Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBNNE:2024:3753

30 september 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 23/4611


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2024 in de zaak tussen


V.O.F. Puur Terschelling, uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. W. Visser),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling, het college

(gemachtigde: mr. R.S. Boersma).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit [plaats] (derde-partij)

(gemachtigde: mr. R.V. Lie-A-Lien).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om handhaving. Volgens eiseres worden op de adressen [adres 1] [adres 2] ten onrechte vakantieappartementen verhuurd. Eiseres ervaart overlast, omdat de huurders volgens haar op de [straat] parkeren.

1.1.Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 30 januari 2023 deels afgewezen. Het achterhuis ([adres 3]) en het vrijstaande bijgebouw ([adres 2]) mogen volgens het college worden gebruikt voor recreatieve verhuur. Parkeren op de [straat] is volgens het college ook niet verboden. Er is in zoverre geen sprake van een overtreding, aldus het college. Verder heeft het college in het besluit van 30 januari 2023 aan eiseres meegedeeld dat de het voorhuis van de woning ([adres 1]) niet mag worden gebruikt voor recreatieve verhuur.

1.2.Het college heeft eveneens op 30 januari 2023 aan derde-partij een brief gestuurd waarin staat dat hij de verhuur van het voorhuis moet beëindigen. Anders zal het college hem een last onder dwangsom opleggen.

1.3.Met het bestreden besluit van 3 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres heeft het college het besluit van 30 januari 2023 herroepen. Volgens het college heeft eiseres geen persoonlijk belang bij handhavend optreden tegen illegale verhuur. Daarom is de aanvraag niet-ontvankelijk, aldus het college.

1.4.Bij brief van 15 november 2023 heeft het college aan derde-partij laten weten dat het niet handhavend zal optreden tegen recreatieve verhuur van het voorhuis, omdat er volgens het college toch geen sprake is van een overtreding.

1.5.Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft schriftelijk gereageerd op het beroepschrift en op het verweerschrift.

1.6.De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] namens eiseres, met zijn gemachtigde, de gemachtigde van het college en derde-partij met zijn partner en zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen persoonlijk belang heeft bij handhavend optreden tegen de verhuur van de appartementen. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.

3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.1.De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Waar gaat deze zaak over?

4. Deze zaak gaat over de vraag of het handhavingsverzoek van eiseres is aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als dat niet zo is, dan hoefde het college geen besluit te nemen op dat verzoek. Als het verzoek wel een aanvraag is, dan moest het college wel een besluit nemen. Met zijn besluit op het bezwaarschrift van 3 oktober 2023 heeft het college gesteld dat het handhavingsverzoek geen aanvraag was. Het college heeft daarom het besluit van 30 januari 2023 herroepen. Of dit juist is, bespreekt de rechtbank onder rechtsoverweging 5 en verder.

4.1.Derde-partij meent dat deze zaak óók gaat over de brief van 15 november 2023. Daarin schrijft het college aan derde-partij dat het niet (verder) handhavend zal optreden tegen het recreatieve gebruik van het voorhuis. Die brief is volgens derde-partij ook een besluit op het handhavingsverzoek van eiseres, omdat hiermee het verzoek om handhavend op te treden alsnog wordt afgewezen. Volgens derde-partij is er sprake van gesplitste besluitvorming zoals bijvoorbeeld het geval was in een zaak die speelde bij de rechtbank Limburg.n

Derde-partij verwijst naar de uitspraak van 4 juli 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:3904, r.o. 3.2.

4.2.De rechtbank volgt derde-partij daarin niet. De rechtbank legt uit waarom.

4.2.1.Het klopt dat het primaire besluit van 30 januari 2023 een onvolledig besluit was, zoals ook het geval was in de Limburgse zaak waar derde-partij naar verwijst. In de zaak die nu voorligt heeft het college het primaire besluit echter volledig herroepen met zijn besluit van 3 oktober 2023 op het bezwaarschrift van eiseres. Dit betekent dat het primaire besluit niet meer bestaat.

4.2.2.In artikel 6:19 van de Awb staat dat een beroep van een partij tegen een bepaald besluit (het bestreden besluit) ook betrekking heeft op een intrekking, wijziging of vervanging van dat bestreden besluit. Het bestreden besluit is in dit geval de beslissing op het bezwaar van eiseres. De aan derde-partij gerichte brief van 15 november 2023 verandert niets aan de herroeping van het primaire besluit (het standpunt van het college dat eiseres geen aanvraag heeft gedaan). Er is dus geen sprake van een wijziging van het bestreden besluit. De brief van 15 november 2023 is daarom – nog daargelaten of de brief een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb – geen onderdeel van deze beroepsprocedure.

Is eiseres belanghebbende bij het handhavingsverzoek?

5. Eiseres geeft aan dat haar bedrijf vlakbij de vakantieappartementen ligt. Alleen al daarom ondervindt zij de ruimtelijke gevolgen van de verhuur van appartementen op de locatie. Ter zitting heeft eiseres daar aan toegevoegd dat het voor haar bedrijfsvoering van belang is of de woning als recreatiewoning of als gewone woning wordt gebruikt. Daarnaast stelt zij dat zij als concurrent kan worden beschouwd, omdat zij net als derde-partij vakantieverblijven verhuurt.

5.1.De rechtbank is van oordeel dat eiseres belanghebbende is bij het handhavingsverzoek. Zij licht dit als volgt toe.

5.2.Op grond van artikel 1:3 van de Awb kan een aanvraag alleen gedaan worden door een belanghebbende. In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in dat artikel. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de rechtbank naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.n

Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2923.

Afstand tot en planologische uitstraling

5.3.Belanghebbendheid wordt in beginsel bij besluiten krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijke gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn.n

Uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1671.

5.4.Eiseres heeft – voor zover nu nog van belang – verzocht om een besluit krachtens de Wabo. Zij wil immers dat het college handhavend optreedt tegen met het bestemmingsplan strijdig gebruik van het perceel naast haar bedrijf. Dat was- ten tijde van belang- verboden op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Het perceel van eiseres wordt van het perceel met de vakantieappartementen gescheiden door een onbebouwde strook grond van circa vier meter breed. n

Deze strook hoort bij het agrarisch bedrijf dat ten zuiden van de vakantieappartementen ligt.

Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze situatie dan ook sprake van een perceel dat is gelijk te stellen met een aangrenzend perceel. In beginsel zijn de feitelijke gevolgen van het verhuren van vakantieappartementen – zoals een toename van het autoverkeer – dan ook van enige betekenis. Het standpunt van het college dat de paarden van eiser geen last kunnen hebben van de in de berm parkeerde auto’s gaat ten onrechte voorbij aan dit uitgangspunt. De beroepsgrond slaagt dan ook al om deze reden.

Beoordeling belanghebbendheid per onderdeel van het handhavingsverzoek.

5.5.Derde-partij heeft gesteld dat de rechtbank per onderdeel van het handhavingsverzoek moet beoordelen en heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant.n

Uitspraak van de rechtbank van Oost-Brabant 23 mei 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:2836.

5.6.De rechtbank kan dit betoog niet volgen. Eiseres heeft verzocht om handhaving op grond van met het bestemmingsplan strijdig gebruik (recreatieve verhuur) en overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) (parkeren). Tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure heeft eiseres aangegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen het standpunt van het college dat er geen sprake is van parkeren in strijd met de APV. Het gaat haar om het met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Dit is één (gestelde) overtreding. In de zaak van de rechtbank Oost-Brabant ging het om meerdere (gestelde) overtredingen van de verschillende voorschriften van een milieuvergunning. De zaken zijn niet vergelijkbaar.

5.7.Zoals hierboven onder 5.4 overwogen, is eiseres (vanwege de nabijheid van haar perceel en de planologische uitstraling van het recreatieve gebruik) belanghebbende bij een verzoek om handhaving op grond van met het bestemmingsplan strijdig gebruik.

Complexiteit van de zaak

6. Eiseres heeft aangegeven dat zij het niet eens is met de hoogte van de toegekende proceskosten in het besluit op bezwaar. Volgens eiseres heeft de commissie bezwaarschriften ten onrechte het gewicht van de zaak als “licht” (met wegingsfactor 0,5) aangemerkt. Daardoor is de vergoeding te laag, aldus eiseres.

6.1.De rechtbank is het daarmee eens. Volgens vaste rechtspraak behoort de behandeling van een zaak in de bezwaar- en beroepsprocedure in beginsel tot de categorie “gemiddeld” (met wegingsfactor 1), tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. Van dergelijke redenen is in deze zaak niet gebleken. Het enkele feit dat in bezwaar geen beoordeling van het materiële geschil heeft plaatsgevonden, vormt onvoldoende grond om een zodanige reden aan te nemen.n

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:97.

Het besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op bovenstaande is het beroep gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 1:2 van de Awb en artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet gelet op deze gebreken geen aanleiding om de overige door eiseres aangevoerde beroepsgronden te bespreken.

Hoe nu verder?

8. Het college heeft ten onrechte het primaire besluit herroepen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Dat betekent dat het primaire besluit (het besluit van 30 januari 2023) herleeft en het college opnieuw moet beslissen op het bezwaarschrift van eiseres hiertegen.

8.1.De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de belanghebbendheid van eiseres.

8.2.De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit op het bezwaarschrift moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor twaalf weken.

9. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Dat zijn twee proceshandelingen. Voor reiskosten ontvangt eiseres € 39,61, gebaseerd op openbaar vervoer tweede klasse. Voor verletkosten ontvangt eiseres met instemming van het college over de hoogte van dit bedrag - € 223,03 gebaseerd op acht uur inhuur van een vervanger. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.012,64.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het besluit van 3 oktober 2023;

  • draagt het college op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;

  • veroordeelt het college tot betaling van € 2.012,64 aan proceskosten aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2024.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:2

1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

[…]

3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Artikel 1:3

1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.

3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

[…]

Artikel 6:19

1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

[…]

Artikel 7:12

1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.

[…]

Invoeringswet Omgevingswet

Artikel 4.3. (besluit op aanvraag)

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:

a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,

b. als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.

Artikel delen