiveerd. Per brief van 16 maart 2023, bij de rechtbank ontvangen op 20 maart 2023, heeft eiser het beroep nader gemotiveerd.

Geschil
5. In geschil is de WOZ-waarde van het pand op de waardepeildatum 1 januari 2020.

6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de WOZ-waarde moet worden verlaagd en heeft daarvoor aangevoerd dat bij de waardering geen rekening is gehouden met de covidpandemie en met de oorlog in Europa. Verder stelt eiser dat verweerder geen stukken heeft overgelegd aangaande de marktanalyse en het leegstandsrisico en ook het verslag van de hoorzitting, het taxatierapport, de taxatiekaarten en de grondstaffels niet heeft overgelegd. Verder maakt eiser aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

7. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, wijziging van de beschikking, vermindering van de WOZ-waarde en dienovereenkomstige vermindering van de aanslagenonroerendezaakbelastingen.

8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de WOZ-waarde moet worden gehandhaafd. Verweerder heeft daarvoor aangevoerd dat de waarde is vastgesteld volgens de huurwaardekapitalisatiemethode en is onderbouwd met een taxatierapport. Daarin zijn de onroerende zaken [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , alle gelegen in [plaats 1] , als vergelijkingsobjecten vermeld. Van de covidpandemie en de oorlog in Europa was op de waardepeildatum nog geen sprake en voor vergoeding van immateriële schade is volgens verweerder geen aanleiding omdat de redelijke termijn niet is overschreden.

9. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

Omvang van de rechtsstrijd

10. De gemachtigde van eiser heeft zich tijdens de mondelinge behandeling van het beroep op het standpunt gesteld dat tevens beroep is ingesteld tegen de WOZ-beschikking voor de woning [adres 5] te [plaats 2] naar dezelfde waardepeildatum en hetzelfde belastingjaar. Verweerder heeft dat betwist en heeft gesteld dat [gemachtigde 1] , gevestigd te [plaats 3] , een andere gemachtigde derhalve, het bezwaarschrift heeft ingediend en niet deze gemachtigde. Daarop is door verweerder ook al uitspraak gedaan. In de stukken in het dossier heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden dat de WOZbeschikking van de voormelde woning onderdeel van de rechtsstrijd uitmaakt. Een bezwaarschrift en een uitspraak op bezwaar tegen de WOZ-beschikking bevinden zich niet in het dossier. De rechtbank hecht geloof aan hetgeen verweerder heeft gesteld. Reeds op deze grond faalt het betoog van de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft aangeboden stukken aan de rechtbank te zenden zodat de rechtbank de relevante informatie aan de gemachtigde ter informatie en ter overtuiging kan toesturen. Verweerder heeft dat gedaan en de rechtbank heeft die stukken, omvattend de uitspraak op het bezwaar, de briefwisseling van verweerder met [gemachtigde 1] respectievelijk met de gemachtigde en een e-mail van eiser in persoon met dagtekening 28 augustus 2021, dat de procedure met betrekking tot de eigen woning [adres 5] te [plaats 2] gevoerd wordt door [gemachtigde 1] , bij brief van 24 juli 2023 doorgezonden naar de gemachtigde van eiser en hem in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van 14 dagen te reageren. Bij uitblijven – zo heeft de rechtbank in de begeleidende brief opgenomen – zal de rechtbank onder verwijzing naar artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht daaraan de gevolgen verbinden die de rechtbank zal vermenen te behoren. De rechtbank heeft daarop geen reactie van de gemachtigde mogen ontvangen. De rechtbank heeft de toegezonden stukken beoordeeld en is tot het oordeel gekomen dat die stukken doen blijken dat verweerder in alle opzichten het gelijk aan zijn zijde heeft. Bijgevolg is de rechtsstrijd beperkt tot het toetsen van de waarde van het object [adres 1] te [plaats 1] . De rechtbank merkt nog dat de handelwijze van de gemachtigde getuigt van een volstrekt onvoldoende ordening van de eigen administratie. De gemachtigde, die naar eigen zeggen geen personeel en secretaresse in dienst heeft, is kennelijk het zicht kwijt op de vele zaken waarin hij optreedt.

De waarde van het pand

11. Bij de totstandkoming van de Wet WOZ is de WOZ-waarde omschreven als "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".

12. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Verweerder heeft daartoe gewezen op het door hem overgelegde taxatierapport waarin de waarde van het pand is getaxeerd op € 58.000. Verder heeft verweerder in de door hem overgelegde stukken de gerealiseerde verkoopcijfers genoemd van drie vergelijkingsobjecten. Dit zijn objecten die identiek zijn aan het onderhavige object en die op hetzelfde bedrijventerrein liggen. Het object [adres 2] is op 29 mei 2020 verkocht voor € 90.000, het object [adres 3] is op 12 maart 2021 verkocht voor € 80.000 en het object [adres 4] is op 13 november 2018 verkocht voor 56.500. Op basis van deze verkoopcijfers, met name dat van [adres 2] , dat vijf maanden na de waardepeildatum is verkocht, is de rechtbank van oordeel dat de WOZ-waarde van het pand niet te hoog is vastgesteld.

13. Hetgeen eiser heeft aangevoerd brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De covidpandemie en de oorlog in Europa waren er op de waardepeildatum nog niet en kunnen dus niet van invloed zijn geweest op de waarde van het pand op de waardepeildatum. De door eiser aangevoerde overige beroepsgronden, kunnen, gelet op het onder 12 gegeven oordeel, niet leiden tot vermindering van de waarde. Het standpunt van eiser dat verweerder een nadere onderbouwing had moeten geven, welke naar zijn zeggen ontbreekt, in het bijzonder ten aanzien van het leegstandsrisico van 20 percent alsmede de berekening van de kapitalisatiefactor van 9,5, acht de rechtbank niet ter zake dienende. Immers verweerder heeft drie zeer goed vergelijkbare kooptransacties aangedragen. In het licht daarvan is de waarde van het pand niet te hoog vastgesteld. Gegeven de verkoop van het object [adres 2] behoeft de stelling van eiser dat de indexatie niet inzichtelijk zou zijn gemaakt geen beantwoording. Dat enkele marktgegeven volstaat reeds. Op dezelfde grond behoeft de stelling van eiser met betrekking tot het onderbouwen van het leegstandsrisico van 20 percent evenmin verdere onderbouwing door verweerder respectievelijk inhoudelijke behandeling van de kant van de rechtbank.

14. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Immateriële schade

15. Aangaande het verzoek van eiser om vergoeding van immateriële schade vanwege een overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank dat sinds het indienen van het bezwaarschrift op 1 april 2021 tot de datum van de uitspraak van de rechtbank afgerond 29 maanden, derhalve meer dan twee jaar zijn verstreken. De bezwaartermijn is met afgerond vijf maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor de verlenging van de redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank in het voorliggende geval sprake. Anders dan eiser stelt is de gemachtigde in persoon, naar het oordeel van de rechtbank, de oorzaak van de vertraging. De rechtbank wijst op het tot tweemaal toe indienen van een verzoek om een betalingsregeling (verzoeken van 8 februari 2022, respectievelijk 9 mei 2022, afgewezen op 21 juli 2022), welke verzoeken nadat is verzocht om een onderbouwing, niet zijn onderbouwd. Enige reactie van de gemachtigde is uitgebleven. Het enkele feit dat tussentijds voor het indienen van het tweede verzoek om een betalingsregeling toch het griffierecht op 30 juni 2022 is voldaan, maakt dat niet anders. Het ontgaat de rechtbank waarom dat tweede verzoek is gedaan nadat de betaling reeds heeft plaatsgevonden. Ook de vraag of het beroep zich mede uitstrekt tot de woning [adres 6] te [plaats 2] is louter toe te schrijven aan de kennelijke administratieve chaos op het kantoor van gemachtigde. Anders dan de gemachtigde stelt heeft verweerder hierover schriftelijk en niet voor meerdere uitleg vatbare wijze gecorrespondeerd met de gemachtigde. Verwezen wordt naar de toegezonden stukken door verweerder na afloop van de mondelinge behandeling. Zie daartoe de brief van verweerder aan gemachtigde van 31 augustus 2021 en de voorafgaande mail van eiser in persoon aan verweerder. De gevolgen van de mede daardoor ontstane vertraging na de mondelinge behandeling van het beroep op 18 juli 2023 kunnen niet worden afgewenteld op verweerder noch op enige andere partij. De rechtbank zal de termijn van twee jaar met (ten minste) vijf maanden verlengen. Bijgevolg is de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg niet overschreden.

16. Het standpunt van verweerder om geen dan wel een sterk gematigde schadevergoeding toe te kennen behoeft gelet op het vorenoverwogene geen behandeling meer.

Kostenveroordeling eiser

17. Verweerder heeft verzocht om een kostenveroordeling van eiser. Verweerder is door onder meer de handelwijze van de gemachtigde van eiser en het grote aantal bezwaarschriften van andere gemachtigden gedwongen geweest om drie externe taxateurs in te schakelen om de afdoening van de bezwaarschriften mogelijk te maken. De kosten daarvan, voor zover toe te rekenen aan de voorliggende zaak, heeft verweerder berekend op 5 uren maal een tarief van € 75 exclusief BTW, waarvan 1 uur voor de bezwaarfase (advisering) en 4 uur voor de beroepsfase (opstellen taxatierapport). In het verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling van het beroep heeft verweerder zijn standpunt nader toegelicht. Verweerder heeft gewezen op de uitspraken van Hof Den Haag 22 februari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019: 672 en rechtbank Rotterdam 3 maart 2023, ECLI:NL:RBROT:2023 2011. De gemachtigde van eiser verzet zich tegen de kostenveroordeling.

18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat de wijze waarop de gemachtigde van eiser procedeert verweerder op extra kosten heeft gejaagd. De wijze waarop de gemachtigde van eiser zowel in bezwaar als in beroep onvoldragen stukken inzendt maakt dat verweerder onnodig veel tijd in het voorliggende geschil (en andere beroepen met dezelfde gemachtigde) moet investeren. Dat zijn geen kosten van het eigen ambtelijk apparaat maar kosten van tegen betaling ingehuurde externe deskundigen. Ook in het voorliggende geval heeft (de gemachtigde van) eiser ondanks de gedegen onderbouwing van het standpunt van verweerder volstaan met een veelheid aan niet relevante betogen en stellingen over covid, de oorlog in Oekraïne, de crisis in Nederland en een zogenoemde pinpointbrief van 52 pagina’s, nagenoeg geheel bestaande uit een brij van niet ter zake dienende stukken. Eerst tijdens de mondelinge behandeling van het beroep worden stellingen ingenomen die enig raakvlak met het voorliggende geschil hebben. Tijdens de bezwaarfase heeft gemachtigde ondanks de hiervoor vermelde waarschuwing volhard in zijn reeds jarenlang volgehouden wijze van procederen en heeft daarmee onnodige kosten veroorzaakt bij verweerder. De rechtbank acht het haar taak om gegeven het bij voortduring niet naar behoren procederen de daarvoor in redelijkheid gemaakte kosten aan de zijde van verweerder, zoals deze naar het oordeel van de rechtbank geloofwaardig zijn gesteld en naar behoren onderbouwd door verweerder, toe te wijzen. Voor het volstaan met wederom een waarschuwing geven dan wel een matiging van het toe te wijzen bedrag ziet de rechtbank geen gronden. De rechtbank zal aldus beslissen en de gevolgen van de handelwijze van de gemachtigde aan eiser toerekenen.

Proceskosten en griffierecht

19. De rechtbank veroordeelt eiser in de door verweerder gemaakte proceskosten voor het bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 375.

20. Omdat het beroep ongegrond is hoeft verweerder het door eiser betaalde griffierecht niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek van eiser tot vergoeding van immateriële schade af;

  • veroordeelt eiser tot vergoeding aan verweerder ter zake van proceskosten in bezwaar en beroep tot een bedrag van € 375 exclusief omzetbelasting.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van

H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2023.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).

U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

  1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:

  • de naam en het adres van de indiener;

  • de datum van verzending;

  • een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

  • e redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Artikel delen