Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBOBR:2024:2545

14 juni 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 23/1947


uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juni 2024 in de zaak tussen


[verzoeker] , uit [plaatsnaam] , (verder: de gemeente)

(gemachtigden: mr. S.M. Schipper en mr. E.P. Euverman),

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, (verder: het college)

(gemachtigde: mr. H. Witbreuk).

Als derde-partijen nemen aan het geding deel:

1. [naam B.V.] B.V., uit [plaatsnaam] (gemachtigde: mr. M.G. Ramakers), en

2. [naam B.V.] B.V., uit [plaatsnaam] (gemachtigde: W.G.B. van de Ven).

3. [naam stichting], te [plaatsnaam] , Vereniging Natuurmonumenten, te [plaatsnaam] , Stichting Wijkraad [naam], Stichting [naam stichting], allen uit [plaatsnaam] en Stichting [naam stichting], uit [plaatsnaam] ,

(gemachtigde: ir. A.K.M. van Hoof),

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van de gemeente met betrekking tot de verleende omgevingsvergunning voor het vergroten en verplaatsen van een luchtwasser ten behoeve van de realisering van een mestvergistingsinstallatie aan de [adres] .

1.1.Op 7 juli 2023 heeft het college een omgevingsvergunning (milieuneutrale wijziging) verleend aan [naam B.V.] B.V. voor het vergroten en verplaatsen van een luchtwasser (verder: het bestreden besluit). Tegen dit besluit heeft de gemeente beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 23/1948. Tevens heeft de gemeente de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer SHE 23/1947. Ook de partijen onder 3 hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 23/2152.

1.2.Het verzoek om voorlopige voorziening is samen met de zaken SHE 22/3171, SHE 22/3200, SHE 23/745, SHE 23/751 en SHE 23/1948 behandeld op de zitting van 29 augustus 2023. Hieraan hebben alle partijen deelgenomen. Partijen zijn na deze zitting in overleg getreden. Tijdens dit overleg heeft [naam B.V.] de voorzieningenrechter verzocht om uitspraak te doen op het verzoek om voorlopige voorziening. Het overleg is daarna voortgezet en de behandeling van het verzoek is aangehouden.

1.3.De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening op 12 juni 2024 op zitting behandeld gelijktijdig met de inlichtingencomparitie in de bij de rechtbank overige aanhangige beroepen (SHE 22/3171, SHE 22/3200, SHE 23/745, SHE 23/751, SHE 23/1948 en SHE 23/2152). Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van de gemeente en D. Nas-Van Helvoort, de gemachtigde van het college vergezeld van ing. F.S.C. Hilgers en ing. J.S. Verswijveren, D. van Duijnhoven namens [naam B.V.] B.V., J.H. Horrevorts en J.R. van Niekerk alsmede gemachtigde van [naam B.V.] en de gemachtigde van derde partij 3 met F.M. Dingemans.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.

  • [naam B.V.] B.V. heeft een omgevingsvergunning voor het opslaan, overslaan en be- en verwerken en soorten van diverse afvalstoffen voor de inrichting aan de [adres] . De inrichting aan de [adres] ligt ten noordwesten van [plaatsnaam] . In de omgeving liggen enkele verspreide woningen. Op één kilometer ten zuidoosten van de inrichting ligt de woonwijk [naam woonwijk] met aaneengesloten bebouwing. De inrichting omvat meerdere installaties.

  • In de revisievergunning van 22 december 2009 is een installatie vergund die daarna in diverse vergunningen is gewijzigd, voor het laatst in het bestreden besluit. Derde-partij 2 (verder [naam B.V.] ) is exploitant van deze vergistingsinstallatie (verder: de mestvergister).

  • Op 1 april 2022 heeft verweerder een omgevingsvergunning (milieuneutrale wijziging) verleend aan [naam B.V.] B.V. voor een verandering van de inrichting gelegen aan de [adres] . De verandering ziet op meerdere aanpassingen van de mestvergister. Bij besluit van 24 januari 2023 heeft verweerder de bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Het primaire besluit van 1 april 2023 is daarbij in stand gelaten met een aangevulde motivering. Hiertegen is beroep ingesteld bij de rechtbank.

  • Op 7 juli 2023 heeft het college de thans aan de orde zijnde omgevingsvergunning (milieuneutrale wijziging) verleend aan [naam B.V.] B.V. voor het vergroten en verplaatsen van een luchtwasser bij de mestvergister.

  • [naam B.V.] is begonnen met de bouw van de installatie zoals deze is vergund in het bestreden besluit. De bouw is nagenoeg afgerond. [naam B.V.] wil de installatie per 1 juli 2024 in gebruik nemen.

2.1.In de zaak SHE 19/1948 en de andere zaken heeft de rechtbank de Stichting Advisering Bestuursrecht (StAB) ingeschakeld. De StAB heeft meerdere adviezen uitgebracht over het onderdeel geur. Op 4 april 2024 heeft de rechtbank StAB gevraagd om in aanvulling op de eerdere opdracht advies uit te brengen over het aangepaste klachtenprotocol en monitoringsplan. De StAB heeft op 30 april 2024 het gevraagde advies uitgebracht. Partijen hebben op dit advies van de StAB gereageerd.

2.2.In de periode van eind 2023 tot juni 2024 hebben gesprekken plaatsgevonden met vertegenwoordigers van partijen. Op basis van deze overleggen en naar aanleiding van het nadere advies van de StAB heeft [naam B.V.] ter uitvoering van paragraaf 1.2 en 1.3 van de voorschriften, respectievelijk voorschrift 1.2.4 (paragraaf 1.2) en 1.1.1. (van paragraaf 1.3) van het bestreden besluit de volgende stukken opgesteld:

- Monitoringsplan [naam B.V.] B.V., kenmerk [naam B.V.] -PROC 13.2.17,

d.d. 15 mei 2024 (verder: het monitoringsplan).

- Externe klachtenprocedure [naam B.V.] B.V., kenmerk [naam B.V.] -PROC 13.2.04, d.d. 15 mei 2024 (verder: het klachtenprotocol).

Het college heeft bij brief van 10 juni 2024 laten weten (onder voorwaarden) in te stemmen met de wijze hoe invulling wordt gegeven aan de monitoring van het aspect geur van de luchtwasser en hoe omgegaan wordt met geurklachten. De goedkeuring voor beide documenten is gegeven met in achtneming van de volgende voorwaarden/opmerkingen:

  1. Iemand die een klacht indient is vrij om dit bij het bedrijf te doen of via de MilieuKlachtenCentrale (MKC). De voorkeur heeft om dit rechtstreeks bij het bedrijf te doen, waarvan vermoed wordt dat die de veroorzaker van de klacht is. Als de klacht bij het bedrijf wordt ingediend, is het niet meer direct van belang om dit ook bij de MKC (binnen twee dagen) te melden. Dit is nu als zodanig opgenomen. Het periodiek overleggen van een overzicht met ingediende klachten is voor het college voldoende.

  2. Ten aanzien van het monitoringsplan merkt het college op dat de “begrenzing” van de procesparameters nog niet vastgesteld is. Over het algemeen worden deze ook pas vastgesteld als een installatie in gebruik genomen wordt dan wel is. Vóór het volledig in gebruik nemen (100% procent in gebruik) dienen deze intern vastgesteld te zijn met de specifieke onder- en bovengrenzen. Deze dienen periodiek geëvalueerd te worden en eventueel bijgesteld te worden om het maximale rendement te behalen dan wel geurklachten te voorkomen;

  3. Met het klachtenprotocol wordt tevens invulling gegeven aan voorschrift 1.1.2 (van paragraaf 1.3) van het bestreden besluit.

2.3.De voorzieningenrechter heeft het advies van de StAB, het monitoringsplan en het klachtenprotocol op de zitting van 12 juni 2024 besproken. De gemeente en partij 3 hebben aanvullingen en suggesties gedaan op de beide documenten.

2.4.Partijen hebben ook de gevolgen van de ingebruikname van de installatie voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden aan de orde gesteld. De mogelijke gevolgen voor Natura 2000-gebieden spelen geen rol bij het treffen van de voorlopige voorziening omdat partijen hierover tijdens de zitting afspraken hebben gemaakt.

3. Doordat de gemeente het verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend tegelijk met het beroepschrift, is het bestreden besluit niet in werking getreden totdat op het verzoek om voorlopige voorziening wordt beslist. Die beslissing wordt gegeven in deze uitspraak. Hierbij weegt de voorzieningenrechter de verschillende belangen van partijen en de omstandigheden van het geval. De voorzieningenrechter kijkt met name naar de volgende aspecten:

  • [naam B.V.] heeft een installatie die in gebruik kan worden genomen. Dit is niet een kwestie van een knop omdraaien. De installatie zal stapsgewijs in gebruik worden genomen. Op basis van voorschrift 1.2.2 van het bestreden besluit dient bij het in bedrijf nemen van de mestvergister, de geur van de ingaande en uitgaande lucht van de luchtwasser gemeten te worden bij 25%, 50%, 75% en 100% van de vergunde capaciteit van de drooginstallatie.

  • De gemeente en de derde-partij 3 zijn bang voor mogelijke geuroverlast van de mestvergister. Zij vrezen dat de maatregelen die worden getroffen om de geuruitstoot van de mestvergister te beperken onvoldoende zijn. Er is veel ophef geweest over de mestvergister.

  • Op de zitting heeft het college wel opgemerkt dat op dit moment geen aanhoudende geurklachten bekend zijn van de totale inrichting aan de [adres] . De gemeente en de derde-partij hebben dit niet ontkend.

  • Als aanvullende voorziening worden elektronische meetsystemen (eNoses) geplaatst. De StAB heeft aangegeven dat deze eNoses geen absolute concentratiewaarden kan bepalen maar alleen kan aangeven of de samenstelling van de gemeten lucht veranderd. De StAB beschouwt eNoses als ondersteuning van het monitoringsprogramma en wijst er wel op dat een leertraject nodig is om de resultaten van eNoses op waarde te kunnen schatten. [naam B.V.] is bereid om eNoses te plaatsen rondom de mestvergister. [naam B.V.] B.V. ziet nog geen aanleiding om eNoses te plaatsen rondom de gehele inrichting aan de [naam B.V.] . De gemeente had dit graag anders gezien. De voorzieningenrechter is van oordeel dat vooralsnog kan worden volstaan met het plaatsen van eNoses rondom de mestvergister om te kijken of dit voldoende is.

  • De StAB heeft een aantal suggesties gedaan ter verbetering van het monitoringsplan en het klachtenprotocol. De StAB heeft ook aangegeven dat de opgestelde stukken verder gaan dan zou hoeven op basis van de voorschriften in paragraaf 1.2 en 1.3 van het bestreden besluit.

  • Het bestreden besluit stelt geurnormen aan de hoeveelheid geur van de mestvergister. Het is niet zo dat er helemaal geen geur uit de schoorsteen van de mestvergister zal komen. De StAB heeft benadrukt dat het waarnemen van geur (ruiken) niet wil zeggen dat de geurnormen worden overschreden. Op basis van het advies van de StAB, het monitoringsplan en het klachtenprotocol en de reacties van partijen op de zitting overweegt de voorzieningenrechter dat het monitoringsplan op onderdelen moet worden aangevuld.

  • De rechtbank streeft er naar alle zaken rondom de mestvergister te behandelen in januari 2025 en snel daarna uitspraak te doen (tenzij partijen voor die tijd overeenstemming bereiken. De overleggen gaan namelijk gewoon door). Partijen berichten uiterlijk 1 oktober 2024 of zij een voortzetting van de behandeling van alle zaken nodig vinden.

4. Op basis van de stukken kan de voorzieningenrechter niet op voorhand er van uitgaan dat de geuremissie van de mestvergister wordt beperkt zoals dat is bedacht in de onderzoeken die worden verricht voor het verlenen van de vergunning. De voorzieningenrechter kan ook niet aannemen dat de geurbeperkende maatregelen niet werken. Deze voorlopige voorziening biedt bij uitstek de mogelijkheid om de proef op de som te nemen voordat de rechtbank hierover een oordeel geeft in de uitspraak in 2025.

5. De voorzieningenrechter acht het aanvaardbaar om de proef op de som te nemen op basis van het monitoringsplan en het klachtenprotocol met de ter zitting besproken aanvullingen. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat partijen hierover uitgebreid hebben besproken en het in hoofdlijnen met elkaar eens zijn. Het monitoringsplan en het klachtenprotocol met de ter zitting besproken aanvullingen gaan verder dan wordt verlangd in het bestreden besluit. Als de mestvergister niet werkt zoals de verwachting is, dan vindt de voorzieningenrechter het belangrijk dat het college direct kan ingrijpen.

6. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening niet af. Dan zou de vergunning namelijk in werking treden maar kan het college alleen handhaven op de naleving van de vergunningsvoorschriften van het bestreden besluit en niet op de naleving van het monitoringsplan en het klachtenprotocol met de ter zitting besproken aanvullingen.

7. Dus schorst de voorzieningenrechter het bestreden besluit (waardoor de vergunning nog steeds niet in werking treedt) en geeft de voorzieningenrechter voorlopig toestemming om de mestvergister desondanks in gebruik te nemen om de proef op de som te nemen. De voorzieningenrechter verbindt (naleving van) het monitoringsplan en het klachtenprotocol met de ter zitting besproken aanvullingen als voorwaarden aan een toestemming voor voorlopige ingebruikname van de mestvergister. Ook vindt de voorzieningenrechter een goede communicatie met de omwonenden over de ingebruikname van de mestvergister een belangrijke randvoorwaarde. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat vooralsnog kan worden volstaan met het plaatsen van eNoses rond de mestvergister. Tot slot mag de mestvergister alleen in gebruik worden genomen conform het bestreden besluit. Dat betekent ook dat moet worden voldaan aan de geurnormen in voorschrift 1.2.1 en de meetverplichtingen in voorschrift 1.2.2 van het bestreden besluit. Als deze voorwaarden niet worden nageleefd, dan vervalt de toestemming voor voorlopige ingebruikname van rechtswege (automatisch) en is de mestvergister in gebruik zonder een in werking getreden bestreden besluit. Als op dat moment de mestvergister ook in werking is in afwijking van de eerder verleende omgevingsvergunningen, dan handelt [naam B.V.] B.V. (vergunninghouder) in strijd met artikel 5.1, tweede lid, onder b, van de Omgevingswet (de voorzieningenrechter gaat er vooralsnog van uit dat de inrichting van [naam B.V.] B.V. is aan te merken als een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.84 van het Besluit activiteiten leefomgeving). Dan kan het college direct optreden.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, schorst het bestreden besluit en treft de voorlopige voorziening dat de mestvergister onder voorwaarden in bedrijf mag worden genomen zoals hierna aangegeven onder de Beslissing.

9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan de gemeente vergoeden. Daarom krijgt de gemeente ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 2 punten voor het verschijnen op 2 zittingen, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • schorst het bestreden besluit;

  • bepaalt dat de mestvergister in gebruik mag worden genomen als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

 de ingebruikname wordt minimaal één week voor ingebruikname voldoende gecommuniceerd naar de omgeving waarbij de omgeving in ieder geval op de hoogte wordt gebracht van de mogelijkheden om klachten over geuroverlast in te dienen;

 de eNoses zijn geplaatst en in werking rondom de mestvergister voor ingebruikname van de mestvergister;

 naleving van het door GS overgelegde monitoringsplan waarbij de in paragraaf 4.5 beschreven controle en aanpassing procescondities en

-instellingen zal plaatsvinden binnen 24 uur na ontvangst van een klacht en waarbij een H2S-meting zal plaatsvinden als de controle van de procescondities hiertoe aanleiding geeft;

 naleving van het door het college overgelegde klachtenprotocol waarbij gebruik kan worden gemaakt van de daarin genoemde app of een gelijkwaardige app en

 naleving van voorschrift 1.2 en 1.3 van het bestreden besluit.

  • bepaalt dat de toestemming voor ingebruikname vervalt als niet wordt voldaan aan deze voorwaarden;

  • bepaalt dat de voorlopige voorziening vervalt als einduitspraak wordt gedaan in de zaak SHE 23/1948;

  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,00 aan de gemeente moet vergoeden.

  • veroordeelt het college in de proceskosten van de gemeente, begroot op € 2.625,00.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2024.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Artikel delen