Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBNNE:2024:2083

30 mei 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 24/1006


uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 mei 2024 in de zaak tussen


[verzoekers]., uit [plaatsnaam], verzoekers,


en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, het college.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] (vergunninghouder) en [naam] uit [plaatsnaam],

(gemachtigde: N. Baas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om de omgevingsvergunning voor het vellen van een spar aan de [adres] in [plaatsnaam], te schorsen.

1.1.Het college heeft deze vergunning op 24 januari 2024 verleend. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.

1.2.Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.

1.3.De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens verzoekers: [naam] en [naam]. Namens het college hebben deelgenomen R. van Houdt en G. Demandt. Namens derde-partij zijn verschenen: derde-partij met de gemachtigde, [naam] en [naam].

1.4.De voorzieningenrechter heeft op de zitting het onderzoek geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen door een deskundige te laten beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van een plakoksel en of er een reële kans is dat binnen een jaar daardoor takken zullen uitbreken. Partijen hebben kunnen reageren op de beoordeling van de deskundige.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens partijen op 30 april 2024 geïnformeerd dat hij, zonder nader tegenbericht van partijen, het onderzoek zal sluiten en de zaak zonder nadere zitting zal afdoen. Het onderzoek is vervolgens door de voorzieningenrechter gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

3. Op 15 januari 2024 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor het vellen van een spar aan de [adres] in [plaatsnaam]. In de motivering heeft vergunninghouder aangegeven dat de boom een dubbele top en een plakoksel heeft en worteldruk veroorzaakt. Volgens vergunninghouder biedt snoei geen oplossing en wordt kap geadviseerd.

3.1.Het college heeft de gevraagde vergunning op 24 januari 2024 verleend omdat de aanvraag voldoet aan artikel 22.8 van de Omgevingswet en artikel 4:9 van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2021 (APVG). Aan de kap is de voorwaarde verbonden tot herplant van een boom, plantmaat 14-16 (centimeter), voor 15 maart 2025.

3.2.Verzoekers hebben hiertegen op 5 maart 2024 bezwaar gemaakt en gevraagd om schorsing van de verleende vergunning tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift.

4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaarschrift.
De omgevingsvergunning is al in werking getreden. De voorzieningenrechter stelt vast dat spoedeisend belang aanwezig is, omdat vergunninghouder gebruik wil maken van de verleende omgevingsvergunning en de kap van de boom onomkeerbaar is. De vergunninghouder heeft desgevraagd wel aangegeven te wachten met het vellen tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.

5. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en maakt vervolgens tegen die achtergrond een afweging van de verschillende belangen.

6. Verzoekers voeren aan dat de boom beeldbepalend en gezond is en er geen valide reden is om de boom te vellen. Verder voeren zij aan dat zij niet betrokken zijn bij het aanvragen van de omgevingsvergunning. De boom is volgens verzoekers een potentieel monumentale houtopstand, is geluiddempend en draagt bij aan de diversiteit aan fauna in de wijk en aan klimaatbeheersing. Door het verwijderen ontstaat er een risico op zonneverbranding voor de buurboom. Het vellen van de boom leidt tot vermindering van privacy door inkijk vanuit de appartementen.

7. De voorzieningenrechter overweegt dat, gelet op artikel 22.8 van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4:9 van APVG, het verboden is zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, een houtopstand te vellen of te doen vellen. Het verbod in artikel 4:9 van de APVG geldt op basis van artikel 22.8 van de Omgevingswet als een verbod om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid onder a, van de Omgevingswet. Het college heeft op de zitting toegelicht dat op grond van de APVG, in beginsel geen velvergunningen worden verleend tenzij daartoe reden is na een zorgvuldige belangenafweging op basis van minimaal één van de criteria “waardering”, “overlast”, “kwaliteit” en “dringende redenen” zoals uitgewerkt in de Beleidsregels APVG Behoud van groen: kap en herplant 2022 (Beleidsregels).

7.1.De voorzieningenrechter constateert dat het juridisch kader voor het bestreden besluit ligt besloten in de artikel 4:9 en 4:11 van de APVG. Die artikelen luiden, voor zover hier van belang, als volgt:

Artikel 4:9 Velverbod

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.

……

Artikel 4:11 Beslissing op aanvraag

1. Het bevoegd gezag verleent in beginsel geen velvergunningen anders dan na een zorgvuldige belangenafweging op basis van minimaal één van de criteria “waardering”, “overlast”, “kwaliteit” en “dringende redenen”. De aanvrager dient duidelijk te maken waarom naar zijn mening de vergunning noodzakelijk is.

2. Het college stelt met betrekking tot de in het vorige lid genoemde criteria en de te maken afweging beleidsregels vast.

7.1.1.Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college de vergunning terecht heeft verleend.

7.1.2.Uit artikel 4.11, eerste lid, vloeit voort dat het aan de aanvrager is om aan te geven waarom zij tot kap wil overgaan. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van derde-partij aldus dat zij vreest voor het uitbreken van de top van de boom en dat die vrees een gevoel van onveiligheid in het huis en de tuin van derde-partij tot gevolg heeft. Dat gevoel van onveiligheid wordt gedeeld door meerdere bewoners in het appartementencomplex waarin derde-partij woont hetgeen ook een belangrijke reden voor derde-partij was om de kapvergunning aan te vragen.

De rechtbank stelt vast dat het college bij het uitoefenen van haar bevoegdheid een zeer grote vrijheid toekomt. Op grond van artikel 4.11 is het college gehouden een zorgvuldige belangenafweging aan zijn besluit ten grondslag te leggen. Daartoe is het college echter sowieso gehouden op grond van artikel 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Verder is in artikel 4:11 van de APVG bepaald dat het college aan zijn belangenafweging ten minste een van de criteria “waardering”, “overlast”, “kwaliteit” of “dringende redenen” ten grondslag moet leggen.

De voorzieningenrechter gaat er bij de uitleg van het belang van deze criteria voor de besluitvorming van uit dat wanneer derde-partij een kapvergunning aanvraagt voor haar eigen boom de belangen die derde-partij stelt in beginsel in een dergelijke afweging zwaar moeten wegen nu de boom immers het eigendom is van derde-partij en een eigenaar in beginsel gerechtigd is om met zijn eigendom te doen wat haar goeddunkt. Die belangen zullen daarom in de belangenafweging in ieder geval een belangrijke rol moeten spelen.

Het is vervolgens aan het college om te beoordelen hoe zwaar de algemene belangen die in deze een rol (kunnen) spelen in de besluitvorming moeten wegen. Slechts wanneer die belangen dusdanig zwaar zijn dat ze opwegen tegen de belangen van derde-partij zal het college de kapvergunning kunnen weigeren.

De vier criteria genoemd in 4:11 moeten in deze context naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zo worden begrepen dat zij mede de algemene belangen verwoorden die op zichzelf of in combinatie reden kunnen zijn om de kapvergunning al dan niet te verlenen. De voorzieningenrechter benadrukt dat artikel 4:11 slechts verlangt dat tenminste een van de criteria in de belangenafweging wordt meegenomen. De bepaling beperkt verder op geen enkele manier de belangen die het college in zijn afweging meeneemt of dient mee te nemen. Dat geldt zowel voor de algemene belangen als voor de belangen van derde-partij en verzoekers. Tegen deze achtergrond dient het beleid zoals dat door het college is vastgesteld voor het uitoefenen van deze bevoegdheid, ook te worden begrepen. Dat betekent dat het college weliswaar een nadere invulling heeft gegeven aan de vier criteria waaraan ze bij de toepassing van deze bepaling is gebonden maar dat hiermee noch een stappenplan is gegeven voor het nemen van een besluit, noch alle relevante criteria die bij de besluitvorming een rol zouden kunnen spelen, limitatief zijn benoemd.

De voorzieningenrechter constateert dat het college in de motivering van het bestreden besluit weinig inzicht heeft gegeven in welke belangen van derde-partij, van verzoekers en welke algemene belangen het college hier precies in zijn belangenafweging heeft betrokken en welk gewicht daarbij aan de respectievelijke belangen zijn toegekend. Voor zover het college dat wel heeft gedaan, vindt de voorzieningenrechter het ook weinig inzichtelijk op welke wijze die belangen zich precies verhouden tot artikel 4:11 van de APVG en het daarop gebaseerde beleid.

Hoewel een dergelijk gebrek in bezwaar kan worden geheeld, kan de voorzieningenrechter in dit stadium van het geschil niet voorzien of de hernieuwde belangenafweging in bezwaar tot een ander besluit zal leiden. De voorzieningenrechter zal daarom een belangenafweging voltrekken ten aanzien van de vraag of schorsing op zijn plaats is.

7.1.4.In het kader van deze voorlopige voorziening spitst het geschil zich, voor wat betreft de door de voorzieningenrechter uit te voeren belangenafweging, toe op de vraag of de boom een gevaar voor zijn omgeving is. Door het college is overwogen dat de boom een boom-technisch gebrek heeft met kans op uitbreken van takken en stambreuk met groot gevaar voor de omgeving. Het college heeft dat standpunt ingenomen naar aanleiding van de beoordeling van het door vergunninghouder ingediende rapport van Heidenrijk Boomonderhoud en een bezichtiging ter plaatse door de daartoe deskundige medewerker.

7.1.5.Door verzoekers is een rapport overgelegd van een boom technisch adviseur waarin geadviseerd wordt de afgestorven takken met behulp van veiligheidssnoei te verhelpen en met een visuele inspectie te vast te stellen of de dubbele top een goede aanhechting heeft of dat er sprake is van een plakoksel.

7.1.6.Met partijen is ter zitting overeengekomen dat een nadere visuele inspectie van de vermeende plakoksel zal plaatsvinden zodat met enige zekerheid kan worden vastgesteld of de boom een dusdanig direct gevaar oplevert voor de omgeving dat de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. Na de zitting heeft Salix boomzorg de boom beoordeeld. Uit die beoordeling blijkt dat bij de spar duidelijke sprake is van een dubbele top. De vraag of er sprake is van een plaksoksel kan niet met een stellig ja of nee worden beantwoord. Er kan wel gesteld worden dat de verbinding tussen beide toppen niet optimaal is. Er is weliswaar een kans dat een of beide toppen uitbreken, maar dat dit uitbreken zich daadwerkelijk zal voordoen is niet heel waarschijnlijk. In geval van uitbreken van de kroon of een deel daarvan levert dit gevaar op voor de omgeving maar de kans op uitbreken is naar het oordeel van Salix boomzorg niet heel waarschijnlijk.

7.1.7.Gelet op het bovenstaande wordt de schorsing van het besluit toegewezen. Er is niet gebleken van grote belangen aan de zijde van derde-partij bij een spoedige kap. De belangen van vergunninghouder wegen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op tegen het belang van verzoekers bij een zorgvuldig en goed gemotiveerd besluit. Nu de kap van de boom onomkeerbaar is en uit de beoordeling van Salix boomzorg volgt dat de kans op uitbreken niet heel waarschijnlijk is, valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in te zien, waarom de beslissing op het bezwaar van verzoekers, niet kan worden afgewacht.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 24 januari 2024 is geschorst tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

8.1.Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- schorst het primaire besluit tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;

- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan verzoekers moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsan, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024.

griffier

voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Artikel delen