Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBOBR:2024:2117

16 mei 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 24/1979 mondeling


proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

15 mei 2024 in de zaak tussen


het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COA

(gemachtigden: mr. [naam] en mr. [naam] ),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck, het college

(gemachtigde: mr. [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van het COA dat zij heeft ingesteld vanwege het uitblijven van een beslissing door het college op haar aanvraag om een omgevingsvergunning van 10 juli 2023 voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het voortzetten van de opvang van asielzoekers in de voormalige NassauDietzkazerne te Budel.

1.1.Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.2.De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2024 op een zitting behandeld. Hierbij waren de gemachtigden van het COA aanwezig tezamen met [naam] en [naam] , beiden werkzaam bij het COA, en de gemachtigde van het college vergezeld door [naam] , werkzaam bij de gemeente.

1.3.Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk – mondeling – uitspraak gedaan op basis van de stukken en de zitting. Daarbij heeft de rechtbank partijen laten weten dat de gronden en feiten en omstandigheden in dit proces-verbaal worden uitgewerkt en de motivering van de uitspraak kan worden aangevuld.


Feiten en omstandigheden

2. Het COA vangt sinds 2014 asielzoekers op in de voormalige Nassau-Dietzkazerne aan de Randweg-Oost 32 te Budel. De opvanglocatie is een gemeenschappelijke

Vreemdelingenlocatie. Asielzoekers melden zich eerst bij het aanmeldcentrum van de IND en worden dan opgenomen in de centrale ontvangstlocatie (col). Hier worden asielzoekers geïdentificeerd, geregistreerd en door de GGD medisch gescreend op tuberculose. Na hun verblijf in de col gaan zij naar een procesopvanglocatie (pol). Hier verblijven asielzoekers tijdens de behandeling van de algemene asielprocedure. Het verblijf in een col en pol samen duurt idealiter maximaal enkele weken. Daarna gaan de asielzoekers naar een regulier asielzoekerscentrum waar zij verblijven in afwachting van het besluit van de IND op hun asielaanvraag. Ook kan het zo zijn dat in de algemene asielprocedure al een besluit wordt genomen en de asielzoekers doorgaan naar een asielzoekerscentrum voor huisvesting in een gemeente, of sprake is van terugkeer. Ten tijde van het instellen van het beroep heeft de opvanglocatie plek voor circa 1.500 asielzoekers.

2.1.De huidige omgevingsvergunning die (onder meer) de afwijking van het bestemmingsplan toestaat, loopt tot 30 juni 2024.

2.2.Om het gebruik van de Nassau-Dietzkazerne als opvanglocatie na 30 juni 2024 voort te zetten, heeft het COA op 10 juli 2023 aan het college gevraagd om, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan voor onbepaalde tijd.

2.3.Het college heeft in eerste instantie aan het COA medegedeeld dat de aanvraag wordt behandeld met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure. Later heeft het college aan het COA medegedeeld dat de aanvraag (toch) met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure wordt behandeld, omdat volgens het college geen sprake is van een kruimelgeval als bedoeld in artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor.

2.4.Wegens het uitblijven van een beslissing van het college, ook na het sturen van een ingebrekestelling door eiseres, heeft het COA op 16 april 2024 beroep ingesteld.
Het COA heeft tijdens de zitting op vragen van de rechtbank bevestigd dat het de rechtbank niet verzoekt om de hoogte vast te stellen van verbeurde dwangsommen, maar wel dat het de rechtbank verzoekt om te bepalen dat het college zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, alsnog op de aanvraag beslist. De rechtbank vat het beroep van het COA zo op, dat is verzocht om toepassing te geven aan artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van dat artikel bedraagt de termijn om alsnog een besluit op een aanvraag bekend te maken in beginsel twee weken. In bijzondere gevallen kan een andere termijn worden vastgesteld. Verder verbindt de rechtbank op grond van dat artikel een dwangsom voor het geval dat het bestuursorgaan de termijn in de uitspraak niet naleeft.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste volzin, van de Wabo (de vergunning van rechtswege).

4. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 10 juli 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De rechtbank stelt verder vast dat de beslistermijn hoe dan ook niet vóór 1 januari 2024 is verstreken. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Dat betekent dat in dit geval geen vergunning van rechtswege kan zijn ontstaan.

5. In geschil is of de reguliere of de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. De rechtbank komt tot het oordeel dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, omdat artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor niet alleen betrekking heeft op “sec” de opvang van asielzoekers, maar ook op de ondersteunende faciliteiten ten behoeve van die opvang, waaronder in dit geval ook begrepen een receptie, wachtruimte, kantoren, een keuken, een sporthal en onderwijsgebouw. Onderdeel 9 is niet beperkt tot de huisvesting van asielzoekers maar strekt zicht uit tot de opvang van asielzoekers in algemene zin. Weliswaar kan uit de Nota van Toelichting bij dit onderdeeln

Stb. 2015, 323, blz. 32-33.

niet eenduidig worden afgeleid wat de opvang van asielzoekers omvat, maar daaraan kan wel worden ontleend dat is bedoeld om de verlening van omgevingsvergunningen voor de opvang van asielzoekers te vergemakkelijken en dat de opvang ook betrekking heeft op grootschalige locaties zoals recreatieparken als opvanglocatie. De rechtbank acht het niet logisch dat met de opvang van asielzoekers niet ook de ondersteunede faciliteiten zijn bedoeld, omdat zeker grotere opvanglocaties niet zonder deze faciliteiten kunnen functioneren. Dat het asielzoekerscentrum in Budel, in tegenstelling tot de meeste andere asielzoekerscentra, ook de functie van een “col” en een “pol” heeft, maakt het voorgaande niet anders. Ook deze functie is ondersteunend aan de opvang van asielzoekers. Omdat de gevraagde omgevingsvergunning naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor kan worden verleend, is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Dat betekent dat geen ontwerp van het besluit ter inzage moet worden gelegd en een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad niet is vereist.

6. Niet in geschil is dat het college te laat heeft beslist. De rechtbank zal daarom bepalen dat het college alsnog op de aanvraag moet beslissen. Met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat het college binnen drie weken, gerekend vanaf de dag na verzending van het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak, een besluit op de aanvraag van het COA moet nemen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank de meest realistische termijn waarbinnen het college onder de gegeven omstandigheden alsnog kan beslissen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat op de aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure van de toepassing is en de aanvraag, op een enkele inhoudelijke vraag over de externe veiligheid na, zich leent voor het nemen van een besluit. Verder heeft de rechtbank bij het stellen van deze termijn in aanmerking genomen dat het voor alle betrokkenen, zowel het COA als de omwonenden, gewenst is dat voor 1 juli 2024 duidelijkheid wordt verkregen over de vraag of opnieuw een omgevingsvergunning wordt verleend. Als binnen de termijn van drie weken alsnog door het college op de aanvraag van het COA wordt besloten, biedt dat alle betrokkenen de mogelijkheid om nog gedurende drie weken rechtsmiddelen aan te wenden voordat de termijn van de huidige omgevingsvergunning verloopt.

7. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat het college aan de Staat, ter attentie van het COA, een dwangsom van € 500,00 moet betalen voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00. Het maximumbedrag heeft de gebruikelijke hoogte die de rechtspraak in deze gevallen toepast.

8. De rechtbank gaat niet over tot het vaststellen van de hoogte van al verbeurde dwangsommen wegens het niet-tijdig beslissen, omdat het COA daar niet om heeft verzocht.


Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het COA gelijk krijgt. Het college moet alsnog een besluit op de aanvraag van het COA nemen en dat bekend maken. Daarvoor krijgt het college een termijn van drie weken, vanaf de dag na verzending van dit procesverbaal. Als het college niet op tijd een besluit neemt, verbeurt het een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 15.000,00.

10. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht van € 371,00 aan het COA vergoeden en krijgt het COA ook een vergoeding voor haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 837,00 omdat de gemachtigden van het COA een beroepschrift hebben ingediend en aan de zitting van de rechtbank hebben deelgenomen. Omdat de zaak een licht gewicht heeft, is op de waarde een factor van 0,5 toegepast.

11. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze. Het hoger beroep heeft geen schorsende werking. Dat betekent dat het college verplicht is om binnen de gestelde termijn van drie weken een besluit op de aanvraag van het COA te nemen, ook als het college hoger beroep instelt. Als het college dat wil voorkomen, moet het een verzoek om voorlopige voorziening bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State indienen als het hoger beroep heeft ingesteld.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;

  • draagt het college op binnen drie weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;

- bepaalt dat het college aan de Staat, ter attentie van het COA, een dwangsom van € 500,00 moet betalen voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00;

  • veroordeelt het college tot betaling van € 837,00 aan proceskosten aan het COA;

  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,00 aan het COA moet vergoeden.

Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024 door mr. J.A.W. Huijben, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Oosterveer, griffier.

de rechter is verhinderd

het proces-verbaal te tekenen

griffier

rechter

Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel delen