Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBNHO:2024:6906

9 juli 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 24/2565, HAA 24/2709, HAA 24/2662, HAA 2642, HAA 24/2641, HAA 24/2638 en HAA 24/2762


uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juli 2024 in de zaak tussen


[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , verzoekers 1,

[verzoeker 3] en [verzoeker 4], verzoekers 2,

[verzoeker 5] en [verzoeker 6], verzoekers 3,

[verzoeker 7] en [verzoeker 8], verzoekers 4,

[verzoeker 9] en [verzoeker 10], verzoekers 5,

[verzoeker 11] en [verzoeker 12], verzoekers 6, en

[verzoeker 13] en [verzoeker 14], verzoekers 7

hierna ook: verzoekers

allen uit Barsingerhorn/Wieringerwaard,


en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon, het college

(gemachtigde: B. van Yperen).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [vergunninghoudster] uit Nistelrode , vergunninghoudster

(gemachtigde: mr. W. Koster)

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het oprichten van een mestsilo op het perceel [perceel] in Wieringerwaard.

1.1.Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 19 april 2024 aan vergunninghoudster verleend. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

1.2.Vergunninghoudster heeft schriftelijk gereageerd. Namens verzoekers 1 heeft
[naam 1] en haar gemachtigde mr. dr. G.T.J. Hoff schriftelijk gereageerd.

1.3.De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers 1 samen met [naam 1] en haar gemachtigde mr. dr. G.T.J. Hoff, verzoekers 2, verzoekers 3, verzoekers 4, verzoekers 5 en verzoekers 7; de gemachtigde van het college en [naam 2] ; vergunninghoudster,
[naam 3] (beiden mede namens maatschap [maatschap] ), [naam 4] en de gemachtigde van vergunninghoudster. Verzoekers 6 hebben met bericht vooraf niet aan de zitting deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghoudster woont samen met haar echtgenoot [naam 4] in Nistelrode , Noord-Brabant, alwaar haar echtgenoot een varkenshouderij heeft. Vergunninghoudster is de zus van [naam 1] en de dochter van [naam 3] . Vergunninghoudster is samen met haar twee zussen, [naam 1] en [naam 5] , en haar vader lid van de maatschap [maatschap] . De maatschap is gevestigd op het perceel [perceel] in Wieringerwaard (hierna: het perceel) en betreft een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Verzoekers zijn omwonenden van dit agrarische bedrijf en wonen respectievelijk op [straat] [nummer 1] [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] en [nummer 6] in Barsingerhorn en [straat] [nummer 7] in Wieringerwaard.

2.1.Op 11 januari 2024 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een mestsilo van 1500 m3 op het perceel. De mestsilo heeft een gebruiksoppervlakte van 386 m2 en een bouwhoogte van 3,58 meter. Ter plaatse geldt het tijdelijke deel van het omgevingsplan bekend als het voormalige bestemmingplan “Buitengebied Anna Paulowna 6”. Op het perceel rust de enkelbestemming ‘Agrarische doeleinden 1’n

Artikel 3 van het bestemmingplan “Buitengebied Anna Paulowna 6”.

en de dubbelbestemming ‘Archeologisch waardevol gebied’n

Artikel 31 van het bestemmingplan “Buitengebied Anna Paulowna 6”.

. Tevens geldt op het perceel het voormalig bestemmingplan “Parkeren en Wonen”.

2.2.Met het besluit van 19 april 2024 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college de omgevingsvergunning verleend voor de ‘bouwactiviteit (omgevingsplanactiviteit)’n

Artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.

. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag voldoet aan de eisen van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), de Welstandsnota, lokale regelgeving zoals het omgevingsplan en de omgevingsverordening en dat het college de omgevingsvergunning daarom niet mag weigeren (een zogenoemde ‘gebonden beschikking’). Het bouwplan voldoet aan artikel 3.2, onder g, aanhef en sub 4, van het bestemmingplan “Buitengebied Anna Paulowna 6”, omdat de beoogde mestsilo gebouwd wordt binnen het bouwvlak en een hoogte heeft die lager is dan 5 meter gemeten vanaf het peil. Het bouwplan voldoet ook aan artikel 31.2, aanhef en onder c, van het bestemmingplan “Buitengebied Anna Paulowna 6”, omdat de beoogde mestsilo een oppervlakte heeft van 418 m2. Het college verleend, onder verwijzing naar het positieve advies van 18 april 2024 van Archeologie West-Friesland, vrijstelling op grond van artikel 31.3, aanhef en onder b, van de planregels, omdat de gronden waarop de mestsilo moet worden gebouwd reeds jarenlang bewerkt is door het agrarische bedrijf en het hierdoor niet aannemelijk is dat de archeologische waarden, mits die nog onaangeroerd aanwezig zijn, door de bouwactiviteiten onevenredig worden geschaad. Daarnaast voldoet het bouwplan aan het bestemmingsplan “Parkeren en Wonen”, omdat het bouwplan geen betrekking heeft op wonen en de mestsilo geen verkeersaantrekkende beweging heeft welke het rechtvaardigt om extra parkeerplekken te eisen. Het bouwplan voldoet tot slot aan de Welstandsnota Hollandse Kroon, omdat het bouwplan geen exces vormt en voldoet aan de globale welstandsregels. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan voor de activiteit ‘Bouwactiviteit (technisch)’ vergunningvrij is. Het bouwplan voldoet aan artikel 2.25 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), omdat de mestsilo wordt gebouwd op de grond; een bouwhoogte van lager dan 5 meter heeft; één bouwlaag heeft; niet voorzien is van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte; en als gevolg van de bouwactiviteit niet een hoofdgebouw wordt.

2.3.Op 17 juni 2024 heeft vergunninghoudster via een nieuwe aanvraag het bouwplan gewijzigd. De gebruiksoppervlakte van de mestsilo is verkleind naar 324 m2 en het bouwwerk is verplaatst naar achteren en komt 4,70 meter achter het hoofdgebouw op het perceel. Dit maakt volgens vergunninghoudster dat er sprake is van een activiteit met een gezamenlijke oppervlakte minder dan 350 m2 (dit was eerst meer dan 350 m2), zoals weergegeven in artikel 22.117, tweede lid, van het Omgevingsplan gemeente Hollandse Kroon (hierna: het Omgevingsplan). Hierdoor is er sprake van een afstand van 50 meter die moet worden aangehouden ten aanzien van de woningen van verzoekers (geurgevoelige objecten) en hieraan wordt voldaan. Daarnaast komt het bouwwerk hiermee op het achtererfgebied te liggen, waardoor er niet langer sprake is van een vergunningsplicht. Dit is bepaald in artikel 22.27, aanhef en onder g, sub 1, van het Omgevingsplan.

Wet- en regelgeving

3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

4.1.Naar vaste rechtspraak is van een voldoende spoedeisend belang geen sprake als het resultaat dat met het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening wordt nagestreefd daarmee niet daadwerkelijk (meer) kan worden bereikt. Van die situatie is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval sprake.

4.2.De voorzieningenrechter stelt vast dat het college met het bestreden besluit weliswaar een omgevingsvergunning heeft verleend voor het realiseren van een mestsilo, maar dat het bouwplan inmiddels hangende de bezwaarprocedure door vergunninghoudster is gewijzigd. Volgens vergunninghoudster kan het gewijzigde bouwplan op grond van artikel 22.27, aanhef en onder g, sub 1, van het Omgevingsplan daardoor omgevingsvergunningvrij gerealiseerd worden, zodat geen gebruik meer behoeft te worden te worden gemaakt van de verleende omgevingsvergunning. Ter zitting heeft het college verklaard vergunninghoudster hierin te volgen. De voorzieningenrechter zal daarom allereerst beoordelen – anticiperend op de besluitvorming van het college daarover in het kader van de bezwaarprocedure – of de mestsilo op grond van het gewijzigde bouwplan omgevingsvergunningvrij gerealiseerd kan worden. Indien dat zo is valt de bouw niet meer onder het bereik van de verleende omgevingsvergunning zodat er alsdan geen spoedeisend belang meer is bij een inhoudelijke beoordeling daarvan. Een eventuele schorsing van de omgevingsvergunning zal de bouw van de mestsilo immers onder die omstandigheden niet kunnen verhinderen. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat de mestsilo in de gewijzigde opzet onder de Omgevingswet omgevingsvergunningvrij kan worden uitgevoerd en legt hieronder uit hoe hij tot dit voorlopige oordeel is gekomen.

Op grond van artikel 22.26 van het Omgevingsplan is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken. Op grond van artikel 22.27, aanhef en onder g, sub 1, van het Omgevingsplan geldt het verbod, bedoeld in artikel 22.26, niet voor de activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die betrekking hebben op een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied voor agrarische bedrijfsvoering, voor zover het gaat om een silo. Uit de toelichting bij artikel 22.27 van het Omgevingsplan volgt dat met deze categorie van bouwwerken artikel 3 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht (Bor), met enkele ondergeschikte aanpassingen en een aanvulling van erf- en perceelafscheiding, wordt voortgezet. De voorzieningenrechter stelt vast dat in artikel 3, aanhef en zesde lid, van bijlage II bij het Bor precies hetzelfde staat als in artikel 22.27 van het Omgevingsplan. In de toelichting bij artikel 3, aanhef en zesde lid, van bijlage II bij het Bor staat:

“In het zesde onderdeel is op aandringen van een aantal gemeenten voorzien in het omgevingsvergunningvrij maken van het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering. In onderdeel a gaat het om voedersilo’s en mestsilo’s. Deze specifieke bouwwerken worden in de nieuwe regeling niet aan een maximale hoogte gebonden omdat het bestemmingsplan, dat in artikel 3 onverminderd van toepassing is, hiertoe de maximale limiet zal stellen. Bij overige bouwwerken, waar een maximale hoogtemaat van 2 m is gegeven, kan gedacht worden aan kuilvoer- en mestplaten, brandstof-, melk- en spoelwatertanks, sleufsilo’s en dergelijke.”

Op grond van artikel 3.2, onder g, aanhef en sub 4, van het bestemmingplan “Buitengebied Anna Paulowna 6”, mag per agrarisch bedrijf ten hoogste één mestsilo worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen en de inhoud van de mestsilo buiten het bouwvlak niet meer dan 750 m³ mag bedragen. Het gewijzigde bouwplan voldoet aan deze voorwaarden, zodat deze mestsilo op grond hiervan omgevingsvergunningvrij gerealiseerd kan worden. Voor een belangenafweging is dan geen ruimte. Evenmin is er een verplichting tot participatie.

4.4.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft een schorsing van de verleende omgevingsvergunning geen feitelijke betekenis, omdat daarmee de bouw van de mestsilo niet voorkomen kan worden. De voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de bezwaargronden, die met de verleende omgevingsvergunning te maken hebben. Dat geldt ook in het bijzonder voor de vraag of vergunninghoudster wel of niet bevoegd was om de aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen. Of er een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan realisering van een omgevingsvergunningvrij bouwplan is aan de civiele rechter om te beoordelen en niet aan de bestuursrechter. Onder deze omstandigheden is er geen ruimte voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

BIJLAGE:

Omgevingswet:

Artikel 1.1:

  • bouwactiviteit: Activiteit inhoudende het bouwen van een bouwwerk;

  • omgevingsplanactiviteit: activiteit, inhoudende:

  • een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan,

  • een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of

  • een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan;

Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid, aanhef en onder a:

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:

a. een omgevingsplanactiviteit,

tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.

2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:

a. Een bouwactiviteit

Voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.

Besluit kwaliteit leefomgeving

Artikel 8.0a, eerste lid:

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, wordt, als het gaat om een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten, de omgevingsvergunning verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning.

Besluit bouwwerken leefomgeving

Artikel 2.25:

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten geldt voor een bouwactiviteit, voor zover die betrekking heeft op een gebouw of ander bouwwerk met een dak en dat gebouw of andere bouwwerk:

a. niet op de grond staat;

b. hoger is dan 5 m;

c. bij meer dan een bouwlaag, is voorzien van een verblijfsgebied op de tweede bouwlaag of hoger;

d. is voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte; of

e. als gevolg van de bouwactiviteit een hoofdgebouw wordt.

Omgevingsplan gemeente Hollandse Kroon

Artikel 22.26:

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.

Artikel 22.27, aanhef en onder g:

Het verbod, bedoeld in artikel 22.26, geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die betrekking hebben op een van de volgende bouwwerken:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied voor agrarische bedrijfsvoering, voor zover het gaat om:

  1. een silo; of

  2. een ander bouwwerk niet hoger dan 2 m;

Artikel 22.117:

  1. Dit artikel is van toepassing op het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een of meer mestbassins met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 750 m2 of een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 2.500 m3.

  2. Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is de afstand voor geur door het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin vanaf het dichtstbijzijnde punt van het mestbassin tot een geurgevoelig object niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 22.3.20.

Tabel 22.3.20

Voor het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin met een gezamenlijke oppervlakte van minder dan 350 m2, zonder een functionele binding met dierenverblijf in de directe omgeving, geldt een afstand tot een geurgevoelig object van
50 meter.

Bestemmingplan “Buitengebied Anna Paulowna 6”

Artikel 3.1:

De op de plankaart voor "agrarische doeleinden I" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de uitoefening van agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met een ondergeschikte taak van niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met een maximale oppervlakte van 250 m2 ; met dien verstande dat op de gronden op de plankaart aangeduid met "akkerbouwbedrijf" uitsluitend een akkerbouwbedrijf is toegestaan;

Artikel 3.2, onder g, aanhef en sub 4:

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

4. per agrarisch bedrijf mag ten hoogste 1 mestsilo worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;

  • de inhoud van de mestsilo buiten het bouwvlak niet meer dan 750 m³ mag bedragen;

Artikel 31.1:

De op de plankaart voor "archeologisch waardevol gebied III" aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

Artikel 31.2, aanhef en onder c:

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

bouwwerken met een oppervlakte van 2.500 m² of minder;

Artikel 31.3, aanhef en onder b:

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2, mits:

is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad,

Artikel delen