RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 24/3820 OWHANDH
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 oktober 2024 in de zaak tussen
[verzoekster] , gevestigd te [plaats], verzoekster,
(gemachtigde: mr. E. Dans),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier, verweerder,
(gemachtigde: T.E.J. Postma).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende] te [plaats], derde-belanghebbende.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door verzoekster gedane verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn tot en met week 46 van 2024 van de bij besluit van 2 juli 2024 opgelegde last onder dwangsom afgewezen.
Tegen het bestreden besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter bij brief van 27 september 2024 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 15 oktober 2024. Verzoekster is vertegenwoordigd door [naam], bijgestaan door haar gemachtigde en [naam], adviseur geluid van Peutz. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, P.M. Zwarts (Omgevingsdienst Groningen (ODG)) en E. Reijnen (ODG). Derde-belanghebbende is niet verschenen.
Feiten en omstandigheden
1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1. Verzoekster exploiteert een pluimveeslachterij op het perceel aan [adres] te [plaats].
Verweerder heeft bij besluit van 2 juli 2018 een omgevingsvergunning onder voorschriften verleend aan verzoekster voor de exploitatie van de pluimveeslachterij op voormeld perceel te Korhorn.
Aan de verleende omgevingsvergunning is voorschrift 4.1 verbonden. Dit voorschrift houdt in:
4.1 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voor geluid veroorzaakt door de inrichting mag de hierna genoemde grenswaarden niet overschrijden:
Geluidsbelasting LAr,LT in dB(A)
nr. |
adres |
dagperiode (07.00 – 19.00) |
avondperiode (19.00 – 23.00) |
nachtperiode (23.00 – 07.00) |
1. |
Noordwijkerweg 5 |
47 |
47 |
44 |
2. |
Noordwijkerweg 7 |
46 |
46 |
44 |
3. |
Noordwijkerweg 9 |
47 |
47 |
45 |
4. |
Noordwijkerweg 11 |
47 |
47 |
45 |
5. |
Noordwijkerweg 13 |
47 |
47 |
45 |
7. |
Provincialeweg 72 |
50 |
47 |
44 |
8. |
Provincialeweg 74 |
49 |
47 |
45 |
9. |
Provincialeweg 76 |
48 |
46 |
44 |
12. |
Provincialeweg 66 |
43 |
43 |
41 |
13. |
Provincialeweg 15 |
39 |
39 |
37 |
1.2. Recent heeft het bedrijf van verzoekster een nieuwe ruimte in gebruik genomen als voorkoeling. Die ruimte was voorheen in gebruik als ruimte waar dierlijke bijproducten in blokken werden bevroren met behulp van plaatvriezers en is daarom goed geschikt voor het terugkoelen van karkassen. De voorkoeling is dus verplaatst en de oude voorkoeling is buiten gebruik gesteld en deze wordt op dit moment gerenoveerd. Na afloop van de werkzaamheden wordt de (nieuwe) voorkoeling samengevoegd met de vernieuwde koeling op de oude locatie, zodat er een langere koeltijd ontstaat en de karkassen beter kunnen worden teruggekoeld.
Kort na de ingebruikname van de nieuwe voorkoeling op 15 april 2024 is het verzoekster gebleken dat er geluidoverlast wordt ervaren als gevolg van de (nieuwe) voorkoeling. Verzoekster had het ontstaan van geluidhinder niet voorzien, omdat er eerder geen sprake was van geluidklachten en het een inpandige verplaatsing van de voorkoeling betrof. Het was aanvankelijk ook onduidelijk wat de geluidklachten veroorzaakt. Verzoekster heeft direct opdracht gegeven aan geluidsbureau Peutz (hierna: Peutz) om te onderzoeken wat de oorzaak is van de geluidoverlast en om in kaart te brengen welke maatregelen genomen kunnen worden om op zo kort mogelijke termijn de geluidhinder te verminderen en te beëindigen.
1.3. Verzoekster heeft Peutz op 16 april 2024 opdracht gegeven om zo spoedig mogelijk
metingen uit te voeren. Deze metingen zijn op 23 april 2024 uitgevoerd. Op 7 mei 2024 heeft verzoekster de eerste bevindingen van Peutz teruggekoppeld gekregen. Daaruit bleek dat de oorzaak van de klachten is dat er meer geluid vanuit de nieuwe koeling en de dakinstallaties wordt geëmitteerd dan voorheen bij de oude koeling het geval was. Het geluid kent ook een enigszins tonaal karakter dat door de inpandig opgestelde verdampers wordt veroorzaakt. Het geluid komt vooral via de gevels van de koelruimte zelf en de oplossing op de meest korte termijn werd door Peutz dan ook vooral gezocht in het geluidstechnisch aanvullend isoleren van de koelcel.
Vervolgens heeft Peutz op 22 mei 2024 het plan van aanpak opgeleverd aan verzoekster. Dit plan van aanpak bevat de volgende drie stappen:
- Aanvullende gevelisolatie middels speciale panelen op de gevel van de koelruimte;
- Uitbreiding geluidisolatie koelcel en transportbrug;
- Vermindering geluidsemissie dakinstallaties.
1.4. Derde-belanghebbende heeft op 18 mei 2024 een klacht voor wat betreft geluid- en geurhinder vanwege het bedrijf van verzoekster bij de Omgevingsdienst Groningen (hierna: de ODG) ingediend.
1.5. Naar aanleiding van de binnengekomen klachten heeft de ODG op 23 mei en 24 mei 2024 controle geluidmetingen uitgevoerd naar de geluidsbelasting van het bedrijf van verzoekster. In een memo van 29 mei 2024 hebben de toezichthouders van de ODG de bevindingen van de controle geluidmetingen neergelegd. Uit de bevindingen van de controle geluidmetingen volgt dat het langtijdgemiddelde geluidsniveau (LAr,LT) van het bedrijf in zowel de avond- als nachtperiode niet aan het gestelde in voorschrift 4.1 van de geldende omgevingsvergunning voldoet.
1.6. Naar aanleiding van de bevindingen in voormelde memo van de ODG heeft verweerder bij brief van 6 juni 2024 aan verzoekster medegedeeld voornemens te zijn om een last onder dwangsom op te leggen.
Verder heeft verweerder met deze brief verzoekster in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.
1.7. Verzoekster heeft bij brief van 13 juni 2024 een zienswijze, gericht tegen dit voornemen, bij verweerder ingediend.
1.8. Op 13 juni en 14 juni 2024 hebben toezichthouders van de ODG controle geluidsmetingen uitgevoerd naar de geluidsbelasting van het bedrijf van verzoekster. De toezichthouders hebben de bevindingen neergelegd in een memo. Uit de bevindingen van deze geluidsmetingen volgt dat er sprake is van een overschrijding van 5 dB(A) in de avondperiode ten opzichte van de geluidsnorm, zoals die is vermeld in voorschrift 4.1 van de omgevingsvergunning. Verder volgt uit deze bevindingen dat in de nachtperiode een overschrijding van 6 dB(A) wordt gemeten ten opzichte van de geluidsnorm zoals die is vermeld in voorschrift 4.1 van de omgevingsvergunning.
1.9. Derde-belanghebbende heeft namens de inwoners van Korhorn bij brief van 24 juni 2024 een verzoek om handhaving met betrekking tot geluidsoverlast van het bedrijf van verzoekster bij verweerder ingediend.
1.10. Bij besluit van 2 juli 2024 heeft verweerder, onder weerlegging van de door verzoekster ingediende zienswijze, aan het bedrijf van verzoekster een last onder dwangsom opgelegd in verband met overtreding van artikel 5.5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Omgevingswet (Ow).
1.11. Tegen dit besluit heeft verweerder bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter bij brief van 5 juli 2024 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.12. Naar aanleiding van de zitting van 16 juli 2024 van de voorzieningenrechter zijn afspraken gemaakt tussen partijen. De ter zitting tussen partijen gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een verkort proces-verbaal van het onderzoek op de zitting van 16 juli 2024.
In dit verkorte proces-verbaal zijn de navolgende afspraken tussen partijen vastgelegd:
- het bedrijf van verzoekster voldoet en zal moeten blijven voldoen aan de gestelde geluidswaarde in de avondperiode in elk geval tot en met 20 september 2024;
- het bedrijf van verzoekster zal in elk geval tot en met 20 september 2024 moeten voldoen aan de gemeten geluidswaarden in de nachtperiode door de ODG, hetgeen inhoudt dat er maximaal een overschrijding van 2 dB(A) in de nachtperiode mag worden gemeten;
- gelet op deze gemaakte afspraken ter zitting wordt de begunstigingstermijn verlengd tot en met 20 september 2024,
- verzoekster trekt het verzoek om voorlopige voorziening in.
1.13. Verzoekster heeft bij brief van 19 september 2024 aan verweerder verzocht om de begunstigingstermijn van de bij besluit van 2 juli 2024 opgelegde last onder dwangsom te verlengen tot en met week 46 van 2024.
1.14. Verweerder heeft bij besluit van 20 september 2024 de begunstigingstermijn van de bij besluit van 2 juli 2024 opgelegde last onder dwangsom verlengd tot en met 27 september 2024 om te kunnen beslissen op het door verzoekster ingediende verzoek.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door verzoekster gedane verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn tot en met week 46 van 2024 van de bij besluit van
2 juli 2024 opgelegde last onder dwangsom afgewezen.
Toepasselijke regelgeving
3. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Overwegingen
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 is de Ow in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt dat in deze procedure het nieuwe recht (waaronder de Ow) van toepassing is, omdat het verzoek om handhaving is ingediend na
1 januari 2024.
5. Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
6. Gelet op het feit dat de (verlengde) begunstigingstermijn op 27 september 2024 is geëindigd en verweerder niet bereid is tot het opnieuw verlengen ervan, acht de voorzieningenrechter het spoedeisende belang aan de zijde van verzoekster in beginsel gegeven. De stelling van verweerder dat het spoedeisend belang aan de zijde van verzoekster ontbreekt vanwege het feit dat van rechtswege een dwangsom is verbeurd, doet daaraan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet af. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het verzoek van verzoekster erop gericht is om de begunstigingstermijn met terugwerkende kracht te (laten) verlengen, zodat haar belang erin is gelegen om te voorkomen dat door haar een dwangsom wordt verbeurd (vgl. voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2417), te meer nu de gemachtigde van verweerder ter zitting erkend heeft dat het in de rede ligt dat verweerder op korte termijn zal besluiten tot het opnieuw opleggen van een last onder dwangsom aan verzoekster in verband met de geconstateerde overtreding van voorschrift 4.1 van de omgevingsvergunning voor wat betreft de nachtperiode. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang aan haar zijde. Dit betekent dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om verweerder te volgen in zijn stelling dat er geen spoedeisend belang (meer) is.
Het geschil
7. Tussen partijen is in geschil of verweerder het verzoek van verzoekster om verlenging van de eerder verlengde begunstigingstermijn heeft kunnen afwijzen. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Het bestreden besluit
8. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het doel van een dwangsombeschikking is om binnen de gestelde termijn de overtreding volledig ongedaan te maken en niet steeds de overtreding deels te verminderen en vervolgens meer tijd te vragen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) volgt volgens verweerder dat om verbeurte van een dwangsom te voorkomen, de overtreding geheel moet worden beëindigd. Uit de bijgevoegde bijlagen leidt verweerder af dat Merford steeds een levertermijn van 16 weken heeft aangegeven, ondanks verzoeken van verzoekster tot bespoediging. Op 5 augustus schrijft Merford aan verzoekster, dat ondanks haar verzoeken, 20 september niet haalbaar is. Blijkens de orderbevestiging van Merford van
15 augustus 2024 accepteert verzoekster op 5 augustus 2024 de offerte met daarin de levertermijn van week 46. In de mail van 6 augustus 2024 dringt verzoekster nogmaals aan op meer spoed, maar dit leidt kennelijk niet tot een toezegging van Merford. Geconcludeerd kan worden dat de zekerheid die verzoekster tijdens de zitting van de voorzieningenrechter
heeft aangegeven over de haalbaarheid van 20 september 2024 er kennelijk niet was. Verder wist verzoekster al op 5 augustus 2024 dat 20 september 2024 niet haalbaar zou zijn. Toch komt verzoekster pas op 19 september 2024, dus daags voor de deadline, met een verzoek om verdere verlenging met 8 weken. In de dwangsombeschikking zijn als mogelijke herstelmaatregelen genoemd:
- geluidproducerende installaties uit te schakelen en uitgeschakeld te houden tot voldaan wordt aan voorschrift 4.1 van de omgevingsvergunning van 2 juli 2018;
- andere maatregelen te treffen waarmee wordt voldaan aan voorschrift 4.1 van de
omgevingsvergunning van 2 juli 2018.
Het voldoen aan de geluidnormen hoeft dus niet te wachten op de door Merford te leveren
voorzieningen. Ook andere opties, ter keuze aan verzoekster, zijn mogelijk.
8.1. Verzoekster betoogt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat ten onrechte niet is ingestemd met het verzoek om de begunstigingstermijn te verlengen tot en met week 46 van 2024. In de visie van verzoekster kan niet voor die datum aan de last worden voldaan, omdat de geluiddempende voorzieningen die daarvoor moeten worden
geplaatst niet eerder door haar leverancier Merford kunnen worden gerealiseerd. Daarbij is volgens verzoekster van belang dat de geluidsbelasting inmiddels reeds aanzienlijk is teruggebracht en er geen nieuwe klachten zijn binnengekomen. Verzoekster spant zich tot het uiterste in om alle maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat de overtreding zo spoedig mogelijk wordt beëindigd en tot dat moment zoveel mogelijk wordt geminimaliseerd. Met de maatregelen die tot op heden zijn genomen, is volgens verzoekster in ieder geval bereikt dat
de geluidsemissie aanzienlijk is teruggebracht en dat er van onaanvaardbare hinder geen sprake meer is. Dit alles heeft verweerder in de visie van verzoekster ten onrechte niet meegewogen bij de afwijzing van het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn.
Verweerder gaat hier in het bestreden besluit ook in het geheel niet op in, aldus verzoekster. Nu de overschrijding van de geluidsnormen aanzienlijk is teruggebracht en mogelijk zelfs al is beëindigd, er geen klachten meer zijn en duidelijk is dat de akoestische oplossingen voor einde van dit jaar gerealiseerd kunnen worden, is verzoekster van mening dat haar belang zwaarder dient te wegen dan het belang dat met handhaving is gediend.
8.2. Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2020:295, volgt dat de begunstigingstermijn ertoe strekt de overtreding op te heffen, waarbij als uitgangspunt geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen.
Verder volgt uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2022:2147, dat het bestuursorgaan bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn enige vrijheid toekomt. Daarnaast dient uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2016:2797, te worden afgeleid dat de begunstigingstermijn er niet toe strekt eiser in de gelegenheid te stellen de uitkomst van een door hem ingesteld rechtsmiddel af te wachten.
8.3. Tussen partijen is niet in geschil, en de voorzieningenrechter neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat wanneer iemand voor het voldoen aan de opgelegde last afhankelijk is van derden, dat kan maken dat de begunstigingstermijn te kort is. Daarbij is wel relevant dat tijdig stappen zijn ondernomen om aan de last te voldoen en is verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn (vgl. AbRvS, 27 november 2013, ECLI:NL:RVS: 2013:2140). Ook uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL: RVS:2020:1167, leidt de voorzieningenrechter af dat wanneer iemand mede afhankelijk is van een ander om aan een opgelegde last te kunnen voldoen om verlenging van de begunstigingstermijn kan worden verzocht wanneer de termijn te kort blijkt. Evenmin is tussen partijen in geschil dat verzoekster binnen de verlengde begunstigingstermijn heeft verzocht om de begunstigingstermijn nogmaals te verlengen in verband met het feit dat zij voor het kunnen voldoen aan de opgelegde last onder dwangsom afhankelijk is van de planning van Merford voor het ontwerpen en realiseren van een op maat gemaakte isolerende omkasting voor de dakinstallaties. De voorzieningenrechter stelt vast dat de door verzoekster getroffen (tijdelijke) maatregelen zien op een uitbreiding van de geluidsisolatie van de koelcel en de transportbrug, de verplaatsing van de ventilatie van de machinekamer en het terugtoeren van de v-vormige condensorbank en de condensorbank van de oliekoeling, het tijdelijk afschermen van de dakinstallaties en het installeren van een geluiddemper op de ventilatie van de ruimte pan klaar. Eind september 2024 heeft verzoekster daarnaast de nieuwe condensor teruggetoerd naar 50%, de aansturing van de ventilator in de machinekamer aangepast en de ventilator uitgezet gedurende de avond- en nachtperiode. Daarbij heeft verzoekster erop gewezen dat uit berekeningen van adviseur Peutz blijkt dat met het tijdelijke pakket aan maatregelen binnen de meet- en rekennauwkeurigheid van
2 dB(A) van methode II uit de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai (hierna: de Handleiding) aan de grenswaarde wordt voldaan. Gelet op de geschetste omstandigheden van het geval is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster terecht betoogt dat verweerder, gelet op de getroffen tijdelijke maatregelen in afwachting van de planning en de realisatie van de isolerende omkasting voor de dakinstallaties door Merford, de afwijzing van het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn in het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende belangenafweging onvolledig en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Deze grond van verzoekster slaagt.
8.4. Gelet op rechtsoverweging 8.3. zal het bestreden besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar in zoverre niet onverkort stand houden, zodat de voorzieningenrechter in beginsel bevoegd is tot het treffen van een voorlopige voorziening en/of het treffen van een maatregel. Bij de beoordeling van de vraag of er aanleiding is tot het treffen van een voorlopige voorziening en/of het opleggen van een maatregel dient de voorzieningenrechter de betrokken belangen van partijen af te wegen. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Belangenafweging
9. Na afweging van de betrokken belangen is de voorzieningenrechter van oordeel dat er in dit geval aanleiding bestaat om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen, inhoudende dat de begunstigingstermijn van de bij besluit van 2 juli 2024 opgelegde last onder dwangsom met terugwerkende kracht wordt verlengd tot en met uiterlijk 6 december 2024. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekster gemotiveerd heeft betoogd dat haar belang om de verbeurte van een dwangsom te voorkomen zwaarder dient te wegen dan het handhavingsbelang van verweerder. In het licht daarvan heeft verzoekster gewezen op het feit dat er sprake is van geluidsreductie als gevolg van het pakket aan getroffen (tijdelijke) maatregelen en dat er na het treffen van de (tijdelijke) maatregelen geen klachten voor wat betreft geluidsoverlast meer zijn binnengekomen. Weliswaar heeft verweerder daartegen ingebracht dat veel gewicht dient te worden toegekend aan de met handhaving gediende belangen en dat de planning alsmede de levertermijnen van Merford voor rekening en risico van verzoekster moeten blijven, maar dit brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet met zich dat voorbij kan worden gegaan aan haar belangen en de door haar ondernomen stappen om tot een tijdelijke geluidsreductie te komen in afwachting van de akoestische oplossing door Merford, waarin tot op heden een investeringsbedrag van ruim € 270.000,- gemoeid is. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het, gelet op de ingebrachte schriftelijke planning van Merford, gaat om een tijdelijke situatie en dat uit de geluidsmetingen van de ODG blijkt dat het om geringere overschrijdingen van voorschrift 4.1 van de omgevingsvergunning voor wat betreft de nachtperiode gaat dan is gebleken uit eerdere metingen in de periode van mei tot en met juli 2024. Verder neemt de voorzieningenrechter hierbij in aanmerking dat verzoekster ter zitting nader heeft toegelicht dat de door verweerder voorgestelde optie om de geluidsproducerende installaties gedurende de overgangsperiode uit te schakelen en uitgeschakeld te houden, zal leiden tot contractbreuk, het niet kunnen benutten van de slachtcapaciteit van 260.000 kuikens per dag zonder alternatief om elders te kunnen slachten, het niet kunnen voldoen aan Europese regels voor de verplichte koeling van karkassen van de kuikens tot vier graden Celsius en een groot omzetverlies. Gelet op de voorgaande overwegingen volstaat de voorzieningenrechter, na een afweging van de betrokken belangen, met het toewijzen van het verzoek om voorlopige voorziening in vorenbedoelde zin.
Conclusie
10. Gelet op de rechtsoverwegingen 8.3. en 9. alsmede de aard van het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit ziet de voorzieningenrechter, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de begunstigingstermijn van de bij besluit van 2 juli 2024 opgelegde last onder dwangsom met terugwerkende kracht wordt verlengd tot en met uiterlijk 6 december 2024.
10.1. Aangezien het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van verzoekster te veroordelen. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kunnen deze kosten worden begroot op € 1.750,- (één punt voor het indienen van een verzoekschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 875,- per punt en een gemiddeld gewicht van de zaak) in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Verder ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- aan haar dient te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster toe;
- treft de voorlopige voorziening, inhoudende dat de begunstigingstermijn van de bij besluit van 2 juli 2024 opgelegde last onder dwangsom met terugwerkende kracht wordt verlengd tot en met uiterlijk 6 december 2024;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 1.750,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan haar dient te vergoeden;
- bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,- aan haar dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2024.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:81
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningen-rechter van de bestuursrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
(…).
Artikel 5:1
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
3. Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0001854&artikel=51&g=2024-06-03&z=2024-06-03) is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5:2
1. In deze wet wordt verstaan onder:
a. bestuurlijke sanctie: een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde verplichting of onthouden aanspraak;
b. herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;
(…).
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 5:32a
1. De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Omgevingswet
Artikel 4.3 Grondslag rijksregels
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de volgende activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving:
(…),
b. milieubelastende activiteiten.
(…).
Artikel 5.5 Verbod handelen in strijd met voorschriften omgevingsvergunning
1. Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning voor:
(…),
d. een milieubelastende activiteit;
(…).
2. Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning voor:
a. een omgevingsplanactiviteit: in andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, onder a.
(…).
Artikel 18.1 Inhoud handhavingstaak
De bestuursrechtelijke handhavingstaak omvat:
a. het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met inbegrip van het verzamelen en registreren van gegevens die hiervoor van belang zijn,
b. het behandelen van klachten over de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, en
c. het opleggen en ten uitvoer leggen van een bestuurlijke sanctie vanwege enig handelen of nalaten in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Artikel 18.2 Toedeling handhavingstaak
(…),
2. Als sprake is van een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak bij het op grond van paragraaf 5.1.2 voor die omgevingsvergunning bevoegde gezag.
(…).
Besluit activiteiten leefomgeving
Artikel 2.1 Activiteiten
De hoofdstukken 2 tot en met 5 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0041330/2024-07-01) gaan over milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0041330/2024-07-01) en lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk die daarbij worden verricht, of die zijn aangewezen in hoofdstuk 3.
Artikel 3.15 Aanwijzing milieubelastende activiteiten
Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een koelinstallatie met meer dan:
a. 10 kg kooldioxide;
b. 5 kg koolwaterstoffen; of
c. 10 kg ammoniak.
(…).
Artikel 3.16 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit te verrichten, geldt voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.15, voor zover het gaat om een koelinstallatie met meer dan:
a. 100 kg koolwaterstoffen; of
b. 1.500 kg ammoniak.
(…).
Artikel 3.128 Aanwijzing milieubelastende activiteiten
1. Als milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 worden aangewezen:
a. het exploiteren van een ippc-installatie voor het slachten van dieren, het bewerken en verwerken van dierlijke of plantaardige grondstoffen voor het maken van levensmiddelen of voeder of het bewerken en verwerken van alleen melk, bedoeld in categorie 6.4 van bijlage I bij de richtlijn industriële emissies;
b. het slachten van meer dan 10.000 kg levend gewicht aan dieren per week;
c. het maken en bewerken van dierlijke of plantaardige oliën of vetten.
(…).
2. De aanwijzing omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, functioneel ondersteunen.