RECHTBANK Oost-Brabant
Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer / rekestnummer: C/01/401483 / EX RK 24-24
Beschikking van 2 juli 2024
in de zaak van
[verzoeker] ,
te [plaats] ( [land] ),
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. E.M.A.C. [E] ,
tegen
PROVINCIE NOORD-BRABANT,
te 's-Hertogenbosch,
verwerende partij,
hierna te noemen: de provincie,
advocaat: mr. I.I.P. Cuijpers.
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties,
- het verweerschrift, met producties,
- de mondelinge behandeling van 21 mei 2024, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden en bij welke gelegenheid mr. [E] pleitaantekeningen heeft voorgedragen en aanvullende producties in het geding heeft gebracht.
Op 24 december 2022 omstreeks 10.00 uur reed [verzoeker] samen met een vriend, [A] , op een racefiets op het fietspad langs de provinciale weg N289 in de richting van
Hoogerheide (hierna: het fietspad).
2.2.Ter hoogte van de Putseweg 49 in de gemeente Putte is [verzoeker] ten val gekomen door een plotselinge flinke klap op de velg. Daardoor raakte [verzoeker] met zijn fiets van het fietspad en schampte een houten paaltje, waarna hij uit balans raakte en ten val kwam op zijn rechterschouder.
2.3.Na de val constateerden [verzoeker] en [A] dat op de plek waar de plotselinge klap op de velg van de fiets ontstond, een hobbel in het fietspad zichtbaar was. Die hobbel in het fietspad leek te zijn ontstaan door onder het wegdek groeiende boomwortels (wortelopdruk).
2.4.De onderstaande foto linksn
Productie 1 verzoekschrift Randnummer 23 verzoekschrift
[verzoeker] heeft direct na de val schouderklachten rechts ondervonden.
[verzoeker] is door zijn vader naar de Spoedeisende Hulp van het AZ Klina te Brasschaat (België) vervoerd. In AZ Klina werd [verzoeker] gediagnosticeerd met een posterieure schouderluxatie (rechts). [verzoeker] werd geadviseerd om rust te nemen en twee weken later te starten met
fysiotherapiebehandelingen (kinesitherapie). Nadien heeft [verzoeker] een ‘frozen shoulder’ ontwikkeld, waarvoor infiltraties (cortisone-injecties) en specifieke kinesitherapie werd voorgeschreven door de behandelend orthopeed.
2.6.De Provincie is de wegbeheerder van de N289 en het daarnaast gelegen fietspad. Zij heeft als taak ervoor te zorgen dat de weg en het naast deze weg gelegen fietspad voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen.
Bij brief van 23 maart 2023 heeft [verzoeker] via zijn rechtsbijstandsverzekeraar,
D.A.S. België, de Provincie aansprakelijk gesteld voor zijn schade als gevolg van het fietsongeval.
2.8.Bij brief van 28 maart 2023 heeft de Provincie zich richting [verzoeker] op het standpunt gesteld niet aansprakelijk te zijn voor schade als gevolg van het ongeval van [verzoeker] . Volgens de Provincie is niet vast komen te staan dat het fietspad niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. De weg leverde volgens de Provincie geen gevaar op voor personen en zaken.
[verzoeker] heeft zich tot [E] Letselschade B.V. te [plaats] gewend en een ongevallenexpertisebureau ingeschakeld, [B]
Namens deze ongevallenexpert heeft de heer [C] (hierna: [C] ) op 25 mei 2023 de ongevalslocatie bezocht en beoordeeld. Zijn bevindingen zijn vastgelegd in het expertise rapport d.d. 9 juni 2023.
Volgens [C] heeft de wortelopdruk ertoe geleid dat (bezien vanuit de rijrichting van [verzoeker] ) vóór de hobbel sprake is van een hoogteverschil van 22 millimeter en na de hobbel van 32 millimeter. Meer naar de hobbel toe is dit 20 millimeter vóór de hobbel en 35 millimeter na de hobbel. In het rapport wordt benoemd dat door de korte en steile hobbel sprake is van een gevaarlijke situatie voor fietsers, met name voor een racefietser.
2.10.Bij brief van 2 augustus 2023 van [E] Letselschade heeft [verzoeker] de Provincie op grond van artikel 6:174 BW (nogmaals) aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het fietsongeval.
2.11.Bij brief van 8 augustus 2023 heeft de Provincie aansprakelijkheid opnieuw afgewezen.
3.1. [verzoeker] verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat de Provincie aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade van [verzoeker] als gevolg van het hem op 24 december 2022 overkomen ongeval,
2. de buitengerechtelijke kosten vast te stellen op € 3.225,50, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de te geven beschikking,
3. de kosten in verband met de behandeling van het verzoek vast te stellen op € 9.876,01, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de te geven beschikking;
4. de Provincie te veroordelen tot betaling van de (buitengerechtelijke) kosten binnen
14 dagen na de datum van de te geven beschikking.
Aan het verzoek legt [verzoeker] , kort samengevat, het volgende ten grondslag.
De Provincie is aansprakelijk op grond van artikel 6:174 BW (gebrekkige opstal) en op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad c.q. gevaarzetting). Bij beide grondslagen gaat het om de invulling van een open norm, waarbij het aankomt op de afweging van verschillende gezichtspunten aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval. De door [verzoeker] ingeschakelde ongevallenexpert [C] heeft geconstateerd dat een “vrij scherpe" hobbel in het fietspad is ontstaan door wortelopdruk. Het hoogteverschil vóór de hobbel is volgens [C] 22 millimeter en na de hobbel 32 millimeter, over een lengte van 100 centimeter gemeten. De richtlijnen van het Centrum voor Regelgeving en onderzoek in de Grond en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW) dienen als objectieve maatstaf. De oneffenheid valt in de ernstklasse >30 mm en kan op grond van de CROW-richtlijnen worden aangemerkt als een ‘ernstige oneffenheid’. Die omstandigheid alleen is voor de wegbeheerder al aanleiding om in te grijpen. Bij de vraag of sprake is van een verkeersonveilige situatie waarvoor de wegbeheerder verantwoordelijk is, komt het echter aan op de waardering van alle omstandigheden van het geval. volgens de ongevallendeskundige is sprake van een korte en steile hobbel in het fietspad. Juist de dunne bandjes van een racefiets kunnen het hoogteverschil niet helemaal opvangen,
waardoor er een klap op de velg kan ontstaan en de fiets omhoog slaat en los van het wegdek komt. Er was ook sprake van een scheur in de weg. Deze scheur zorgt voor nog meer (gevaarlijk) reliëf in het wegdek. Een steile hobbel in de weg is daarnaast niet of nauwelijks waarneembaar voor fietsers, zeker wanneer met een hogere snelheid wordt gereden. Volgens [verzoeker] gaat het verder om een keurig vlakke en geasfalteerde weg en men behoeft op een dergelijk fietspad beslist geen oneffenheden als deze wortelopdruk te verwachten. Er is sprake is van een ernstige oneffenheid waardoor het fietspad niet voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mochten worden gesteld. Het fietspad is dan ook gebrekkig.
De Provincie heeft de hobbel in het verleden gemarkeerd met oranje verf. Ook heeft de Provincie reparatieasfalt aangebracht op de scheur in de weg. Hieruit blijkt dat de Provincie al (geruime) tijd op de hoogte van de gebreken aan het fietspad. Zij heeft echter geen, althans onvoldoende, onderhouds- of voorzorgsmaatregelen genomen om het gevaar weg te nemen dan wel daarvoor adequaat te waarschuwen. Het herstellen van het gebrek aan het wegdek c.q. het verwijderen van de wortelopdruk óf het treffen van andere veiligheidsmaatregelen, zoals het plaatsen van duidelijke en goed zichtbare waarschuwingsborden, was voor de Provincie niet bezwaarlijk. De Provincie heeft het treffen van veiligheidsmaatregelen desondanks tot op heden verzuimd. Daarmee heeft De Provincie een gevaarzettende situatie gecreëerd, althans laten voortbestaan. Zij is daardoor als wegbeheerder verwijtbaar tekort geschoten in de op haar rustende zorgplicht. Daarmee staat ook de foutaansprakelijkheid (artikel 6:162 BW) vast.
Er is volgens [verzoeker] géén sprake van eigen schuld (artikel 6:101 BW) aan zijn zijde. Hij reed met een gangbare snelheid (circa 22 kilometer per uur) met zijn racefiets op een keurig geasfalteerd fietspad. Hij hoefde op dat fietspad géén steile hobbel te verwachten. Hij is niet onoplettend of onvoorzichtig geweest.
De Provincie verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe het volgende aan. De Provincie erkent dat de CROW-richtlijnen een factor van betekenis zijn voor de vraag of de weginrichting aan de eisen voldoet die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Afwijking van de richtlijnen betekent echter niet automatisch dat de wegbeheerder aansprakelijk is. Aan de CROW-richtlijnen wordt in de rechtspraak niet per definitie doorslaggevende betekenis toegekend omdat het aankomt op een waardering van alle omstandigheden van het geval.
De Provincie betwist dat de oneffenheid valt in de door [verzoeker] aangegeven ernstklasse van oneffenheden uit het CROW Handboek visuele inspectie 2011 en dat de opdrukking ten tijde van het [verzoeker] overkomen ongeval kwalificeerde als ‘ernstig’ in de zin van het Handboek.
Volgens de Provincie heeft [C] in mei 2023 niet conform de CROW-richtlijnen het hoogteverschil opgemeten omdat hij heeft volstaan met een lengtemeting van 100 centimeter. Daarnaast meent de Provincie dat nergens uit blijkt dat [C] beschikt over de expertise om zich als deskundige over de wortelopdruk uit te laten. De door [C] uitgevoerde meting op 25 mei 2023 is daarnaast niet meer representatief voor de hoogte van de wortelopdruk ten tijde van het ongeval op 24 december 2022.
De Provincie gaat daarom uit van de juistheid van de meting van haar weginspecteur, [D] (hierna [D] ) op 23 maart 2023, de dag van de aansprakelijkstelling door [verzoeker] . [D] heeft conform het CROW Handboek Visuele Inspectie 2011 de wortelopdruk met een rei van 143 centimeter – voorzien van een waterpas – opgemeten. De opdruk is volgens hem ongeveer 2 cm hoog, terwijl een opdruk van 3 cm volgens het Handboek calamiteitwaardig is.
Maar ook als aangenomen zou worden dat door de hoogte sprake is van een ernstige opdrukking in de zin van de CROW-richtlijnen, is de hieraan door [verzoeker] verbonden conclusie dat sprake zou zijn van een gebrekkig fietspad volgens de Provincie niet gerechtvaardigd. Het fietspad bevindt zich in het buitengebied, is in een rechte lijn aangelegd en heeft een verloop dat goed zichtbaar is voor fietsers. Het fietspad is in een bosrijk gebied gelegen (tegen de bosrand van de Ossendrechtse Duinen aan). Het is vaste rechtspraak dat een fietser die gebruik maakt van een (geasfalteerd) fietspad in een omgeving waar bomen groeien, geen volledig egaal wegdek mag verwachten. Hij zal rekening moeten houden met de mogelijkheid van oneffenheden van het wegdek en zal zijn verkeersgedrag daaraan moeten aanpassen. De opdrukking bevindt zich in dit geval over een beperkte breedte geheel aan de rechterzijde van het fietspad. Er is geen sprake van een abrupte verhoging, maar van een geleidelijke verhoging over in ieder geval een lengte van 100 centimeter. Dat sprake is van een 'korte en steile hobbel' of een plots hoogteverschil, wordt door de Provincie betwist. De opdrukking was ten tijde van het ongeval met oranje spray gemarkeerd en daardoor goed zichtbaar voor het passerend verkeer. Het ligt dan ook op de weg van [verzoeker] , met name gelet op het gebruik van een wielrenfiets, om zijn weggedrag aan te passen aan de omstandigheden en de weginrichting. Datzelfde geldt wanneer vanwege de weersomstandigheden het zicht van [verzoeker] zou zijn beperkt zoals hij aanvoert, maar wat de Provincie betwist omdat [verzoeker] daartoe te weinig heeft gesteld. De kans dat zich een ongeluk zou voltrekken was klein. De Provincie heeft voorafgaand aan het ongeval van [verzoeker] van haar inspecteurs noch van overige verkeersdeelnemers meldingen en/of klachten ontvangen over een beweerdelijk gevaarlijke situatie op het fietspad. Evenmin bestond er naar aanleiding van de wekelijks uitgevoerde schouw aanleiding om tot een aanpassing over te gaan. De conclusie is volgens de Provincie dan ook dat het fietspad bij normale verkeersdeelname niet gevaarzettend was. In dat geval hoeft van de Provincie ook niet te worden verwacht dat zij waarschuwingsborden plaatst.
Omdat de maatstaven van artikel 6:162 BW en artikel 6:174 BW in materieel opzicht niet of nauwelijks van elkaar verschillen, kan haar op grond van beide wetsartikelen geen verwijt worden gemaakt, aldus de Provincie. Vanuit haar zorgplicht op grond van artikel 6:162 BW zal de Provincie in haar hoedanigheid als wegbeheerder mogelijk gevaarlijke situaties zo veel als mogelijk dienen te bestrijden. De zorgplicht van de Provincie gaat echter niet zover dat zij onmogelijk dient te maken dat een weg oneffenheden bevat of dat zij alle wegen in haar beheer zo intensief dient te inspecteren dat zij een oneffenheid altijd onmiddellijk na het ontstaan ervan te weten komt om direct te kunnen verhelpen. Enige mate van risicoschepping is geoorloofd. De enkele omstandigheid dat [verzoeker] ter plaatse van een geleidelijke verhoging ten val is gekomen, maakt niet dat het fietspad als ondeugdelijk aangemerkt kan worden.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de Provincie aansprakelijk is voor het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade dan stelt de Provincie zich op het standpunt dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] in de zin van artikel 6:101 BW.
3.4.Op overige stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna – voor zover voor de beoordeling relevant – nader in.
Deze zaak heeft internationale aspecten omdat [verzoeker] in [land] woont.
Op grond van 4 eerste lid en artikel 7 tweede lid van de Herschikte EEX-Verordening (Brussel I bis) is de Nederlandse rechter bevoegd. Op grond van artikel 4 lid 1 van
De Rome II Verordening is het Nederlandse recht van toepassing, omdat het schadeveroorzakende voorval zich in Nederland heeft voorgedaan.
Gebrekkige opstal of onrechtmatige gevaarzetting?
4.2.De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of de Provincie als wegbeheerder aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] als gevolg van het fietsongeval op 24 december 2022.
4.3.Bij die beoordeling neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat op grond van artikel 6:174 BW de Provincie als wegbeheerder aansprakelijk is voor schade die het gevolg is van gebreken aan de openbare weg of de weguitrusting. Van een gebrek is sprake als de weg, in dit geval het fietspad, naar objectieve maatstaven gemeten niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor een gevaar oplevert voor personen of zaken. Of dit het geval is hangt volgens vaste jurisprudentie af van het antwoord op de vraag of de weg, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans is op verwezenlijking van het gevaar en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs van de Provincie te verlangen zijnn
HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831
4.4.De stelplicht en bewijslast met betrekking tot feiten en omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een op artikel 6:174 BW gebaseerde vordering rusten op beginsel op [verzoeker] . Hij dient bij voldoende gemotiveerde betwisting door de Provincie te bewijzen dat de weg gebrekkig is en het ongeval door dat gebrek is veroorzaakt.
De rechtbank moet dus beoordelen of het fietspad ten tijde van het ongeval niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, zoals [verzoeker] stelt maar de Provincie betwist.
Van een fietspad als het onderhavige mag worden verwacht dat fietsers dit veilig kunnen gebruiken. Daarbij mag van fietsers wel worden verwacht dat zij ook zelf oplettend zijn, zich aan de ter plaatse geldende regels houden en zich bewust zijn van hun eigen verantwoordelijkheid als weggebruiker voor de veiligheid op de weg, zowel die van henzelf als die van medeweggebruikers. Een fietser die gebruik maakt van een (geasfalteerd) fietspad in een bosrijke omgeving, waar de bomen op korte afstand van het fietspad groeien, zal geen volledig egaal wegdek mogen verwachten. Hij zal in een dergelijke situatie rekening moeten houden met de mogelijkheid van oneffenheden van het wegdek en zijn verkeersgedrag daaraan moeten aanpassen. De enkele aanwezigheid van oneffenheden in het wegdek, veroorzaakt door gegroeide (boom)wortels brengt dus nog niet mee dat het betreffende fietspad niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mag stellen.
4.6.Op de foto is de oneffenheid waar het om gaat met oranje spray gemarkeerd. Partijen twisten in deze zaak over de hoogte van de oneffenheid ten tijde van het ongeval en over de vraag of deze hoogte op de juiste wijze is gemeten. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit twistpunt echter in het midden worden gelaten omdat ook als de rechtbank uitgaat van de hoogte van de oneffenheid (de wortelopdruk) zoals door [verzoeker] gesteld, zij van oordeel is dat geen sprake is van een gebrek of gevaarlijke situatie. Dat oordeel wordt als volgt toegelicht.
4.6.1.Het hangt van alle omstandigheden van het geval af of en zo ja, in welke mate een oneffenheid door boomwortel opgroei gevaar oplevert voor het verkeer. De hoogte van de oneffenheid alleen is daarvoor niet bepalend. Als de rechtbank uitgaat van de juistheid van de door [C] gemeten hoogte van de oneffenheid, dan nog is zij op basis van de overgelegde foto’s van oordeel dat deze niet als uitzonderlijk kan worden aangemerkt of als een oneffenheid waarop een fietser op een fietspad als dit niet bedacht zou hoeven te zijn. Anders dan de door [verzoeker] ingeschakelde ongevallenexpert [C] is de rechtbank namelijk van oordeel dat de op de foto’s waarneembare hobbel niet als uitzonderlijk scherp of steil kan worden aangemerkt, maar een geleidelijk verloopt vertoont. Dat is met name zichtbaar op de foto van google streetview van april 2023 (de foto rechts in rov. 2.4). Gelet verder op de plaats van de oneffenheid op het fietspad, aan de rechterzijde en overdwars, en de omstandigheid dat de oneffenheid met oranje spray is gemarkeerd, had deze naar het oordeel van de rechtbank voor een oplettende (race)fietser zichtbaar moeten zijn en zonder gevaar voor de verkeersveiligheid gepasseerd moeten kunnen worden.
4.6.2.Voor zover [verzoeker] zich op het standpunt stelt dat de oneffenheid door de weersomstandigheden op 24 december 2022 voor hem niet goed en tijdig zichtbaar was, had het op zijn weg gelegen om zijn snelheid beter aan de weersomstandigheden aan te passen. [verzoeker] mocht ter plaatse immers geen volledig egaal wegdek verwachten. Op grond van het overgelegde fotomateriaal in combinatie met de door partijen overlegde meetgegevens is de rechtbank van oordeel dat het gaat om niet uitzonderlijke oneffenheden voor een rijwielpad langs een bosrand. De rechtbank oordeelt net als de Provincie de kans op ongelukken in de gegeven omstandigheden klein en neemt als vaststaand aan – het is immers niet weersproken door [verzoeker] – dat er verder geen meldingen zijn gedaan bij de Provincie over een verkeersonveilige situatie ter plaatse en/of dat er geen verdere ongevallen op deze plaats hebben plaatsgevonden.
4.6.3. [verzoeker] heeft naar het oordeel van de rechtbank dus geen feiten en omstandigheden gesteld die zijn stelling, dat het fietspad niet voldeed aan de eisen die hij daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen en dat het fietspad daardoor een gevaar opleverde voor weggebruikers, ondersteunen. Omdat naar het oordeel van de rechtbank dus geen sprake is van een gevaarlijke situatie, was er ook geen uit artikel 6:174 en/of artikel 6:162 BW voortvloeiende verplichting voor de Provincie om waarschuwingsborden te plaatsen.
4.7.Gelet op het voorgaande kan de Provincie noch op grond van artikel 6:174 BW noch op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk worden gehouden voor de schade die [verzoeker] ten gevolge van het ongeval heeft geleden en/of nog zal leiden. De verzochte verklaring voor recht wordt afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.8.De rechtbank moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen. Bij begroting van de kosten moet de rechtbank de redelijkheidstoets hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Van het volstrekt onnodig of onterecht instellen van een deelgeschilprocedure is in dit geval echter geen sprake. De rechtbank zal de kosten van de procedure daarom begroten.
[verzoeker] maakt aanspraak op € 3.225,50 inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten (van [E] Letselschade) en € 9.876,01 aan kosten voor behandeling van het deelgeschil, in totaal op € 13.101,51 inclusief btw. Daarbij wordt voor het deelgeschil onder andere ruim 34 uur gerekend tegen een uurtarief van € 225,-- te vermeerderen met 6 % kantoorkosten en 21 % btw. De rechtbank moet dit totaalbedrag aan kosten in zijn geheel op redelijkheid beoordelen en dit bedrag moet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW. De rechtbank oordeelt het door de advocaat van [verzoeker] opgevoerde aantal uren van ruim 34 al bovenmatig en daarom te ruim begroot voor de behandeling van dit overzichtelijke geschil over de aansprakelijkheid, zelfs als de kosten voor [E] Letselschade buiten beschouwing worden gelaten. De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank daarom worden begroot op 20 uren x € 225,-- te vermeerderen met 6 % kantoorkosten en 21 % btw en het door [verzoeker] betaalde griffierecht.
Omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de kosten slechts begroten en niet tevens een veroordeling tot betaling daarvan uitspreken. De vraag of de omstandigheid dat [verzoeker] een rechtsbijstandverzekering heeft aan toewijzing van een bedrag aan buitengerechtelijke kosten in de weg moet staan, zoals de Provincie aanvoert, kan daarom in deze zaak onbeantwoord blijven.
De rechtbank
5.1.wijst het verzoek af,
5.2.begroot de kosten op € 5.771,70 inclusief btw, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 320,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C. Zandman en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2024.