Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBOBR:2024:2258

28 mei 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummers: SHE 23/3262T en SHE 23/3264T


tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 29 mei 2024 in de zaken tussen

SHE 23/3262:

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser 1,

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),

SHE 23/3264:

[eisers]

;

allen uit Veghel, eisers 2 t/m 29,

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),

gezamenlijk te noemen: eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, het college

(gemachtigde: mr. A.C. Mulder - van den Biggelaar).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] B.V. uit [vestigingsplaats] (vergunninghoudster)

(gemachtigde: mr. H.P. Wiersema, mr. J. Massali en mr. Th. F. Roest).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van 100 4-6 persoons logiesverblijven en een ontvangstgebouw voor de tijdelijke huisvesting (maximaal 15 jaar) van shortstay internationale medewerkers in Veghel.

1.1.Met het bestreden besluit van 27 oktober 2023 heeft het college deze omgevingsvergunning verleend.

1.2.De voorzieningenrechter heeft met de uitspraak van 19 februari 2024n

ECLI:NL:RBOBR:2024:614.

het verzoek van eisers tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

1.3.Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.4.De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eisers [naam] en [naam] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, [naam] , [naam] , [naam] en [naam] namens vergunninghoudster en de gemachtigden van vergunninghoudster.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De rechtbank komt tot het oordeel dat er gebreken kleven aan het besluit. In het bestreden besluit en de daaraan verbonden voorschriften is onvoldoende geborgd dat de huisvesting van arbeidsmigranten niet ten koste gaat van de kwaliteit van de leefomgeving, de veiligheid en de gezondheid en staat daarmee ook onvoldoende vast of wordt voldaan aan het toepasselijke beleid. De rechtbank zal het college de gelegenheid geven om deze gebreken te herstellen. Deze beslissing staat aan het einde van deze uitspraak onder het kopje “beslissing”. Hierna legt de rechtbank eerst uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

2.1.De voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing, tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 4 april 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en andere voorheen geldende wettelijke regelgeving, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Vooraf

4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:

 Op 4 april 2022 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor de bouw van 100 4-6 persoons logiesverblijven en een ontvangstgebouw voor tijdelijke huisvesting van maximaal 500 internationale medewerkers op het perceel [vestigingsplaats] , [nummers] , plaatselijk bekend [naam] . te [vestigingsplaats] (het project). Hier was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd.

 De aanvraag ziet op de activiteiten “bouwen”, “planologische afwijking” en “uitweg” (inrit). De aanvraag voorziet in een verbinding tussen het complex en de weg [naam] op het industrieterrein [naam] . Het complex is ook bereikbaar via de [adres] . De kern van Veghel is bereikbaar via zowel de [adres] en [naam] en (uiteindelijk) de [naam] als de [adres] en de weg [naam] (die door het buurtschap voert).

 Ter plaatse van de gronden waar het project is voorzien gelden de bestemmingsplannen “Buitengebied”, “Paraplubestemmingsplan parkeren” en “Harmonisatie van diverse regelingen – laaghangend fruit”. Het project voldoet niet aan de bestemming “Agrarisch”, omdat geen sprake is van agrarische activiteiten en er niet wordt gebouwd ten dienste van een agrarisch bedrijf. Om de realisatie van het project mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning verleend. Voorts is een omgevingsvergunning voor een uitweg (inrit) verleend. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening naamgeving en nummering (adressen) zijn aan het ontvangstgebouw en de tiny houses een straatnaam en huisnummers toegekend.

 Het college heeft een ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Alle eisers hebben zienswijzen ingediend.

 Het grootste deel van de eisers woont in het buurtschap Dorshout. Eén eiser heeft een agrarisch bedrijf, grenzend aan de projectlocatie. Deze eiser heeft ook apart beroep ingesteld (SHE 23/3242), maar heeft dat beroep daags voor de zitting ingetrokken.

5. De rechtbank laat in het midden of alle eisers een rechtstreeks betrokken belang hebben of op een te grote afstand wonen. Omdat alle eisers zienswijzen hebben ingediend, kunnen zij beroep instellen.

Verklaring van geen bedenkingen

6. Eisers voeren aan dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen had moeten afgeven. Dat is niet gebeurd en daarom is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 2.27 van de Wabo. Volgens eisers is de “Beleidsnota huisvesting van arbeidsmigranten - Huisvesting arbeidsmigranten: Maak er werk van!” (de Beleidsnota) geen instrument als bedoeld in artikel 2.1 van de “Regeling instrumenten ruimtelijke ordening” (de regeling). De Beleidsnota is onvoldoende concreet en het doel van de beleidsnota is te algemeen geredigeerd. De Beleidsnota schept geen ruimtelijk afwegingskader. Verder stellen eisers dat het project in strijd is met de Beleidsnota.

6.1.Het college verwijst naar artikel 2.1 van de regeling. Hierin staat dat, indien door de raad al een stedenbouwkundige visie, stedenbouwkundige randvoorwaarden, masterplan, gebiedsvisie, projectplan of vergelijkbaar ruimtelijk kader is vastgesteld en de activiteit past binnen dat kader, een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Volgens het college worden in de Beleidsnota in hoofdstuk 2 de beleidskaders en concreet de ruimtelijke kaders gegeven over wanneer en onder welke voorwaarden de gemeente Meierijstad bereid is om mee te werken aan een concreet project voor de huisvesting van arbeidsmigranten. De Beleidsnota bevat een concreet kader met duidelijke voorwaarden waaruit kan worden geconcludeerd dat, als een project hieraan voldoet, de raad geacht wordt hiermee in te stemmen. Het college wijst verder op de titel van paragraaf 2.5 van de Beleidsnota. Die luidt: ‘Beleid planologisch gezien’. In die paragraaf wordt toegelicht dat dit beleidskader van toepassing is bij het beoordelen van shortstay-verzoeken. In de paragraaf zelf wordt te kennen gegeven dat in de Beleidsnota een beleidskader voor ruimtelijke ordening wordt gegeven. Het college benadrukt dat de opsomming in artikel 2.1 van de regeling niet een volledige opsomming van instrumenten bevat.

6.2.Uit artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) volgt dat het college de bevoegdheid toekomt om een omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo, indien de gemeenteraad heeft verklaard dat hij geen bedenkingen tegen het project heeft. Hierop is een uitzondering mogelijk, indien de gemeenteraad ingevolge het derde lid categorieën van gevallen heeft aangewezen waarin een verklaring niet vereist is. De gemeenteraad van Meierijstad heeft in artikel 2.1 van de regeling deze categorieën van gevallen aangewezen.

6.3.De Beleidsnota staat niet nadrukkelijk genoemd in artikel 2.1 van de regeling. In zoverre verschilt deze zaak met de kwestie die aan de orde was in de door het college aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 januari 2020.n

ECLI:NL:RVS: 2020:289

In artikel 2.1 van de regeling staat wel, dat ook een vergelijkbaar ruimtelijk kader dat door de gemeenteraad is vastgesteld, kan volstaan. De opsomming in artikel 2.1 van de regeling is dus niet uitputtend.

6.4.De rechtbank is van oordeel dat de Beleidsnota een ruimtelijk kader voor de huisvesting van arbeidsmigranten (short stay) beoogt te bieden. In paragraaf 1.1 van de Beleidsnota is gesteld dat de notitie is bedoeld om heldere randvoorwaarden vast te stellen voor de groeiende behoefte aan onderdak voor arbeidsmigranten. In paragraaf 1.2 van de Beleidsnota is aangegeven dat het doel van deze beleidsnota is het opstellen van beleidskaders voor structurele huisvesting van (tijdelijke) arbeidsmigranten en die beleidskaders zijn vervolgens concreet in hoofdstuk 2 aangegeven. Uit de tekst volgt dat dit planologische (dus ruimtelijke) beleidskaders zijn. De Beleidsnota is vastgesteld door de gemeenteraad en heeft betrekking op de gehele gemeente. Daarmee ziet de Beleidsnota niet op een bepaalde locatie. Wel wordt binnen de Beleidsnota onderscheid gemaakt in bepaalde rubrieken. Naar het oordeel van de rechtbank is de Beleidsnota een vergelijkbaar ruimtelijk kader en daarmee een instrument als bedoeld in artikel 2.1 van de regeling. Als het project niet in strijd is met de Beleidsnota, is er geen aanleiding om een verklaring van geen bedenkingen aan te vragen. Of sprake is van strijd met de Beleidsnota wordt hierna besproken.

7. Eisers voeren aan dat het college ten onrechte het plan heeft getoetst aan de categorie ‘Grootschalige huisvesting aan de rand van de bedrijventerreinen’ uit de Beleidsnota dan wel de categorie ‘nabij bedrijventerreinen’. Het is volgens hen geen vestiging direct aansluitend aan een bedrijventerrein, want er ligt een weg tussen het project en het bedrijventerrein. Het project ligt in de categorie ‘(Grootschalige) huisvesting in het buitengebied’. Het project ligt in het buitengebied, buiten de bebouwde kom, op gronden met een agrarische bestemming en agrarische bebouwing en is aan drie zijden direct omsloten door andere agrarische bestemmingen. Binnen de categorie ‘(Grootschalige) huisvesting in het buitengebied’ is nieuwbouw niet toegestaan, maar alleen huisvesting in een voormalige agrarische bedrijfslocatie en de te huisvesten arbeidsmigranten zijn lang niet allemaal werkzaam in de agrarische sector. Het project is dus in strijd met de Beleidsnota.

7.1.Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan terecht is getoetst aan het beleid bij de categorie ‘Grootschalige huisvesting aan de rand van de bedrijventerreinen’. Uit de Beleidsnota blijkt niet dat dit kader alleen van toepassing is als het op of direct tegen een bedrijventerrein is gelegen. Volgens het college ligt het project aan de rand van het bedrijventerrein, omdat enkel de weg “ [naam] ” de projectlocatie van het bedrijventerrein scheidt. Het project ligt bovendien in de zone ‘stedelijk afweegbaar’ als bedoeld in afdeling 3.6 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

7.2.De rechtbank merkt op dat de categorie “Grootschalige huisvesting aan de rand van de bedrijventerreinen” wordt genoemd in paragraaf 2.4 van de Beleidsnota. In de tabel in paragraaf 2.5 wordt dan weer de categorie “Nabij bedrijventerreinen” gehanteerd, naast de categorie ‘op bedrijventerreinen’. Er is ook een categorie ‘buitengebied’ in tabel 2.5. Bij deze laatste categorie is huisvesting van arbeidsmigranten in nieuwbouw slechts toegestaan als de nieuwbouw past in het karakter van het buitengebied. De rechtbank ziet geen aanwijzing dat bij de totstandkoming van de Beleidsnota bewust onderscheid is gemaakt tussen de categorieën in paragraaf 2.4 en paragraaf 2.5 en hanteert hierna de categorisering in paragraaf 2.5 van de Beleidsnota.

7.3.Naar het oordeel van de rechtbank past het project in de categorie ‘nabij bedrijventerreinen’. Het project ligt immers dicht bij een bedrijventerrein en is alleen gescheiden van dit terrein door de [adres] en de randweg van het bedrijventerrein, de weg [naam] . De [adres] is geen drukke weg, maar een laantje en vormt geen ruimtelijke afscheiding tussen het project en het bedrijventerrein. De omstandigheid dat het project ook in het buitengebied ligt, wil niet zeggen dat aan de categorie ‘buitengebied’ moet worden getoetst. Ook de omstandigheden dat het project buiten de bebouwde kom ligt of in de zone ‘stedelijk afweegbaar’ maken niet dat het project aan de categorie ‘buitengebied’ moet worden getoetst. Het bestaan van de categorie ‘nabij een bedrijventerrein’ impliceert dat de huisvesting niet op een bedrijventerrein hoeft plaats te vinden. Dat is immers een aparte categorie in paragraaf 2.5 van de Beleidsnota. Daar hoeft dus ook niet aan te worden getoetst. Inherent aan een categorie ‘nabij een bedrijventerrein’ is dat de potentiële locatie in een andere zone of categorie kan liggen, zoals de zone ‘buitengebied’. Het college heeft aan kunnen sluiten bij de categorie ‘nabij een bedrijventerrein’ want die categorie past naar het oordeel van de rechtbank het beste bij dit geval.

8. Volgens eisers wordt niet voldaan aan de voorwaarden in de categorie ‘nabij een bedrijventerrein’. Het voorzien in een grootschalige huisvesting van arbeidsmigranten past vanwege zijn omvang niet bij het industriële karakter van het bedrijventerrein en ook de aard van het project wijkt teveel af van het industriële karakter van het bedrijventerrein. Bovendien zijn het woningen en geen logies. Tot slot zijn de units zogenoemde ‘tiny houses’ en geen grootschalige verblijfsvoorziening. Zij vragen zich af of de gemeenteraad wel heeft bedoeld om met de vaststelling van de Beleidsnota dit soort grootschalige huisvesting mogelijk te maken.

8.1.Het college merkt op dat de ruim 120 bedrijven die op het bedrijventerrein ‘ [naam] ’ zijn gevestigd, veelal in de ‘food en feed sector’, behoefte hebben aan kwalitatief hoogwaardige huisvesting van arbeidsmigranten. Een substantieel deel van de gehuisveste arbeidsmigranten zal werkzaam zijn op bedrijventerrein [naam] . Ook de omvang van de huisvestingslocatie (500 personen), in relatie tot de omvang van het bedrijventerrein, is passend. Bovendien ligt het project vlakbij de A50 en is er een gepaste (ruimtelijke) afstand tot het bedrijventerrein (bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoering). Volgens het college omvat het project uitsluitend logies in verschillende verblijven. Dat bepaalde voorzieningen wel of niet aanwezig zijn, betekent op zichzelf niet dat een woonkarakter aanwezig is. Op de projectlocatie zullen ook gezamenlijke ruimtes aanwezig zijn zoals de wasserette, de parkeervoorzieningen, de fietsenstallingen en de beheerdersruimten. Het is een grootschalige huisvesting in verschillende units. De Beleidsnota staat daaraan niet in de weg, aldus het college.

8.2.In de categorie ‘nabij bedrijventerreinen’ moet de huisvesting wel passen bij het industriële karakter van het bedrijventerrein. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft onderbouwd dat dit het geval is. De Beleidsnota verplicht niet tot grootschalige huisvesting in één gebouw maar biedt mogelijkheden voor grootschalige huisvesting nabij bedrijventerreinen. Dat de huisvesting plaatsvindt in verschillende units is dus niet relevant. In de Beleidsnota worden ook geen beperkingen gesteld aan het aantal personen. Uit paragraaf 2.1 en 2.4 van de Beleidsnota volgt niet dat huisvesting beperkt moet blijven tot 51 arbeidsmigranten.

8.3.Wel is van belang of sprake is van woningen of van logies. Alleen logies zijn toegelaten. De Afdeling heeft in de uitspraak van 27 oktober 2023,n

ECLI:NL:RVS:2023:3986

op basis van de omstandigheden van dat geval, bekeken of sprake is van wonen of logies. Het project omvat in dit geval een aantal gemeenschappelijke voorzieningen en units met woonvoorzieningen (zoals een keuken en een badkamer). Desgevraagd heeft vergunninghoudster aangegeven dat in de units groepjes arbeidsmigranten in wisselende samenstellingen worden gehuisvest. Het kan dus voorkomen dat arbeidsmigranten werken bij verschillende bedrijven of werken in verschillende periodes en afkomstig zijn uit meerdere landen. Zij delen dan de voorzieningen in de units. Gelet op deze omstandigheden heeft het vergunde verblijf een onvoldoende duurzaam karakter om dit als "wonen" te kunnen aanmerken. De verplichting tot inschrijving die volgt uit de Wet basisregistratie personen (Brp) als zij langer dan vier maanden in Nederland verblijven, leidt niet tot een ander oordeel. Ook al kan de inschrijving in de Brp een indicatie zijn voor een duurzaam verblijf, voorschrift 1 bij het bestreden besluit staat huisvesting voor een aaneengesloten periode van langer dan zes maanden in de weg en dat duidt niet op een duurzaam verblijf.

8.4.De rechtbank concludeert dat het project in zoverre past in de categorie ‘nabij bedrijventerreinen’ en in zoverre niet in strijd is met de Beleidsnota. Dat betekent ook dat er geen verklaring van geen bedenkingen behoefde te worden aangevraagd. In paragraaf 2.4 van de Beleidsnota staat echter nog een aparte voorwaarde aan grootschalige huisvesting aan de rand van bedrijventerreinen: de omvang en de aard van de huisvesting zijn afhankelijk van de draagkracht van de omgeving. Deze voorwaarde zal later in de uitspraak aan de orde komen.

Overige ruimtelijke eisen aan besluitvorming

9. Eisers voeren aan dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgesteld. Er ontbreekt volgens hen een voldoende motivering waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien, of op plekken waar sprake is van vrijkomende agrarische bebouwing. In dat kader hebben eisers zelf een lijst met alternatieve locaties opgesteld. Zij stellen ook voor om het project op te knippen in meerdere kleinere projecten.

9.1.Het college stelt dat er veel meer dan de beoogde 100 wooneenheden nodig zijn in de gemeente en vooral voor de kern Veghel. Een dergelijke grootschalige professionele huisvesting van internationale werknemers is niet zomaar in stedelijk gebied te vinden. Het college wenst niet dat de reguliere voorraad woningen hiervoor wordt gebruikt, omdat de doelgroep maar voor korte duur in Nederland verblijft. Voorafgaand aan de uitwerking van de aanvraag voor de huisvesting op deze locatie is er al uitvoerig onderzoek gedaan naar locaties. De huidige locatie is een resultaat van een uitvoerig locatieonderzoek. De door eisers voorgestelde alternatieve locaties zijn niet haalbaar voor de huisvesting van 500 arbeidsmigranten. Uit het onderzoek is geen gelijkwaardige of betere locatie gevolgd.

9.2.Ter zitting heeft vergunninghoudster de voordelen van het grote project toegelicht. Door de grote schaal kunnen meer en betere gemeenschappelijke voorzieningen worden aangeboden. Bovendien is het eenvoudiger om toezicht te houden.

9.3.Het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Bij de aanvraag is een onderbouwing opgenomen in een separate bijlage. Hieruit blijkt dat de initiatiefnemer binnen stedelijk gebied onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties, waaronder de locaties die zijn aangedragen door eisers. Eisers hebben deze onderbouwing niet met zoveel woorden weerlegd. Met verwijzing naar de onderbouwing, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat er sprake is van alternatieve locaties, al dan niet binnen bestaand stedelijk gebied, waar met aanmerkelijk minder bezwaren de aangevraagde grootschalige huisvesting voor 500 arbeidsmigranten kan worden gerealiseerd en die ten onrechte niet bij de beoordeling van de aanvraag zijn betrokken. Eisers hebben wel aangegeven dat het project ook zou kunnen worden verdeeld in verschillende kleinere deelprojecten. De rechtbank ziet in artikel 3.1.6 Bro geen verplichting om bij de onderbouwing een vergelijking te maken tussen het aangevraagde project en een groep van kleinere deelprojecten. De aanvraag is bepalend. Bovendien is de rechtbank voldoende gebleken dat aan het grootschalige karakter van het project ook voordelen zijn verbonden, waaronder het aanbod van gemeenschappelijke voorzieningen en de betere mogelijkheden om 24 uur per etmaal toezicht te houden. De rechtbank acht het niet onredelijk om de huisvesting op één locatie te concentreren. Ook anderszins ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college het bestreden besluit niet in overeenstemming met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro heeft genomen.

10. Eisers zijn van mening dat het bestreden besluit in strijd is met afdeling 3.6 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV). In afdeling 3.6 is bepaald dat alleen bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen zijn toegestaan. Ook voorziet deze verordening niet in de beoogde ontwikkeling. Niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor een stedelijke ontwikkeling op deze locatie. Zo is geen sprake van zuinig ruimtegebruik, is geen sprake van regionale afspraken en wordt aan de landschappelijke inrichting onvoldoende invulling gegeven. Van een kwaliteitsverbetering is in ieder geval geen sprake nu het onbebouwd buitengebied betreft waarop grootschalige bebouwing plaatsvindt, aldus eisers.

10.1.Het college stelt in het verweerschrift dat de IOV niet voorziet in instructieregels voor tijdelijke functies. Formeel is de IOV volgens het college niet van toepassing, maar bij de beoordeling van de aanvraag is daar wel naar gekeken. Het gebied is op provinciaal niveau aangeduid als “Verstedelijking afweegbaar” en is daarmee beleidsmatig geen zuiver buitengebied. Op grond van artikel 3.43 van de IOV is een stedelijke ontwikkeling als nieuwvestiging mogelijk (zijnde een permanente functie), mits deze voldoende wordt onderbouwd vanuit zuinig ruimtegebruik, regionale afspraken en landschappelijke inrichting. Deze aspecten zijn volgens het college in de ruimtelijke onderbouwing voldoende onderbouwd. Ten aanzien van de landschappelijke inpassing van het project is aangegeven dat de percelen van het (thans nog bestaande) agrarische bedrijf reeds zijn beplant. Bij de realisering van het project zal er meer groen worden toegevoegd.

10.2.De projectlocatie ligt in de aanduiding “Verstedelijking afweegbaar” als bedoeld in artikel 3.43 van de IOV en voorziet in nieuwvestiging van een stedelijke ontwikkeling. De IOV is van toepassing op omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid onder a, onder 3o, van de Wabo. Niet valt in te zien dat in de IOV een uitzondering wordt gemaakt voor dergelijke tijdelijke omgevingsvergunningen. In zoverre is het standpunt van het college dat de IOV niet van toepassing is, niet juist. In de ruimtelijke onderbouwing die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit wordt wel een motivering gegeven. De rechtbank onderzoekt op basis van de informatie in de ruimtelijke onderbouwing en de toets aan artikel 3.1.6 van het Bro of wordt voldaan aan de eisen die worden gesteld op grond van artikel 3.43 van de IOV. In afwijking van artikel 3.42 van de IOV, eerste lid, kan een omgevingsvergunning, ter plaatse van ‘Verstedelijking afweegbaar’ voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als wordt voldaan aan de in artikel 3.43 van de IOV gestelde voorwaarden. De ontwikkeling moet dan nog wel steeds duurzaam zijn en voldoen aan de hieraan gestelde voorwaarden voor duurzaamheid in artikel 3.42, tweede lid, van de IOV, anders kan het sowieso niet.

10.3.Naar het oordeel van de rechtbank wordt voldaan aan de voorwaarden die in artikel 3.43, onder a en b, van de IOV zijn opgenomen om een nieuwe stedelijke ontwikkeling in afwijking van artikel 3.42 van de IOV, dus buiten stedelijk gebied, mogelijk te maken. Dit wordt voldoende onderbouwd in de onderbouwing van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. In paragraaf 3.2 en 3.3 van de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat de provincie Noord-Brabant werkt aan het vraagstuk arbeidsmigratie door kennis te delen en afspraken te maken. Daartoe worden zogeheten regiotafels georganiseerd. De regio Noord-Brabant heeft de afgelopen periode in beeld gebracht waar de individuele zeventien gemeenten staan, wat het beleid inzake arbeidsmigranten betreft. Met elkaar is afgesproken om aan de slag te gaan met een aantal onderwerpen, waaronder agendering urgentie, omvang van de opgave (behoefte), registratie, beeldvorming en het delen van best practices. Het doel is, zo is gesteld, dat iedere gemeente in de regio komt met specifiek beleid ten aanzien van arbeidsmigranten. In dat kader heeft de gemeente Meierijstad in de Beleidsnota Huisvesting Arbeidsmigranten Meierijstad 2019 als doelstelling geformuleerd om 2.000 tot 2.500 extra bedden voor arbeidsmigranten te realiseren in de komende vijf jaar. Dit zijn regionale afspraken. De rechtbank is van oordeel dat het project voldoet aan de voorwaarde in artikel 3.43, onder c, van de IOV. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de landschappelijke inpassing in de situatietekening bij de ruimtelijke onderbouwing. In de omgevingsvergunning is in voorschrift 6 geborgd dat deze landschappelijke inpassing in stand wordt gehouden. Daarmee is ook sprake van een duurzame afronding van het stedelijke gebied en wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 3.43, onder d, van de IOV. Eisers hebben niet aangevoerd dat de ontwikkeling niet voldoet aan de voorwaarden voor duurzaamheid in artikel 3.42, tweede lid, onder b tot en met f, van de IOV. Dan resteert de eis dat de ontwikkeling een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving moet bevorderen en dat de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied. Deze eis wordt gesteld aan een duurzame stedelijke ontwikkeling op basis van artikel 3.42, tweede lid onder a, van de IOV. Dat zal de rechtbank hierna bespreken.

Omgevingsvergunning intensieve veehouderij [adres]

11. Eisers voeren aan dat de omgevingsvergunning voor de intensieve veehouderij aan de [adres] ten onrechte niet is meegenomen bij de beoordeling van de aanvraag. De bedrijfswoning met 5.000 m2 grond valt buiten het projectgebied. Nu de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu voor deze inrichting niet is ingetrokken, had bij het nemen van het bestreden besluit rekening moeten worden gehouden met de milieubelasting vanwege deze inrichting.

11.1.De rechtbank stelt vast dat het college bij de beoordeling van de aanvraag wel rekening heeft gehouden met genoemde vergunning voor de veehouderij aan de [adres] . In voorschrift 14, dat aan de in geding zijnde omgevingsvergunning is verbonden, is bepaald: “Alvorens de huisvestingslocatie in gebruik kan worden genomen dient het agrarisch bedrijf (veehouderij met nevenactiviteiten) ter plaatse ( [adres] ) geamoveerd te zijn. Dit betekent dat de milieuvergunning(en) dienen te zijn ingetrokken, dierenrechten zijn doorgehaald, en de noodzakelijke bedrijfsbebouwing is gesloopt.” Hiermee is voldoende geborgd dat de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu voor de voormalige inrichting zal worden ingetrokken voordat de huisvestingslocatie in gebruik kan worden genomen.

Draagvlak

12. Eisers zien geen maatschappelijk draagvlak voor grootschalige huisvesting op deze locatie, in ieder geval niet binnen Dorshout, gezien het risico op overlast en het feit dat zij een kleine gemeenschap vormen. Eisers vinden het project te massaal en niet passend binnen de omgeving en die bezwaren worden niet weggenomen door de gevoerde participatie.

12.1.Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkel ontbreken van maatschappelijk draagvlak niet wil zeggen dat het besluit onrechtmatig is. De afweging die het college moet maken, dient gebaseerd te zijn op ruimtelijke motieven. Het college blijft van mening dat dit besluit zorgvuldig is genomen, alle belangen zijn meegewogen, de zienswijzen serieus zijn behandeld en meegewogen bij het besluit, waardoor wel degelijk sprake is van een rechtmatig besluit. Het college wijst er verder op dat vergunninghoudster zich heeft ingespannen draagvlak te creëren. Zo zijn vier klankbordbijeenkomsten gehouden (op 10 oktober 2019, 21 oktober 2019, 26 november 2019 en 9 juni 2021). Op 30 maart 2021 heeft via Teams overleg over de voortgang van het project plaatsgevonden. Op 10 mei 2021 heeft tevens een informatiebijeenkomst plaatsgevonden. Initiatiefnemer heeft daarnaast omwonenden uitgenodigd een voorbeeldlocatie in Venray te bezoeken. De voorzitter van de buurtvereniging en twee andere vertegenwoordigers van de buurt zijn mee geweest naar de voorbeeldlocatie in Venray.

12.2.De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat draagvlak voor de ontwikkeling ontbreekt of te weinig aanwezig is, niet wil zeggen dat reeds daarom het besluit onrechtmatig is. De belangenafweging die ten grondslag moet liggen aan vergunningverlening moet worden gemaakt op grond van ruimtelijke motieven. De rechtbank is verder van oordeel dat vergunninghoudster zich voldoende heeft ingespannen om draagvlak te creëren. Deze beroepsgrond slaagt niet. Overigens merkt de rechtbank op dat geen van de bedrijven op bedrijventerrein [naam] beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit en neemt de rechtbank aan dat daar wel draagvlak lijkt te bestaan voor de ontwikkeling.

Tussenconclusie

13. De tot nu toe besproken beroepsgronden leiden niet tot het oordeel dat het project niet kan worden vergund. De rechtbank heeft echter niet alles besproken en bespreekt hierna een aantal beroepsgronden en onbesproken punten tezamen. Eisers hebben namelijk gesteld dat de omgeving onvoldoende draagkracht heeft voor een dergelijke ontwikkeling. Ze zijn bang voor de veiligheid, de gezondheid en de kwaliteit van hun leefomgeving. Deze gronden betreffen de grootste zorg van eisers: past een dergelijke grootschalige ontwikkeling voor de huisvesting van 500 arbeidsmigranten in het buitengebied wel in onze omgeving en bij ons gehucht Dorshout met 80 bewoners?

13.1.De rechtbank plaatst deze vrees in het volgende juridische kader. Als de omgeving onvoldoende draagkracht heeft, wordt niet voldaan aan de Beleidsnota en is een verklaring van geen bedenkingen noodzakelijk. Als de leefomgeving niet veilig en gezond is, dan is de stedelijke ontwikkeling niet duurzaam en wordt niet voldaan aan artikel 3.42, tweede lid onder a, van de IOV.

13.2.Het college is van mening dat de draagkracht van de omgeving wordt onderbouwd in de ruimtelijke onderbouwing van de ruimtelijke aanvaardbaarheid. Als er ruimtelijke belemmeringen zouden zijn voor de ontwikkeling, zou de omgeving immers niet geschikt zijn voor de ontwikkeling. Verkeersbewegingen, geluid en andere ruimtelijke aspecten bepalen of de locatie geschikt is voor de ontwikkeling. Het woon- en leefklimaat van omwonenden dient eveneens aanvaardbaar te blijven. Het college vindt het project passend. Er is geen sprake van onaanvaardbare effecten op het woon-, leef- en ondernemersklimaat, maar er is wel een grote kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan huisvestingsmogelijkheden voor arbeidsmigranten. De projectlocatie is uitgekozen, omdat deze wordt ontsloten op de weg [naam] (anders dan een eerdere locatie die vergunninghoudster in gedachten had, die ontsloot via de weg Dorshout). De arbeidsmigranten verplaatsen zich van de projectlocatie via de weg [naam] direct naar het bedrijventerrein of de kern van Veghel en zullen nauwelijks gebruik maken van de omliggende wegen. De projectlocatie ligt niet midden in het buurtschap, maar aan de rand hiervan. Er is geen parkeeroverlast, want de parkeerbehoefte voor de arbeidsmigranten wordt op eigen terrein gerealiseerd. Tenslotte wordt de projectlocatie door middel van een houten geluidswal van twee meter hoog fysiek en visueel van de omgeving afgescheiden. Op deze wijze wordt de projectlocatie landschappelijk ingepast en wordt de woon- en leefsituatie van omwonenden niet nadelig beïnvloed. Het college onderkent de aard van de te huisvesten doelgroep en de mogelijke negatieve effecten die die huisvesting daardoor met zich zou kunnen brengen voor de veiligheid van omwonenden, maar denkt dat deze tot een minimum worden beperkt door te kiezen voor een professionele huisvesting van deze omvang. Vergunninghoudster is een professionele partij die over heel Nederland arbeidsmigranten huisvest. Meerdere beheerders, huisregels en voldoende controle en toezicht maakt dat geen overlast plaatsvindt, dan wel dat deze tot een minimum wordt beperkt. Bovendien zijn er op de locatie zelf voldoende mogelijkheden om de vrije tijd te benutten. Ook dit voorkomt overlast in de buurt door onwenselijk gedrag. Het college is van mening dat, door te kiezen voor deze professionele aanpak, niet gevreesd hoeft te worden voor onevenredige overlast. Om zeker te stellen dat het goed gaat, heeft het college voorschriften verbonden aan het bestreden besluit. In de voorschriften van het bestreden besluit is het volgende bepaald:

 Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de gronden is alleen toegestaan wanneer de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in bijlage 20, in het eerstvolgende plantseizoen na ingebruikname van de locatie wordt gerealiseerd en daarna duurzaam wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

 Voor het behoud van een goed woon-en leefklimaat voor zowel de omwonenden als voor de bewoners van de huisvestingslocatie, is er 24 uur per dag een beheerder aanwezig en bereikbaar. Deze beheerder draagt zorg voor goed onderhoud en beheer van de locatie en van de omgeving.

 De beheerder fungeert als aanspreekpunt voor de bewoners, omwonenden, de gemeente en de hulpdiensten (brandweer en de politie). De naam en contactgegevens van de beheerder dienen op centrale plekken goed zichtbaar te worden opgehangen en gedeeld te worden met omwonenden, de gemeente en de hulpdiensten (brandweer en de politie).

 Er wordt een reglement met huis- en leefregels opgesteld en dat dient te zijn goedgekeurd door de gemeente. Eveneens worden wijzigingen van het reglement met huis- en leefregels ter goedkeuring aan de gemeente voorgelegd. Op de huisvestingslocatie is op verschillende plekken (waaronder in elke afzonderlijke unit) het reglement aanwezig waarin de huis- en leefregels zijn opgenomen om overlast en calamiteiten te voorkomen. Dit reglement is zowel in het Nederlands opgesteld als in de taal van de personen die er verblijven en dit reglement wordt aan elke (nieuwe) bewoner kenbaar gemaakt.

13.3.Desgevraagd hebben het college en vergunninghoudster ter zitting bevestigd dat voorschrift 7 verplicht tot de 24-uurs aanwezigheid van minimaal één beheerder. Omdat een beheerder niet 24 uur per dag kan werken, wordt voorzien in een beheerdersruimte met meerdere beheerderskamers. Vergunninghoudster heeft daaraan toegevoegd dat bij eventuele incidenten snel kan worden opgeschaald.

13.4.Veel omwonenden van een locatie waar arbeidsmigranten worden gehuisvest, zijn bang voor overlast en een grote verandering van hun leefomgeving. Het huisvesten van arbeidsmigranten is ook iets anders dan wonen in een woning. Aanvaardbaarheid van de verhouding tussen arbeidsmigranten (of andere groepen met doorgaans een ander levensritme dan de overige bewoners van een bepaald gebied) hangt af van de omstandigheden van het geval. De rechtbank gaat ervan uit dat dit ook wordt bedoeld in de Beleidsnota, waarin is bepaald dat grootschalige huisvesting enkel mogelijk is indien de draagkracht van de omgeving dit toelaat. In de Beleidsnota staat het volgende: “Gemeente Meierijstad maakt daarom huisvesting door middel van grootschalige gebouwen mogelijk aan de rand van het bedrijventerrein. De omvang en de aard van de huisvesting is afhankelijk van de draagkracht van de omgeving”.

13.5.Bij het toetsen van de draagkracht van de omgeving en de gevolgen voor de kwaliteit van de leefomgeving acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang.

 Het project wordt ontsloten door middel van een uitrit die direct uitkomt op het bedrijventerrein. Langs deze weg kan ook relatief eenvoudig de A50 worden bereikt. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat arbeidsmigranten die worden gehuisvest op de locatie in groten getale langs de weg Dorshout en het gehucht Dorshout zullen rijden met auto of fiets, of zullen wandelen.

 De rechtbank is er niet van overtuigd dat arbeidsmigranten die worden gehuisvest op de locatie in hun vrije tijd per definitie via [naam] of via de [adres] naar de kern van Veghel zullen gaan om bijvoorbeeld boodschappen te doen. Vergunninghoudster kan hen hiertoe ook niet verplichten, zij kan slechts stimuleren dat de arbeidsmigranten een bepaalde route volgen.

 De rechtbank acht de aanwezigheid van één beheerder, 24 uur per dag, voldoende om toe te zien op het gedrag van de arbeidsmigranten op de locatie. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de omstandigheid dat vergunninghoudster meerdere huisvestingslocaties exploiteert automatisch ertoe zal leiden dat meer personen als beheerder optreden. De rechtbank merkt wel op dat de voorschriften vergunninghoudster verplichten om de beheerder als aanspreekpunt voor de omwonenden te laten optreden, maar dat er geen verplichting is opgenomen voor vergunninghoudster om actief informatie te vergaren bij omwonenden over eventuele overlast van het project.

 Omwonenden hebben geen mogelijkheden om vergunninghoudster te dwingen om toe te zien op naleving van de huisregels.

 Het bestreden besluit verplicht vergunninghoudster zorg te dragen voor een landschappelijke inpassing (waaronder een schutting tussen het project en de aangrenzende percelen) maar die hoeft pas na ingebruikname te worden gerealiseerd.

13.6.De rechtbank is van oordeel dat een omgevingsvergunning voor de grootschalige huisvesting van arbeidsmigranten op deze locatie niet ten koste hoeft te gaan van de kwaliteit van de leefomgeving, de veiligheid en de gezondheid. De huidige voorschriften in het bestreden besluit schieten echter tekort om alle negatieve gevolgen van deze ontwikkeling voor de omgeving voldoende te beperken. De rechtbank noemt een aantal gebreken:

 De schutting rond het project speelt een belangrijke rol in het beperken van de gevolgen. Daardoor wordt het project afgeschermd van de omgeving en kunnen arbeidsmigranten niet achterlangs naar Dorshout. De rechtbank ziet niet in waarom de schutting rondom het project pas na ingebruikname hoeft te worden gerealiseerd.

 Ook de huisregels spelen een grote rol bij het beperken van de gevolgen voor de omgeving. Alleen kunnen omwonenden hier geen beroep op doen en ook het college heeft weinig invloed op de inhoud van de huisregels. De rechtbank acht het van belang dat omwonenden het college kunnen verzoeken om vergunninghoudster te laten toezien op naleving van het huishoudelijk reglement. Het huishoudelijk reglement maakt echter geen onderdeel uit van de vergunningvoorschriften, noch bevatten deze voorschriften een verplichting voor vergunninghoudster om toe te zien op de naleving van het huishoudelijk reglement. De voorschriften voorzien ook niet in een mogelijkheid tot inspraak van omwonenden, of controle door het bevoegd gezag.

 De rechtbank acht het verder aangewezen dat omwonenden en vergunninghoudster met elkaar in gesprek blijven over de gevolgen van het project voor de omgeving. Weliswaar verwacht het college dat arbeidsmigranten niet via de weg Dorshout zullen rijden, fietsen of wandelen, maar het college heeft geen mogelijkheden om vergunninghoudster te bewegen aanvullende maatregelen te treffen als deze verwachting onverhoopt niet of onvoldoende uitkomt.

Het college had deze aspecten beter moeten regelen in het bestreden besluit en moeten meenemen bij het stellen van de voorschriften in het bestreden besluit om een evenwicht tussen de belangen van vergunninghoudster en omwonenden te bewerkstelligen. Dat heeft het college onvoldoende gedaan. De hierop betrekking hebbende beroepsgronden van eisers slagen.

Conclusie en verdere afwikkeling

14. De beroepen van eisers tegen het bestreden besluit slagen. In het bestreden besluit en de daaraan verbonden voorschriften is onvoldoende geborgd dat de huisvesting van arbeidsmigranten niet ten koste gaat van de kwaliteit van de leefomgeving, de veiligheid en de gezondheid en staat onvoldoende vast dat de omgeving voldoende draagkracht heeft. Daarom is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3.42, tweede lid, van de IOV en in strijd met de Beleidsnota (en daarmee zonder de dan vereiste verklaring van geen bedenkingen).

14.1.De rechtbank sluit echter niet op voorhand uit dat de huisvesting van arbeidsmigranten toch kan passen in de omgeving en dat de omgeving voldoende draagkracht heeft voor de ontwikkeling als deze gebreken kunnen worden hersteld. Daarom wil de rechtbank het college de gelegenheid bieden om de gebreken te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank daarom een tussenuitspraak. Herstel van de gebreken kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van de bestreden besluiten. Om de gebreken te herstellen, moet het college een nieuw besluit nemen en de voorschriften van het bestreden besluit aanpassen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college de aanwijzing om dit pas te doen na overleg of raadpleging van eisers en vergunninghoudster. De rechtbank bepaalt ook dat het college afdeling 3.4 van de Awb niet hoeft toe te passen bij de voorbereiding van het te nemen besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college de gebreken kan herstellen op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak.

14.2.Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.

14.3.De rechtbank ziet, in wat zij hiervoor heeft overwogen, aanleiding de volgende voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank schorst de omgevingsvergunning tot de einduitspraak. De rechtbank bepaalt dat vergunninghoudster desondanks in de tussentijd gebruik kan maken van de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank vindt van belang dat vergunninghoudster de mogelijkheid krijgt om zich te bewijzen en dat eisers kunnen ervaren wat de impact is van de huisvesting van arbeidsmigranten. De rechtbank verbindt wel de volgende voorwaarden aan deze toestemming:

 Vergunninghoudster mag de huisvestingslocatie pas in gebruik nemen als de schutting die deel uitmaakt van de landschappelijke inpassing is geplaatst.

 Vergunninghoudster dient te zorgen dat de huisregels worden nageleefd.

De rechtbank bepaalt dat de toestemming vervalt als niet wordt voldaan aan deze voorwaarden of aan de voorschriften verbonden aan het bestreden besluit. Met andere woorden: zolang wordt voldaan aan de voorwaarden, is de huisvesting van arbeidsmigranten op de projectlocatie toegelaten. Wordt niet voldaan aan de voorwaarden, dan is het bestreden besluit geschorst en is de huisvesting van arbeidsmigranten op dat moment in strijd met artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo. Overtreding van dit wetsartikel is een economisch delict en dus strafbaar.

14.4.De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. De rechtbank doet nu geen uitspraak over de beroepsgrond van eisers met betrekking tot de redactie van de voorschriften en neemt nog geen beslissing over de proceskosten en het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:

 draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;

 stelt het college in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;

 bepaalt dat het college geen toepassing hoeft te geven aan afdeling 3.4 van de Awb bij het nemen van het nieuwe besluit;

 schorst het bestreden besluit tot de einduitspraak en bepaalt dat vergunninghoudster gebruik kan maken van de verleende omgevingsvergunning onder de volgende voorwaarden:

o Vergunninghoudster mag de huisvestingslocatie pas in gebruik nemen als de schutting die deel uitmaakt van de landschappelijke inpassing is geplaatst.

o Vergunninghoudster dient te zorgen dat de huisregels worden nageleefd.

 bepaalt dat de toestemming vervalt als niet wordt voldaan aan deze voorwaarden of aan de voorschriften verbonden aan het bestreden besluit.

 houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. C.N. van der Sluis en mr. D.J. de Lange, leden, in aanwezigheid van mr. M.J.A.B. Elsman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024.

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Invoeringswet Omgevingswet

Artikel 4.3 (besluit op aanvraag)

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:

a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,

b. als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (oud)

Artikel 2.1

1.Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (..),

d. t/m i. (..).

Artikel 2.12

1.Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

Artikel 2.27

1.In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. (..). Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.

Artikel 6.1

1. Een beschikking krachtens deze wet treedt in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking.

2. In afwijking van het eerste lid treedt een beschikking in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, voor het indienen van:

a. een bezwaarschrift indien het een omgevingsvergunning betreft met betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, f, g of h, of 2.2, eerste lid, onder b, c of g, of een wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning die betrekking hebben op een activiteit als hiervoor bedoeld;

b. een beroepschrift in gevallen waarin zij is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

3. Indien in gevallen als bedoeld in het tweede lid, gedurende de daar bedoelde termijn bij de bevoegde rechter een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de beschikking niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.

4. (..).

5. (..).

Besluit ruimtelijke ordening (oud)

Artikel 1.1.1

1.In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. t/m h. (..).

i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;

j. (..).

Artikel 3.1.6

1. Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:

a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;

b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;

c. de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;

d. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;

e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;

f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Besluit omgevingsrecht (oud)

Artikel 5.20 Inhoud en ruimtelijke onderbouwing

Voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet zijn de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.5 Afwijken bestemmingsplan of beheersverordening

1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.

2. De verklaring kan slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.

3. De gemeenteraad kan categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.

4. (..).

Regeling instrumenten ruimtelijke ordening (vastgesteld door de raad op 29 september 2022)

Artikel 2 Verklaring van geen bedenkingen

De volgende categorieën gevallen aan te wijzen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist:

2.1.Indien door de raad al een stedenbouwkundige visie, stedenbouwkundige randvoorwaarden, masterplan, gebiedsvisie, projectplan of vergelijkbaar ruimtelijk kader is vastgesteld en de activiteit past binnen dat kader;

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (oud)

Hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten

Paragraaf 3.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Lid 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder bestemmingsplan tevens begrepen:

a. (..);

b. (..);

c. een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken;

d. een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 Crisis- en herstelwet.

Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:

1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;

2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;

b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);

c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

d. de mogelijkheden voor intensivering van bestaand ruimtebeslag, zoals door meervoudig ruimtegebruik of door verticale bouw, zijn afgewogen en betrokken bij een ontwikkeling.

Lid 2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel.

Artikel 3.43 Afwijkende regels Verstedelijking afweegbaar

In afwijking van artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling, eerste lid, kan een bestemmingsplan, ter plaatse van Verstedelijking afweegbaar voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:

a. binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;

b. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;

c. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;

d. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Artikel delen