RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/3880 en 24/3882
(gemachtigde: L.J. de Boer),
en
[verzoeker] , verzoeker 3
[verzoekster 3] , verzoekster 4, uit [woonplaats] ,
gezamenlijk ook: verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, het college
(gemachtigden: R. van Houdt en G. Demandt).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: gemeente Groningen (vergunninghouder).
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het kandelaberen van 3 populieren aan de [adres 1] te [woonplaats] .
1.1.Het college heeft deze vergunning met het (primaire) besluit van 9 september 2024 verleend. Verzoekers hebben hiertegen afzonderlijk bezwaar gemaakt en hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek van verzoekster 1 is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 24/3880. Het verzoek van verzoekers 2, 3 en 4 is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 24/3882.
1.2.Het college heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift.
1.3.De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 13 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster 1, bijgestaan door haar gemachtigde en haar vader, verzoekster 2, mede namens verzoeker 3 en verzoekster 4, de gemachtigden van het college en [derde] namens vergunninghouder.
2. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter geeft in deze procedure dus een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. Als een besluit naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatig is, dan kan dat namelijk een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Ook als het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft, kan een besluit onder omstandigheden toch worden geschorst op grond van een belangenafweging. Dat kan zich (in uitzonderlijke gevallen) voordoen als verzoekers ondanks het rechtmatige karakter van het besluit een zwaarwegend belang hebben bij de schorsing daarvan. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak dus eerst een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en daarna weegt hij de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college die pleiten tegen het treffen daarvan.
De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. Bij zijn oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
3.1.Verzoekers zijn bewoners van het appartementencomplex aan de [adres 2] . Dit appartementencomplex is een voormalige school. In de directe nabijheid van het appartementencomplex, aan de achterzijde en zijkant van het complex, staan 9 populieren: 8 canadapopulieren (populus x canadensis) en 1 balsempopulier (populus x berolinensis). Deze bomen staan op gemeentegrond en zijn eigendom van de gemeente.
3.2.Na meldingen van schade door vallende takken door enkele bewoners van het appartementencomplex heeft de VvE van het appartementencomplex de gemeente verzocht om de populieren te snoeien en overhangende takken rondom het gebouw te verwijderen.
3.3.De gemeente heeft vervolgens advies gevraagd aan Boomadvies Nederland over de aanpak en het beheer van de populieren. Boomadvies Nederland heeft op 12 juli 2024 het rapport ‘Beheeradvies populieren [adres 1] , [woonplaats]’ (hierna: het beheeradvies) uitgebracht en heeft geadviseerd maatregelen te nemen in de vorm van het kandelaberen van de populieren, te beginnen met de bomen met nummer 45577 t/m 45579.
3.4.Verzoekers hebben vanuit hun woning zicht op deze drie bomen.
3.5.Het boomadvies heeft geleid tot een aanvraag voor een vergunning voor het kandelaberen van drie populieren, namelijk de in het boomadvies genoemde populieren met nummers 45577, 45578 en 45579. Deze aanvraag is gedaan door vergunninghouder.
Het college heeft de aangevraagde vergunning op 9 september 2024 verleend.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang gegeven nu vergunninghouder heeft aangegeven met de werkzaamheden te willen beginnen en niet de beslissing op bezwaar te willen afwachten.
Procedurele gronden
5. Verzoekster 1 heeft een aantal procedurele gronden naar voren gebracht. Deze zijn op zitting besproken. De voorzieningenrechter ziet in deze procedurele gronden geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat wordt hierna verder toegelicht.
6. Verzoekster 1 stelt dat de kennisgeving van de aanvraag niet correct is geweest omdat deze als adres van het project de [adres 3] noemde in plaats van de [adres 1] . Hierdoor zijn belanghebbenden volgens haar op het verkeerde been gezet en zijn mede daardoor onvoldoende in de gelegenheid geweest om bezwaar te maken.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de kennisgeving inderdaad een onjuist adres is vermeld. De voorzieningenrechter constateert echter ook dat de kennisgeving van het definitieve besluit wel de juiste gegevens bevat. De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat belanghebbenden door de verkeerde kennisgeving van de aanvraag nadeel hebben ondervonden. Deze grond zal naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet hoeven te leiden tot herroeping van de omgevingsvergunning.
7. Verzoekers stellen verder dat er onvoldoende overleg is geweest met de verschillende bewoners van het appartementencomplex voordat de aanvraag is gedaan en dat de bewoners ook niet geïnformeerd zijn voordat de aanvraag is ingediend. In de vergunningaanvraag staat weliswaar dat er ‘contact is geweest met anderen’, maar niet duidelijk is met wie. Verzoekers menen dat dit contact te beperkt en wellicht te eenzijdig is geweest. Direct belanghebbenden zijn volgens hen ook onvoldoende betrokken.
7.1.Voor zover verzoekers bedoelen te stellen dat geen participatie heeft plaatsgevonden, overweegt de voorzieningenrechter dat in de Omgevingswet geen eisen worden gesteld aan participatie. Artikel 7.4 van de Omgevingsregeling vereist wel dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt aangegeven of participatie heeft plaatsgevonden en zo ja, hoe en welk resultaat dat heeft opgeleverd. Desgevraagd heeft het college ter zitting toegelicht dat vergunninghouder voor het indienen van de aanvraag overleg heeft gehad met het bestuur van de Vereniging van Eigenaren (VvE) en dat er daarbij vanuit is gegaan dat het bestuur de bewoners vertegenwoordigden. Daarom is er geen aanleiding gezien ook nog met individuele bewoners te overleggen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit duidelijker in de aanvraag had kunnen worden vermeld. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter levert dit echter geen grond op om de omgevingsvergunning niet te verlenen..
Toetsingskader
8. In deze zaak is de Omgevingswet van toepassing. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet en artikel 4:9 van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2021 (APVG) is een omgevingsvergunning vereist voor het vellen van houtopstanden. Het toetsingskader voor een vergunning voor het vellen van houtopstanden, waar kandelaberen ook onder valtn
Artikel 4:8, tweede lid, van de APVG
Is de noodzaak van kandelaberen aangetoond?
9. Verzoekers stellen dat het college de noodzaak van het kandelaberen van deze drie populieren onvoldoende heeft aangetoond. Volgens verzoekster 1 heeft het college zich voor het aannemen van deze noodzaak niet kunnen baseren op het beheeradvies, nu de conclusies van het beheeradvies niet aansluiten op de gevolgde redenering. Zij stelt tevens dat het onderzoek door Boomadvies Nederland te beperkt is uitgevoerd omdat de bomen alleen visueel beoordeeld zijn en geen specialistische meetapparatuur gebruikt is. Verzoekers stellen dat er oorspronkelijk ook een ander advies aan de gemeente gegeven is door Heldergroen, waarbij geadviseerd is om de bomen te snoeien. Dit advies hebben verzoekers proberen te verkrijgen, maar zij zijn daar niet in geslaagd.
9.1.De voorzieningenrechter overweegt dat een bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd.n
Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2524.
9.2.Bij de ontwikkeling van het appartementencomplex is een boomeffectanalyse (BEA) gemaakt door Heldergroen. Het college heeft zich bij het nemen van het bestreden besluit echter enkel gebaseerd op het beheeradvies en niet op de BEA van Heldergroen. De voorzieningenrechter betrekt bij zijn beoordeling nu eerst alleen het beheeradvies. Indien de BEA nog door verzoekers wordt ingebracht in de bezwaarprocedure, dient het college daarop in het besluit op de bezwaren van verzoekers nog wel in te gaan.
9.3.De voorzieningenrechter ziet op dit moment geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van de opsteller van het beheeradvies. In het beheeradvies heeft deze deskundige uiteengezet wat de onderzoeksmethode inhoudt en waarom deze methode in onderhavige situatie voldoet. Hetgeen verzoekers hier tegenin gebracht hebben geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding te twijfelen aan de gehanteerde onderzoeksmethode die is gebaseerd op een visuele inspectie.
9.4. De deskundige heeft voor de beoordeling van de bomen gebruikgemaakt van de ‘Richtlijn Takbreuk Populier’, ook wel het ‘Populierenprotocol’ genoemd. In dit Populierenprotocol is een matrix opgenomen, waarmee te nemen maatregelen kunnen worden bepaald. Op de y-as is de mate van gevaarzetting weergegeven, waarbij een indeling is gemaakt in vier categorieën: “geen”, “beperkt”, “algemeen” en “verhoogd”. Op de x-as is de mate van kroonvervorming opgenomen, opgedeeld in drie categorieën: “geen”, “beperkt” en “ernstig”. De deskundige heeft voor de negen onderzochte populieren vastgesteld dat er sprake is van “algemene gevaarzetting” en “beperkte kroonvervorming”. De deskundige concludeert dat de problemen bij deze populieren voornamelijk ontstaan door veroudering. Vervolgens geeft de deskundige aan dat, volgens het populierenprotocol, naar aanleiding van de takbreuk maatregelen nodig zijn. De deskundige adviseert om de bomen te kandelaberen.
9.5.Verzoekers wijzen er echter terecht op dat, wanneer de matrix uit het Populierenprotocol gevolgd wordt, dit niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een risicoboom. Een populier met een “algemene gevaarzetting” en een “beperkte kroonvervorming” wordt in de tabel aangemerkt als een attentieboom en niet als een risicoboom. Bij een attentieboom beschrijft de matrix als maatregel dat de controlefrequentie voor die boom moet worden verhoogd. Anders dan bij een risicoboom wordt niet uitgegaan van veiligheidsmaatregelen, zoals kandelaberen. In het beheeradvies ontbreekt een toelichting waarom de deskundige ondanks de beoordeling van de gevaarzetting en de kroonvervorming toch is uitgegaan van een (risico)boom waarbij veiligheidsmaatregelen aangewezen zijn. In zoverre is het beheeradvies naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zonder nadere toelichting niet goed navolgbaar. Het college heeft dit ter zitting ook niet kunnen toelichten. Het college heeft daarover ook nog geen navraag gedaan bij de deskundige. Het college heeft ter zitting weliswaar voor het eerst gesteld dat het college uitgaat van een verhoogde gevaarzetting, maar dit betreft een afwijking van het deskundigenrapport, het standpunt in het bestreden besluit en in het verweerschrift. Hieraan ligt ook geen (nader) deskundigenadvies ten grondslag. De voorzieningenrechter ziet op dit moment geen aanknopingspunt om dit gewijzigde standpunt van het college te volgen.
Gelet op voorgaande heeft de voorzieningenrechter op dit moment twijfels over de houdbaarheid van het beheeradvies. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich niet zonder nadere motivering op dit advies mogen baseren, omdat daaruit vooralsnog niet de noodzaak volgt voor de aangevraagde maatregelen.
Is het bestreden besluit in lijn met de Beleidsregels?
10. Verzoekers stellen dat de belangenafweging niet juist heeft plaatsgevonden. Zij menen dat te weinig oog is geweest voor de waarde van de boom voor de omgeving. Bovendien stellen zij dat het college het criterium ‘kwaliteit’ heeft toegepast als reden voor verwijdering, terwijl uit het beleid volgt dat dit een toetsingsgrond is voor het behoud van de boom: hoe gezonder een houtopstand, hoe moeilijker het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Tot slot blijft volgens verzoekers onduidelijkheid bestaan over de kwaliteit van de boom, nu het beheeradvies en het beleid van de gemeente niet op elkaar aansluiten.
In de motivering van het besluit is als reden voor het verwijderen van de bomen gegeven dat de kwaliteit van de bomen matig is met een beperkte toekomstverwachting. Zoals verzoekers terecht stellen, blijkt uit de tabel in het beheeradvies dat de bomen een levensverwachting hebben van meer dan 15 jaar. Uit artikel 2.2, derde lid, van de Beleidsregels en uit de toelichting bij het beleid volgt dat een boom met een levensverwachting van meer dan 15 jaar een goede kwaliteit heeft als bedoeld in de Beleidsregels. Volgens de toelichting van het college ter zitting zal de levensverwachting van de bomen na het treffen van de maatregel eerder tussen de 5 en 10 jaar liggen, wat aansluit bij een matige kwaliteit als bedoeld in het beleid. Uit de genoemde tabel in het beheeradvies blijkt dit echter niet. Bovendien wordt in het beheeradvies over het toekomstperspectief van de bomen aangegeven dat deze na het treffen van de maatregel nog 10 tot 15 jaar overeind kunnen blijven. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden waarom het college er bij het verlenen van de bestreden omgevingsvergunning van uit is gegaan dat de bomen een matige kwaliteit hebben als bedoeld in artikel 2.2, derde lid, van de Beleidsregels. Het besluit is ook op dit punt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet deugdelijk gemotiveerd.
Keuze voor kandelaberen van ‘vergunde’ bomen
11. Verzoekers zien niet in waarom een zo vergaande maatregel als kandelaberen moet worden genomen en stellen dat ook volstaan zou kunnen worden met gerichte (eventueel rigoureuze) snoei. Ook geven verzoekers aan niet te kunnen volgen waarom juist de drie bomen waarvoor omgevingsvergunning is verleend, aangepakt moeten worden. Verzoekers 2, 3 en 4 geven aan dat met name de aanpak van de balsempopulier, met nummer 45578, hen verbaast. Dit is een heel kleine boom zonder overhangende takken. Zij zien niet in wat voor risico deze boom geeft.
11.1.De voorzieningenrechter stelt vast dat de deskundige negen populieren heeft beoordeeld. Uit het beheeradvies volgt echter niet waarom juist de drie bomen waarvoor de maatregel is aangevraagd in slechtere staat zijn dan de overige populieren. In de in het beheeradvies opgenomen tabel hebben alle bomen dezelfde conditie, kroonvervorming en gebreken/aantastingen. Takbreuk, waarvan het nog de vraag is of dit op basis van het Populierenprotocol als zelfstandig beoordelingsaspect kan worden genomen, wordt in de tabel alleen genoemd bij enkele andere bomen. Onder ‘Conclusie en advies’ op de laatste pagina van het beheeradvies wordt geadviseerd om, vanuit het oogpunt van gevaarzetting, als eerst de ‘vergunde’ drie bomen aan te pakken. Uit het beheeradvies zelf wordt echter niet duidelijk waarom de deskundige tot deze conclusie komt.
11.2.De voorzieningenrechter acht het niet onaannemelijk dat sprake is van (enige) takbreuk en schade daardoor, maar op basis van het beheeradvies en de nader ingediende stukken is het de voorzieningenrechter op dit moment niet duidelijk geworden waarom de vergunde maatregel van kandelaberen van juist deze drie bomen noodzakelijk is en niet kan worden volstaan met gerichte snoei. Dit is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nog niet voldoende gemotiveerd. Ter zitting is daarover namens vergunninghouder wel een verklaring gegeven, maar dit is verder niet onderbouwd, bijvoorbeeld met een deskundigenadvies. Zonder die nadere onderbouwing ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat op dit moment al kan worden aangenomen dat dit motiveringsgebrek in bezwaar kan worden geheeld.
Fauna
12. Verzoekers hebben nog gewezen op de aanwezigheid van soorten in de te kandelaberen bomen. Het college heeft erop gewezen dat er geen aanwijzingen zijn dat die aanwezigheid in de weg staat aan de vergunde werkzaamheden.
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van de Omgevingswet een afzonderlijke vergunning vereist kan zijn voor een zogenaamde flora- en fauna-activiteit. Dat volgt uit artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet. Op grond van de Omgevingswet geldt er geen plicht om die vergunning, zo die nodig is, gelijktijdig met de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand aan te vragen. De vraag of een vergunning is vereist en zo ja, of die kan worden verleend, valt daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter buiten de omvang van het geding waarover de voorzieningenrechter in deze zaak moet oordelen.
Belangenafweging
13. De voorzieningenrechter ziet aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers toe te wijzen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter schort er op het moment van sluiten van het onderzoek in deze zaken nog het nodige aan de voorbereiding en motivering van het bestreden besluit. Er is niet uit te sluiten dat deze gebreken in het besluit op bezwaar zullen worden hersteld, maar op dit moment is dat nog niet met zekerheid te zeggen. In het bijzonder is het op dit moment onvoldoende duidelijk dat de vergunde maatregelen (het kandelaberen) ten aanzien van deze drie bomen noodzakelijk zijn. Het college heeft toegelicht dat er in [woonplaats] een “nee, tenzij …”-beleid geldt. Daarbij wordt gehecht aan het behoud van groen. Ook ziet de voorzieningenrechter het belang van verzoekers om de bomen die onderdeel uitmaken van hun woonomgeving te behouden. Als geen voorziening wordt getroffen zal een onomkeerbare situatie ontstaan. Aan de andere kant heeft het college aangevoerd dat snel ingrijpen vereist is vanwege de gevaarzetting. Dat is ondersteund door enkele bewoners van het appartementengebouw die de zitting hebben bijgewoond. De rechtbank ziet daarin in dit geval geen grond om af te zien van het treffen van een voorlopige voorziening hangende de behandeling van de bezwaren van verzoekers. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat het college in deze procedure onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie dermate spoedeisend is dat van schorsing van het bestreden besluit moet worden afgezien. Er is niet gekozen voor de procedure van een noodvelling en bovendien heeft het college geen aanleiding gezien om het besluit direct in werking te laten treden op grond van artikel 16.79, vijfde lid, van de Omgevingswet. Op dit moment is het de voorzieningenrechter niet gebleken dat het veiligheidsrisico na het nemen van het besluit meer urgent is geworden. Mocht de situatie na deze uitspraak volgens het college of vergunninghouder wijzigen, dan wijst de voorzieningenrechter op de mogelijkheid om te verzoeken de getroffen voorziening op te heffen of te wijzigen op grond van artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht.
14. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 9 september 2024 wordt geschorst tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op de bezwaarschriften van verzoekers. Vergunninghouder mag geen gebruik maken van de aan haar verleende omgevingsvergunning zolang deze is geschorst.
14.1.Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst moet het college het door verzoekster 1 en de door verzoekers 2, 3 en 4 (gezamenlijk) betaalde griffierecht aan verzoekers vergoeden.
14.2.Verzoekster 1 heeft verzocht om een vergoeding van de proceskosten. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het college te veroordelen tot vergoeding van deze deze kosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster 1 een vast bedrag per proceshandeling. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De gemachtigde van verzoekster 1 heeft aan de zitting deelgenomen. Daarvoor komt aan verzoekster 1 een vergoeding toe van € 875,-. Verzoekster 1 heeft zelf het (gemotiveerde) verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Daarom kan geen vergoeding worden toegekend voor het indienen van het verzoekschrift. Verzoekster 1 heeft ook verzocht om een vergoeding voor verletkosten. Verzoekster 1 heeft aannemelijk gemaakt dat zij verlof voor eigen rekening heeft opgenomen. De voorzieningenrechter overweegt verder dat verletkosten vergoed worden voor zover verzoekster 1 vrij heeft moeten nemen om de zitting bij te wonen. Gelet op de duur van de zitting en de reistijd ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een vergoeding voor (afgerond) vier uur toe te kennen. Dat komt, uitgaande van een uurloon van € 13,84, neer op een vergoeding van € 55,36.
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen toe;
- schorst het primaire besluit van 9 september 2024 tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan verzoekster 1 moet vergoeden;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan verzoekers 2, 3, en 4 (gezamenlijk) moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 930,36,- aan proceskosten aan verzoekster 1.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024.
griffier |
voorzieningenrechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Algemene plaatselijke verordening Groningen 2021
Artikel 4:8
(…)
Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan:
rooien;
verplanten;
het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;
het nalaten van handelingen waarvan men weet of behoort te weten dat dit de dood of ernstige beschadiging van de houtopstand ten gevolge kan hebben.
Artikel 4:11
Het bevoegd gezag verleent in beginsel geen velvergunningen anders dan na een zorgvuldige belangenafweging op basis van minimaal één van de criteria “waardering”, “overlast”, “kwaliteit” en “dringende redenen”. De aanvrager dient duidelijk te maken waarom naar zijn mening de vergunning noodzakelijk is.
Het college stelt met betrekking tot de in het vorige lid genoemde criteria en de te maken afweging beleidsregels vast.
Beleidsregels APVG Behoud van groen: kap en herplant 2022
Artikel 2
Het college toetst een aanvraag om een omgevingsvergunning op het belang voor het behoud van de houtopstand en op het belang voor het verwijderen van de houtopstand. Hierbij toetst het college op de criteria ‘kwaliteit’, ‘overlast’, ‘dringende reden’ of ‘waardering’.
(…)
Het college toetst voor het criterium ‘kwaliteit’ (levensverwachting) de volgende aspecten:
Goed, > 15 jaar;
Voldoende, tussen de 10-15 jaar;
Matig, tussen de 5-10 jaar;
Slecht, < 5 jaar.
(…)