Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBOBR:2024:3437

19 juli 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummers: SHE 23/2924, SHE 23/2937, SHE 23/3025, SHE 23/3040 en SHE 23/3061


uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaak tussen


[eisers] , uit [plaatsnaam] , eisers 1 (SHE 23/2924)

(gemachtigde: mr. G.T. van de Weerdt),

[eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres 2 (SHE 23/2937)

(gemachtigde: mr. G.T. van de Weerdt),


3. [eisers]
[eisers] , uit [plaatsnaam] , eisers 3 (SHE 23/3025)

(gemachtigde: mr. E.R. de Rooij),

[eisers]
[eisers] , uit [plaatsnaam] , eisers 4 (SHE 23/3040)

(gemachtigde: mr. A. Posset),
5. R. van der Tempel, uit Boxtel, eiser 5 (SHE 23/3061)

(gemachtigde: mr. A. Posset),

hierna gezamenlijk “eisers” genoemd, tenzij anders is weergegeven.

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel, het college

(gemachtigden: mr. M. Compter, mr. H.P. Wiersema en mr. M.T. Pranger).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [bedrijf] uit [plaatsnaam] ,

(gemachtigde: mr. B.F.J. Bollen, E. Goedhart en R. van den Brand).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers over de op
12 oktober 2023 door het college verleende arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning (de vergunning) voor de huisvesting van 400 arbeidsmigranten op de locatie [adres] (het perceel).

1.1.Met het bestreden besluit van 12 oktober 2023 op het bezwaar van eisers (het bestreden besluit) is het college bij dat besluit gebleven.

1.2.Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.3.De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van eisers, de gemachtigden van het college en vergunninghoudster, vergezeld van haar gemachtigde en haar directeur.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de vergunning aan vergunninghoudster heeft mogen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.

3. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen van eisers 4 en eisers 5 gegrond zijn, het bestreden besluit moet worden vernietigd en de vergunning moet worden herroepen, voor zover deze aan [bedrijf] is verleend. Zij zal bepalen dat de vergunning wordt verleend aan [bedrijf] en de vergunning voor het overige in stand laten. Deze beslissingen staan aan het einde van deze uitspraak onder het kopje “Beslissing”. Hierna legt de rechtbank eerst uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het besluit

  • Op 26 juli 2022 is de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Boxtel houdende regels omtrent de huisvesting van arbeidsmigranten in werking getreden (Vha 2022).

  • Op 26 juli 2022 is vervolgens de op die Vha 2022 gebaseerde regeling “Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel tot vaststelling van nadere regels over de huisvesting van arbeidsmigranten” (Rha 2022) in werking getreden.

  • Partijen konden zich in de periode van 21 november 2022 tot en met 22 november 2022 inschrijven voor een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning.

  • Na deze periode voldeed één aanvraag aan de gronden voor verlening van de vergunning.

  • Op 13 april 2023 is de vergunning verleend aan [bedrijf]

4. De regels in de Vha 2022 en de Rha 2022 die van belang zijn voor de beoordeling van de beroepen staan in de bijlage bij deze uitspraak, met uitzondering van Bijlage 3 bij de
Rha 2022.

Kern van het geschil

5. In de gemeente Boxtel is een tekort aan geschikte huisvesting voor arbeidsmigranten. Het college heeft daarom, samen met de gemeenteraad, beleid en regelgeving opgesteld om meer en betere huisvesting aan arbeidsmigranten te kunnen aanbieden. Gekozen is voor een beperkt aantal vergunningen voor huisvesting van arbeidsmigranten met daaraan gekoppeld een verdelingsprocedure voor de beschikbare vergunningen. Op grond van deze procedure heeft het college op grond van de Vha 2022, gelezen in combinatie met de Rha 2022, de vergunning verleend. De keuze is daarbij op [bedrijf] gevallen. Dat heeft met de waardering van diverse selectiecriteria te maken, waaronder de kennis en ervaring van vergunninghoudster, de beoogde huisvesting en de plaats waar vergunninghoudster de huisvesting wil aanbieden.

6. Vergunninghoudster wil de huisvesting realiseren op het perceel, dat ligt in het buurtschap Vrilkhoven. Op dit moment is op het perceel een legouderdierenbedrijf gevestigd. De huisvesting van arbeidsmigranten is gericht op werknemers die voornamelijk werken op de bedrijventerreinen Ladonk en Daasdonk in de gemeente Boxtel. De grootste opdrachtgever van [bedrijf] , [bedrijf] , is gevestigd op het bedrijventerrein Ladonk, dat op 2,3 km ligt van het perceel. Het bedrijventerrein Daasdonk ligt op 2,5 km afstand van het perceel. Gemiddeld gezien staat dit gelijk aan 8 minuten fietsen of 3 minuten autorijden. Het perceel ligt op ongeveer 2,8 km van het centrum van Boxtel.

7. Eisers - allen wonend in het buurtschap Vrilkhoven of de nabije omgeving - keren zich tegen de komst van huisvesting in hun buurtschap. Zeer kort weergegeven, achten zij een locatie in een klein buurtschap ongeschikt om 400 arbeidsmigranten te huisvesten.
Het buurtschap verandert daardoor van karakter, terwijl de huisvesting van zoveel arbeidsmigranten een onevenredige druk legt op het woon- en leefklimaat van het buurtschap, aldus eisers. Zij vrezen ook voor aantasting van de openbare orde en veiligheid. Eisers menen dat de oplossing voor het huisvestingsprobleem van arbeidsmigranten in de gemeente ten onrechte alleen en onevenredig op het buurtschap wordt gelegd.
Rechtsgevolg van de vergunning

8. De vergunning geeft op grond van artikel 2, eerste lid, van de Vha 2022 toestemming om op het perceel een huisvestingsvoorziening voor maximaal 400 arbeidsmigranten aan te bieden en te exploiteren. Een huisvestingsvoorziening is op grond van de begripsomschrijvingen in de Vha 2022 (artikel 1) - kort weergegeven - een groep van bouwwerken die bestaat uit zelfstandige en onzelfstandige verblijfsruimten voor de huisvesting van arbeidsmigranten met daarbij behorende faciliteiten.

9. De vergunning is verleend aan [bedrijf] voor de duur van 15 jaar. Alleen vergunninghoudster mag de vergunning gebruiken. De vergunning is in principe niet overdraagbaar.

10. Voor het gebruik van het perceel voor de huisvesting van de arbeidsmigranten is het niet voldoende om alleen te beschikken over de vergunning. Op grond van het bestemmingsplan is aan het perceel namelijk een agrarische bestemming toegekend, die niet voorziet in de huisvesting van arbeidsmigranten. Vergunninghouderster zal een andere procedure moeten starten om de huisvesting van arbeidsmigranten op basis van het bestemmingsplan mogelijk te maken. Deze procedure staat hier niet ter discussie.
De rechtbank merkt daarbij op dat het bestemmingsplan per 1 januari 2024 is opgegaan in het omgevingsplan van de gemeente Boxtel.


Belanghebbendheid Van der Tempel (SHE 23/3061)

11. Eiser 5 betoogt dat het college hem ten onrechte niet als belanghebbende bij de vergunning heeft aangemerkt. Het college heeft, in navolging van de bezwaaradviescommissie, ten onrechte een afstand van 400 meter aangehouden voor het bepalen van de belanghebbendheid. De afstand van 400 meter is arbitrair en is niet gebaseerd op de juiste feiten. Eiser 5 woont weliswaar op meer dan 400 meter afstand van het perceel, maar woont direct tegenover de planlocatie en heeft daarop zicht. Er bevindt zich slechts één woning tussen de locatie [adres] en de woning van eiser 5. Daarnaast heeft de bezwaaradviescommissie verzuimd de bijzondere omstandigheid mee te wegen dat Vrilkhoven een klein buurtschap is met om en nabij de honderd inwoners. Ook voert eiser 5 aan dat hij gevolgen ondervindt van het gebruik van het perceel door arbeidsmigranten. Tijdens het uitlaten van de hond, het fietsen van de kinderen naar school en sportclubs en op andere momenten zal hij direct de gevolgen ondervinden van de enorme toename aan bewoners in het buurtschap. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de verkeersveiligheid, maar zal ook leiden tot veel extra loopbewegingen rondom zijn woning wat geluidsoverlast, stress en een gevoel van onveiligheid geeft. Ook zal het plan een negatieve invloed hebben op de waarde van zijn woning, aldus eiser 5.

11.1.Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)n

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4618.

is degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie zijn, kijkt de rechtbank in navolging van de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

11.2.Het college heeft - in navolging van de bezwaaradviescommissie - de vraag of het belang van omwonenden, waaronder dat van eiser 5, rechtstreeks bij de vergunning is betrokken, terecht beantwoord aan de hand van de maatstaven die de Afdeling en de rechtbank toepassen bij besluiten in het omgevingsrecht. Weliswaar omvat het besluit alleen de toestemming om de huisvestingsvoorziening te exploiteren, maar de exploitatie kan effecten hebben op de omgeving, het woon- en leefklimaat van omwonenden en op de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Voor omwonenden die op een afstand van meer dan 400 m wonen, heeft het college in navolging van de bezwaaradviescommissie, alleen een afstand van 400 meter tot de huisvestingsvoorzieningen bepalend geacht voor het antwoord op de vraag of het belang van een omwonende rechtstreeks betrokken is bij de vergunning. Het heeft daarbij nagelaten om te bekijken of ook andere factoren van belang zijn, zoals het zicht op de huisvestingsvoorzieningen en de mogelijke hinder die de exploitatie van de voorziening in de omgeving kan veroorzaken. Het college behoorde per bezwaarmaker na te gaan of naast de factor afstand ook andere factoren van belang kunnen zijn. Dat heeft het niet gedaan. De rechtbank is in tegenstelling tot het college van oordeel dat het belang van eiser 5 rechtstreeks bij de vergunning is betrokken. Het is juist dat de afstand van zijn perceel en zijn woning tot de huisvestingsvoorzieningen 400 meter bedraagt. Verder liggen tussen zijn woning en de huisvestingsvoorzieningen een andere woning en beplanting, zodat de huisvestingsvoorzieningen deels aan zijn zicht zijn onttrokken. Het is echter ook zo dat het gaat om een huisvestingsvoorziening die ruimte zal bieden aan 400 arbeidsmigranten. Daarmee wordt de eerste stap gezet om een omvangrijke gebiedsontwikkeling in het buurtschap Vrilkhoven mogelijk te maken. Verder acht de rechtbank van belang dat de woning van eiser 5 is gelegen aan één van de te verwachten rij- en looproutes van arbeidsmigranten naar het centrum van Boxtel en naar één van de bedrijventerreinen waar zij zullen werken. Naar het oordeel van de rechtbank ondervindt eiser 5 dus feitelijke gevolgen van de huisvesting. Dit oordeel van de rechtbank betekent dat het college eiser 5 ten onrechte niet als belanghebbende bij de vergunning heeft aangemerkt. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal hierna aan het einde van deze uitspraak ingaan op de gevolgen die dit oordeel heeft voor de besluitvorming door het college.

Relativiteit

12. Op grond van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigt een bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Met andere woorden: een beroepsgrond moet strekken tot bescherming van de belangen van de eiser die deze aanvoert.

13. Eisers 1 en eiseres 2 betogen - samengevat weergegeven – dat het college met de verlening van de vergunning regels van het recht van de Europese Unie (het Unierecht) en de Dienstenrichtlijnn

Richtlijn 2006/123 betreffende diensten op de interne markt.

heeft geschonden. Volgens eisers is de verdelingsprocedure niet volgens deze regels verlopen. Ook is de procedure niet eerlijk en transparant verlopen. Eisers beschikken over aanwijzingen dat tijdens de procedure met [bedrijf] is gecommuniceerd. Verder zijn de selectiecriteria toegeschreven naar [bedrijf] omdat aanbieders die beschikken over gronden op locaties die gedetailleerd door het college zijn omschreven hoger scoren. Daardoor hebben andere partijen geen eerlijke kans gekregen om mee te concurreren naar de vergunning. Als de regels van het Unierecht wel goed waren toegepast, had dat tot een andere vergunninghouder kunnen leiden. Ook vinden zij dat ten onrechte de exploitatie van een grootschalige locatie een relevante factor is bij de selectie van partijen die de huisvesting gaan exploiteren. Daardoor zijn partijen met een minder grootschalig aanbod uitgesloten van deelname, aldus eisers. Eisers voeren aan dat de gevoerde procedure niet voldoet aan het gelijkheidsbeginsel en de transparantieverplichting. De spelregels voor het voeren van een verdelingsprocedure zijn door de Afdeling in diverse uitspraken vastgelegd, waaronder in de uitspraak van 2 november 2016.n

Uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2927.

Daaraan voldeed de procedure niet, aldus eisers.

14. De rechtbank is van oordeel dat de normen uit het Unierecht en de Dienstenrichtlijn niet strekken tot bescherming van de belangen van eisers. De door eisers ingeroepen schending van normen van het Unierecht en de Dienstenrichtlijn, strekken tot bescherming van de vrijheid van vestiging en het vrije verkeer van diensten. Deze normen beogen de belangen te beschermen van degenen die ook de dienst willen leveren die aan een ander is gegund, en niet de belangen van omwonenden die voor aantasting van hun woon- en leefomgeving vrezen. Deze normen beogen dus de belangen van potentiële partijen te beschermen die willen meedingen naar - in dit geval - de vergunning en beogen een gelijk economisch speelveld binnen de Europese Unie te bewerkstelligen, maar strekken niet tot bescherming van de fysieke leefomgeving, het woon- en leefklimaat of de openbare orde en veiligheid van eisers. Dat het uiteindelijke doel van eisers met hun betoog is om hun woon- en leefklimaat en de openbare orde en veiligheid van hun woonomgeving te beschermen, maakt dat niet anders. Het gaat bij de relativiteit in de zin van artikel 8:69a van de Awb om het belang dat de norm beoogt te beschermen en het beschermingsbereik dat daaruit volgt en niet om het uiteindelijke procesdoel om schending van de norm in te roepen. Omdat de beroepsgrond van eisers gezien het relativiteitsvereiste in zoverre niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden, ziet de rechtbank ten aanzien van de grond dat de vergunning in strijd met de Dienstenrichtlijn is verleend af van een inhoudelijke bespreking daarvan.n

Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:900 en de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706 (overweging 11.1).

Tenaamstelling vergunning

15. Eisers 4 betogen dat onduidelijk is aan wie de vergunning is verleend. Volgens eisers is op het voorblad van de aanvraag het logo en de naam van [bedrijf] weergegeven. In de inleiding van de aanvraag staan echter [bedrijf] , ondersteund door [bedrijf] BV als indieners vermeld, aldus eisers. De vergunning is vervolgens verleend aan [bedrijf] , wat niet strookt met de aanvraag. Voor zover al duidelijk is wie de aanvrager is, zijn de partijen die in de aanvraag worden genoemd niet degenen aan wie de vergunning is verleend. Zij voeren aan dat de vergunning op naam staat van de verkeerde rechtspersoon en dat niet conform de aanvraag is besloten. De tenaamstelling is bij het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel in stand gelaten. Ook bepaalt artikel 8, eerste lid, van de Vha 2022 dat de vergunning een persoonsgebonden vergunning is, en dat eisen worden gesteld aan de aanvrager. Door de onduidelijkheden over wie nu de aanvrager is, is eveneens niet duidelijk welke entiteit is getoetst en beoordeeld, inclusief de zogenoemde Bibob-toets. Vanwege de onduidelijkheid aan wie de vergunning is verleend, is onduidelijk welke partij de vergunning en daarbij gestelde voorschriften moet naleven, aldus eisers 4.

16. Het college heeft blijkens het bestreden besluit vergunning willen verlenen aan [bedrijf] . [bedrijf] is ingeschreven in het register van de Stichting Normering Flexwonen (SNF). Ook is deze partij, net als SBA Holding B.V., getoetst aan de Wet Bibob. n

Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

De aanvraag is ondertekend door de directeur van Flex Housing B.V. In het bestreden besluit heeft het college Flex Housing B.V. daarom aangemerkt als de partij aan wie de vergunning is verleend.

17. Eisers 4 klagen terecht dat op grond van het rechtszekerheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel duidelijk moet zijn aan wie de vergunning is verleend.
De vergunninghouder is degene die zich aan de vergunning en de daarbij behorende voorschriften moet houden. Daarbij komt dat op grond van artikel 8 van de Vha 2022 de vergunning een persoonsgebonden karakter heeft en dus niet overdraagbaar is aan een ander. De vergunningverlening door het college voldoet niet aan de hiervoor weergegeven eisen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

18. De brief met daarin de vergunning is gericht aan [bedrijf] In deze brief wordt [bedrijf] . aangemerkt als degene die de vergunning heeft aangevraagd en wordt te kennen gegeven dat de gevraagde vergunning wordt verleend. Daarmee heeft het college de vergunning verleend aan [bedrijf] en niet aan [bedrijf]
In het bestreden besluit heeft het college laten weten dat het de vergunning per abuis aan [bedrijf] heeft verleend in plaats van aan [bedrijf] zoals de bedoeling was.
Het college heeft daaraan echter niet de consequentie verbonden om de vergunning op naam van [bedrijf] te stellen. Uit een oogpunt van rechtszekerheid kan het in het bestreden besluit niet volstaan met de mededeling dat [bedrijf] als vergunninghouder moet worden beschouwd. Daarmee is namelijk – nu en in de toekomst – onduidelijk aan wie de vergunning is verleend, wie van de vergunning gebruik mag maken en wie de daarbij behorende voorschriften moet naleven. Het feit dat [bedrijf] deel uitmaakt van een groep waartoe ook [bedrijf] behoort en dat het de bedoeling van het college is om de vergunning te verlenen aan [bedrijf] is ook onvoldoende om aan het rechtszekerheids- of het zorgvuldigheidsbeginsel te voldoen. Dit betoog van eisers 4 slaagt.

19. Naar het oordeel van de rechtbank kan de vergunning worden verleend aan [bedrijf] , omdat zij kan worden beschouwd als één van de aanvragers van de vergunning. [bedrijf] staat op het aanvraagformulier naast [bedrijf] vermeld als één van de twee aanvragers. De rechtbank acht, gezien artikel 5, derde lid, van de Rha 2022, het aanvraagformulier doorslaggevend voor de beantwoording van de vraag wie als aanvrager moet worden beschouwd. De rechtbank vat artikel 5, derde lid, van de Rha 2022 zo op dat de eis dat de aanvraag vergezeld moet gaan van een aanvraagformulier, is gesteld om er zeker van te zijn wie de aanvraag doet. Die vraag is van belang omdat het college na moet gaan of degene die de aanvraag doet, voldoet aan de eisen van de Vha 2022 en de Rha 2022. Het feit dat in de aanvraag ook wordt gesproken over [bedrijf] en [bedrijf] als aanvragers, maakt daarom niet dat [bedrijf] niet als aanvrager kan worden beschouwd.

20. Het beroep van eisers 4 is alleen hierom al gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking en de vergunning moet vanwege de onjuiste tenaamstelling worden herroepen. Hierna zal de rechtbank met het oog op finale geschillenbeslechting aan de hand van de beroepsgronden van alle eisers nagaan of de vergunning voor de rest in stand kan blijven.

De Vha 2022 en de Rha 2022 en de daarin geregelde verdelingsprocedure

21. Eisers 4 betogen - zeer kort weergegeven - dat de Vha 2022 onderwerpen regelt die uitputtend zijn geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in combinatie met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Huisvestingswet (Hvw) en de Wet goed verhuurderschap (Wgv). De Vha 2022 is volgens eisers om die reden onverbindend en de vergunning had niet door het college verleend mogen worden. In de tweede plaats betogen eisers dat, voor zover de Vha 2022 wel geldt, het college een onvolledige en een niet goed gemotiveerde afweging heeft gemaakt tussen de algemene belangen bij verlening van de vergunning en de belangen van omwonenden. Eisers keren zich tegen de locatiekeuze van het college, en het huisvestingsbeleid voor arbeidsmigranten van de gemeente waarop de keuze van de gemeente is gebaseerd. Het college heeft, aldus eisers, ook miskend dat hun woon- en leefomgeving onevenredig wordt aangetast en heeft ook geen of onvoldoende rekening gehouden met de aantasting van de bedrijfsvoering van sommige eisers als gevolg van de komst van de huisvesting van arbeidsmigranten.

22. De rechtbank ziet zich naar aanleiding van deze gronden van eisers voor de vraag gesteld wat de Vha 2022, gelezen in combinatie met de Rha 2022, regelt, wat het motief van deze regeling is en hoe deze zich verhoudt tot de wetten die eisers hebben genoemd en de omgevingsvergunning voor het afwijken van - inmiddels - het omgevingsplan die voor het gebruik van het perceel als huisvestingsvoorziening voor arbeidsmigranten nog nodig is.
De rechtbank zal deze vragen hierna achtereenvolgens beantwoorden. Daarna zal zij weergeven wat voor gevolgen zij daaraan verbindt voor de beoordeling van de beroepsgronden die eisers naar voren hebben gebracht.

23. De Vha 2022 is een verordening die de gemeenteraad heeft vastgesteld op grond van de zogenoemde autonome verordende bevoegdheid die aan hem op grond van

artikel 149 van de Gemeentewet is toegekend. Met de Vha 2022 is een vergunningplicht ingesteld voor het exploiteren van een huisvestingsvoorziening voor de huisvesting van meer dan vier arbeidsmigranten die gezamenlijk geen huishouden vormen (artikel 2, eerste lid, Vha 2022).n

De begrippen die worden gebruikt in de Vha 2022 zijn omschreven in artikel 1 van de Vha 2022.

Het college kan voor maximaal 800 personen een vergunning verlenen. Samengevat weergegeven, heeft de Vha 2022 als doel kwalitatieve huisvesting voor arbeidsmigranten mogelijk te maken zodat een goed woon- en leefklimaat wordt geboden voor arbeidsmigranten en omwonenden in de gemeente Boxtel. Om dat doel te bereiken, heeft de gemeenteraad gekozen voor een selectieprocedure die in de Vha 2022 en de Rha 2022 verdelingsprocedure wordt genoemd, waarbij de meest geschikte aanbieder van een huisvestingsvoorziening wordt gekozen. Deze verdelingsprocedure is op grond van de Vha 2022 verplicht voorgeschreven voor de verlening van een vergunning die arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning wordt genoemdn

Voor de leesbaarheid hierna: een vergunning.

(artikel 2, zevende lid, van de Vha 2022). De verdelingsprocedure, en ook andere onderdelen van de Vha 2022, zijn uitgewerkt in de Rha 2022 die het college heeft vastgesteld.n

De bevoegdheid om deze algemene verbindende voorschriften vast te stellen ontleent het college aan de Vha 2022 (artikel 3 en artikel 4 Vha 2022).

Op grond van de Rha 2022 verleent het college maximaal twee vergunningen voor minimaal 380 tot maximaal 400 personen. Het college heeft daarmee een systeem van schaarse vergunningen in het leven geroepen. De gedachte daarachter is dat de gewenste kwaliteit van de huisvestingsvoorziening en de daarbij behorende exploitatie en beheer alleen kunnen worden bereikt als de voorzieningen een bepaalde minimale omvang hebben. Onder een bepaalde omvang loont het niet meer om een huisvestingsvoorziening te exploiteren met de voorzieningen en kwaliteit die de gemeente voor ogen heeft, zo begrijpt de rechtbank de toelichting van het college tijdens de zitting. Voor de verdelingsronde 2022 bevat de Rha 2022 de criteria voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag in artikel 4, vierde lid, van de Rha 2022. Dit zijn de in de Rha 2022 genoemde subcriteria. Aan de hand van de puntentoekenning die is opgenomen in bijlage 3 bij de Rha 2022, beoordeelt het college welke aanbieder in aanmerking komt voor verlening van een vergunning. Als subcriteria gelden het ontwikkelplan, het beheerplan, het stedenbouwkundige plan en de locatie, de bijdrage aan de leefbaarheid en de woningvoorraad en het plan voor de omgevingsdialoog. De subcriteria zijn toegelicht in bijlage 3 bij de Rha 2022 (niet bijgevoegd).n

Te raadplegen via https://lokaleregelgeving.overheid.nl.

Strijd met hogere regelgeving?

24. Eisers 4 betogen dat de Vha en Rha in strijd zijn met de Wro en de Wabo. Volgens eisers is namelijk het instellen van een vergunningstelsel op het gebied van een goed woon- en leefklimaat een regeling die exclusief en uitputtend door de Wro wordt geregeld.
Het stellen van nadere eisen kan via vergunningvoorschriften of planregels. Eisers betogen dat de Vha 2022 en de Rha 2022 daarnaast in strijd zijn met de Hvw en de Wgv. Zij wijzen daarbij op de verschillende subcriteria waarop de aanvraag is beoordeeld. Kort weergegeven wijzen zij ter onderbouwing van hun betoog op de weigeringsgrond in artikel 6, tweede lid, van de Vha 2022 en de subcriteria in artikel 4, vierde lid, van de Rha 2022. Subcriteria 1, 2 en 4 (ontwikkelplan, beheerplan en leefbaarheid en woningvoorraad) zijn in strijd met de Wgv en de Hvw aldus eisers. Subcriteria 3 (stedenbouwkundig plan en locatie) zijn in strijd met de Wro en subcriteria 5 (omgevingsdialoog) loopt ten onrechte vooruit op de omgevingsvergunning voor het afwijken van het omgevingsplan, zo voeren eisers verder aan.

25. De vergunning is verleend op grond van de Vha 2022, in combinatie met de Rha 2022. De vraag naar de verbindendheid van de Vha 2022 en de Rha 2022 wordt door de rechtbank exceptief getoetst. De exceptieve toetsing houdt in dat in het geval dat de regelingen in strijd zijn met een hogere regeling, de rechtbank de Vha 2022 en de Rha 2022 onverbindend zal verklaren.n

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:452).

26. Artikel 149 van de Gemeentewet bepaalt dat de gemeenteraad de verordeningen maakt die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.

Artikel 121 van de Gemeentewet bepaalt dat de bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen ten aanzien van het onderwerp waarin door wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen is voorzien, blijft gehandhaafd, voor zover de verordeningen met die wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen niet in strijd zijn. Artikel 122 van de Gemeentewet bepaalt dat gemeentelijke verordeningen in wier onderwerp door een wet, een algemene maatregel van bestuur of een provinciale verordening wordt voorzien, van rechtswege vervallen.

27. Uit de hiervoor omschreven bepalingen uit de Gemeentewet volgt dat de Vha 2022 niet hetzelfde onderwerp mag regelen als in de Wro, de Wabo, de Hvw en de Wgv.
Dat houdt in dat de Vha 2022 niet dezelfde activiteiten mag reguleren met hetzelfde motief. Tot slot mag de Vha 2022 niet het wettelijk systeem van één van de genoemde wetten doorkruisen als met één van de wetten een uitputtende regeling is beoogd. De Vha 2022 is vastgesteld nadat de Wro, de Wabo en de Hvw in werking zijn getreden.

- Wgv

28. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de Vha 2022 niet in strijd met de Wgv, omdat op grond van artikel 25 van de Wgv is voorzien in een overgangstermijn van een jaar voordat bestaande verordeningen komen te vervallen. Artikel 25 van de Wgv bepaalt namelijk, in afwijking van artikel 122 van de Gemeentewet, dat de onderdelen van gemeentelijke verordeningen die voorzien in regelingen inzake een verhuurdervergunning, de exploitatie van verhuurbemiddelingsbedrijven en het tegengaan van uitbuiting en onevenredige benadeling van huurders van rechtswege vervallen één jaar na inwerkingtreding van die wet. De Wgv is op 1 juli 2023 in werking getreden.n

Staatsblad 2023, 227.


29. Omdat de rechtbank hierna zelf in de zaak zal voorzien, zal zij ook nagaan of de Vha 2022 inmiddels in strijd is met de Wgv. Dat is naar haar oordeel niet het geval. Uit het enkele feit dat de Wgv de bevoegdheid geeft om een verordening vast te stellen met betrekking tot de huisvesting van arbeidsmigranten, kan, anders dan eisers hebben gesteld, niet worden afgeleid dat deze bevoegdheid uitputtend is bedoeld en dat daarom de Vha 2022 als bestaande autonome verordeningen met betrekking tot hetzelfde onderwerp zonder meer is komen te vervallen.n

De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in het arrest van de Hoge Raad van 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1360.

Van belang daarvoor acht de rechtbank dat de Wgv niet verplicht tot het vaststellen van een verordening en laat de gemeenteraad - binnen de grenzen van de Wgv - ruimte voor de invulling daarvan. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat in wat eisers hebben aangevoerd, geen aanleiding bestaat voor strijd van de Vha 2022 met de Wgv.

30. Het feit dat artikel 6, tweede lid, van de Wgv voorziet in gecoördineerde besluitvorming tussen de vergunning die op grond van de Wgv wordt verleend, en een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, leidt niet tot een ander oordeel. Deze coördinatie is alleen verplicht als op grond van de Omgevingswet een aanvraag om een omgevingsplanactiviteit is ingediend. Daarop heeft de Vha 2022 geen betrekking.

- Hvw

31. De Vha 2022 is ook niet in strijd met de Hvw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Vha 2022 een ander motief dan de Hvw. De Hvw regelt blijkens het opschrift en de aanhef van die wet de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad. De bevoegdheden die de gemeenteraad heeft op grond van de Hvw, zijn aan hem toegekend om onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte te bestrijden. Dat laatste volgt uit artikel 2, eerste lid, van de Hvw. De verdeling van de woonruimte over bepaalde groepen van woningzoekenden en het reguleren van de samenstelling van de woonruimtevoorraad, is niet hetzelfde doel als de Vha 2022 voor ogen heeft. Weliswaar heeft de Vha 2022 betrekking op de doelgroep arbeidsmigranten, maar het belang dat de Vha 2022 beoogt te beschermen ziet in de eerste plaats op de kwaliteit van de huisvesting en niet op de belangen van een evenwichtige woonruimteverdeling. Dat valt af te leiden uit artikel 4, zesde lid, van de Vha 2022 en Bijlage 4 bij de Rha 2022. Daarin zijn voorschriften en eisen opgenomen die op de kwaliteit en het beheer van de huisvesting zijn toegesneden, zoals het opstellen van een huishoudelijk reglement en het bijhouden van een nachtregister die zien op de kwaliteit van de huisvesting.

- Wro en Wabo

32. De rechtbank acht de Vha 2022 ook niet in strijd met het stelsel van de Wro en de Wabo en, inmiddels, de Omgevingswet. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat de Vha 2022 niet hetzelfde onderwerp regelt als die wetten:


- Wat betreft het rechtsgevolg van de vergunning, geeft deze uitsluitend toestemming voor de exploitatie van de huisvestingsvoorziening op het perceel. De vergunning geeft echter geen toestemming voor het gebruiken van het perceel in afwijking van het bestemmingsplan en houdt ook geen wijziging van dat plan in zoals in het stelsel van de Wabo en de Wro werd geregeld. Dat stelsel is inmiddels opgevolgd door de Omgevingswet, maar daarin ziet de rechtbank, voor zover nu van belang, geen aanleiding voor een ander oordeel omdat de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit respectievelijk de wijziging van een omgevingsplan een vergelijkbaar rechtsgevolg heeft.
- Verder wordt de vergunning verleend na het doorlopen van een verdelingsprocedure die op grond van de Vha 2022 en de Rha 2022 is voorgeschreven. In de kern schept de Vha 2022 een systeem van schaarse exploitatievergunningen voor de huisvesting van arbeidsmigranten die via een verdelingsprocedure worden verdeeld over aanbieders van dergelijke huisvesting. Bij de selectie van aanbieders gaat het in de eerste plaats om de kwaliteit van de huisvestingsvoorziening, de kwaliteit van de aanbieder en het beheer dat die gaat voeren. De Vha 2022 en de Rha 2022 geven geen regels over de inrichting van de fysieke leefomgeving.

33. Daarbij komt dat de motieven van de Vha 2022 en van de Wabo, de Wro en de Omgevingswet niet gelijk zijn. De bevoegdheid om een bestemmingsplan vast te stellen in de Wro, en de bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken op grond van de Wabo, kunnen namelijk worden gebruikt met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
De bevoegdheden in de Omgevingswet kunnen, voor zover nu van belang, worden aangewend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dat zijn niet dezelfde motieven als wat de gemeenteraad met de Vha 2022 voor ogen heeft.

34. Eisers hebben over de strijdigheid van de Vha 2022 die volgens hen bestaat met de hiervoor genoemde wetten, verder gewezen op de weigeringsgronden die zijn genoemd in artikel 6, tweede lid, van de Vha 2022, en de subcriteria die worden genoemd in artikel 4, vierde lid, van de Rha 2022. Dat toont volgens eisers aan dat de Vha 2022 in strijd is met hogere regelgeving omdat dezelfde onderwerpen worden geregeld als de door eisers genoemde wetten.

35. Het feit dat gemeenteraad met de Vha 2022 in het kader van de verdelingsprocedure ook aspecten van belang acht die in de door eisers genoemde wetten worden geregeld of dat de vergunning effecten kan hebben op de leefomgeving of de woonruimtevoorraad, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om de Vha 2022 in strijd te achten met deze wetten. Daarvoor is van belang dat de subcriteria alleen zijn bedoeld als criteria voor waardering (of: score) van de aanvraag, maar niet zijn bedoeld als zelfstandig of uitputtend afwegingskader voor de verdeling van de woonruimtevoorraad, de vormgeving van de ruimtelijke ordening of de waardering van het nog te voeren participatietraject van vergunninghoudster met omwonenden. De criteria zijn met andere woorden toegesneden op de verdelingsprocedure. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in artikel 6, tweede lid, van de Vha 2022 weliswaar zelfstandige weigeringsgronden zijn geformuleerd, maar moeten worden opgevat als de basis voor de subcriteria op basis waarvan de aanbieders worden geselecteerd en via de verdelingsprocedure de vergunning is verleend.


Keuze voor verdelingsprocedure

36. Voor zover de beroepen van eisers ook zijn gericht tegen de keuze van het college om de vergunningen beleidsmatig schaars te maken, acht de rechtbank die keuze niet onredelijk. Daarvoor verwijst zij kortheidshalve naar de redenen voor deze keuze die zijn genoemd in overweging 23. van deze uitspraak.


Omvang toetsing aan de goede ruimtelijke ordening via de subcriteria

37. Eisers 1, 2, 3 en 4 betogen verder dat het college heeft miskend dat de huisvestingsvoorziening in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Samengevat weergegeven voeren eisers aan dat de komst van 400 arbeidsmigranten onevenredig nadelige gevolgen heeft voor hun woon- en leefomgeving. Deze eisers keren zich bovendien tegen de locatiekeuze van het college en het beleid dat de gemeente voert als het gaat om de huisvesting van arbeidsmigranten. Zij achten een grootschalige voorziening met 400 arbeidsmigranten in het buurtschap Vrilkhoven met 100 inwoners totaal ongeschikt. Zij vrezen voor de overlast die de huisvesting van arbeidsmigranten kan meebrengen, in de vorm van geluidsoverlast, verkeersoverlast en onveiligheid. De gevolgen van de keuzes die de gemeente heeft gemaakt – te weten streven naar kwalitatief goede huisvesting voor arbeidsmigranten en het locatiebeleid voor arbeidsmigranten – drukken onevenredig zwaar op de inwoners van Vrilkhoven, aldus eisers. Eisers betogen ook dat het college ten onrechte, en in afwijking van het advies van de bezwaaradviescommissie, geen integrale belangenafweging heeft gemaakt in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Zij voeren daartoe aan dat de beoordelingsregels in artikel 6, tweede lid, van de Vha 2022 een dergelijke afweging wel vereisen. Eisers missen ook een beoordeling van de effecten op hun woon- en leefomgeving. Daarmee heeft het college niet in beeld wat de effecten zijn van een grootschalige huisvestingsvoorziening voor een kleinschalige gemeenschap en welke hinder eisers van de voorziening kunnen ondervinden. Ook leidt de komst van de voorzieningen voor sommige eisers tot een aantasting van de bestaande bedrijfsvoering en toekomstige uitbreidingsmogelijkheden van nabij gelegen veehouderijen. Eisers bestrijden het standpunt van het college dat bij de vergunning geen aanvullende voorschriften of eisen kunnen worden gesteld in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Tot slot voeren deze eisers aan dat binnen het buurtschap draagvlak voor de huisvestingsvoorziening ontbreekt. Zij stellen dat voordat de vergunning werd verleend, niet of onvoldoende met hen is geparticipeerd. Het bestreden besluit is om al deze redenen onzorgvuldig voorbereid, niet goed gemotiveerd en in strijd met de Vha 2022 genomen, aldus deze eisers.

38. De rechtbank kan zich voorstellen dat gezien de aanvraag en de beoordelingsregels, bij eisers de indruk is opgekomen dat met de vergunning ook is beoordeeld of de locatie uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. De aanvraag bevat namelijk een weergave van de huisvestingsvoorziening die vergunninghouder wil gaan realiseren en een betrekkelijk uitvoerige toelichting op de effecten die de voorziening heeft op de omgeving. Verder staan in artikel 6, tweede lid, van de Vha 2022 diverse weigeringsgronden genoemd die betrekking hebben op aspecten van een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank deelt deze indruk van eisers echter niet. De vergunning geeft alleen toestemming om de huisvestingsvoorziening te exploiteren maar niet om het perceel in afwijking van het bestemmingsplan (inmiddels: omgevingsplan) te gebruiken. Verder zijn ook hier de overwegingen van de rechtbank van belang die zij heeft gegeven over de gestelde strijd van de Vha 2022 met het stelsel van de Wro, de Wabo en de Omgevingswet. Zoals hiervoor overwogen onder 33, hebben de weigeringsgronden die staan in de Vha 2022 en de Rha 2022 weliswaar betrekking op aspecten van de ruimtelijke ordening, maar moeten ze worden gezien als basis voor de subcriteria, aan de hand waarvan de arbeidsmigrantenvergunningen worden verdeeld. Verder zijn de subcriteria, op basis waarvan de vergunning is verleend, toegesneden op de verdelingsprocedure, en daarmee op de selectie van aanvragers, de huisvesting van arbeidsmigranten, de exploitatie en het beheer van de huisvestingsvoorziening. Als onderdeel van de verdelingsprocedure kunnen de weigeringsgronden en de subcriteria ook niet worden gezien als een integrale en volledige afweging op het gebied van de ruimtelijke ordening of de fysieke leefomgeving. Zo is een stedenbouwkundig plan en de locatie een subcriterium, maar de beoordelingscriteria die daarin zijn opgenomen, gaan alleen over de vraag of de locatie voldoet aan de wens van de gemeente dat arbeidsmigranten met zo min mogelijk overlast voor de omgeving naar hun werkplek en omgekeerd kunnen reizen en de mate waarin de locatie past in de stedenbouwkundige context van de omgeving. De aantasting van het woon- en leefklimaat van de omgeving of de mogelijke beperking van de bedrijfsvoering of uitbreidingsplannen van omliggende bedrijven kan hierin niet worden gelezen. De rechtbank zal daarom de door eisers aangedragen aspecten van de ruimtelijke ordening (locatiekeuze en beleid gemeente; aantasting woon- en leefklimaat; aantasting bedrijfsvoering omliggende bedrijven; ontbreken participatie) alleen toetsen, voor zover deze aspecten onder één van de subcriteria kunnen worden gebracht.

39. Het beroep dat deze eisers in dit verband doen op de uitspraak van deze rechtbank van 30 augustus 2022n

ECLI:NL:RBOBR:2022:3577.

leidt niet tot een ander oordeel. In die uitspraak was zowel een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan als een exploitatievergunning op grond van de toepasselijke Algemene Plaatselijke Verordening (APV) in geschil. Daarom heeft de rechtbank in die uitspraak ook getoetst of de besluitvorming voldeed aan een goede ruimtelijke ordening. Bovendien wijkt de Vha 2022 af van de APV in die zaak. Anders dan bij de vergunning, is de exploitatievergunning die bij de uitspraak van 30 augustus 2022 aan de orde was, niet verleend na het doorlopen van een verdelingsprocedure zoals hier aan de orde.


Beleid, locatiekeuze, woon- en leefklimaat, bedrijfsvoering en participatie

40. Het beleid dat de gemeente voert voor de huisvesting van arbeidsmigranten kan naar het oordeel van de rechtbank worden getoetst bij de beoordeling van de vergunning, omdat het beleid onderdeel is van één van de subcriteria aan de hand waarvan de vergunning is verleend.

41. Het beleid is vastgelegd en uitgewerkt in de Vha 2022. Het is in de eerste plaats aan de gemeenteraad om het beleid te bepalen. De rechtbank toetst deze keuze van de democratisch gekozen gemeenteraad alleen terughoudend. Dat betekent dat de rechtbank niet nagaat wat zij zelf de beste keuze vindt, maar of de keuze van de gemeente redelijk is. In dit geval zal de rechtbank het beleid van de gemeenteraad nog afstandelijker toetsen, omdat het alleen onderdeel is van de subcriteria om geschikte aanbieders van arbeidsmigrantenhuisvesting te selecteren en desbetreffende vergunningen te verdelen.

42. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat het beleid van de gemeenteraad om arbeidsmigranten niet te huisvesten op een bedrijventerrein, recreatiepark, natuurgebied of woonwijk bij voorbaat onredelijk is. De keuze van de gemeente voor dit beleid is gebaseerd op ervaringen uit het verleden en ingegeven om ongewenste functiemenging te voorkomen.

43. Wat betreft de locatiekeuze, heeft het college alleen beoordeeld of de locatie niet te ver verwijderd is van potentiële werkgevers van arbeidsmigranten, of overlast mogelijk is op de rij- en looproutes en of de voorziening stedenbouwkundig naar massa en volume ter plaatse kan worden ingepast. Gezien deze beoordelingscriteria, de ligging van het perceel ten opzichte van de bedrijventerreinen in Boxtel en de mogelijke rij- en looproutes, heeft het college het perceel in redelijkheid geschikt kunnen achten voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Het college heeft niet, althans niet uitputtend, beoordeeld of het perceel geschikt is gezien de ligging in het buurtschap, wat de effecten zijn op de woon- en leefomgeving en op de mogelijke aantasting van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Daartoe was het gezien de subcriteria ook niet verplicht. Zoals hiervoor overwogen, komt deze beoordeling terug in een nog te nemen beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning voor de huisvesting van de arbeidsmigranten op het perceel.

44. Het college heeft wel beoordeeld of de huisvesting van voldoende kwaliteit zal zijn, er voldoende gemeenschappelijke voorzieningen en parkeerplaatsen aanwezig zijn en of er voldoende beheersmaatregelen worden genomen om overlast voor de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen. De beheersmaatregelen bestaan onder meer uit de aanwezigheid van een conciërge of beheerder, huisregels en een klachtenprotocol. Verder is het hebben van een dienstverband met één van de bedrijven in Boxtel een vereiste voor huisvesting. Eisers hebben niet gesteld dat deze maatregelen onvoldoende zijn. Zij hebben aangevoerd dat ook met deze maatregelen de impact op hun woon- en leefomgeving onevenredig groot zal zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het kader van deze vergunning in redelijkheid de door vergunninghouder te treffen beheersmaatregelen voldoende kunnen achten om overlast voor de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Ook op dit punt moet echter worden bedacht dat pas na beoordeling van de omgevingsvergunning kan worden beoordeeld of de beheersmaatregelen voldoende zijn als alle effecten van de huisvestingsvoorziening in beeld zijn gebracht. Zo nodig kunnen aanvullende voorschriften over het beheer aan de omgevingsvergunning worden verbonden.

45. Aan de Vha 2022 en de Rha 2022 kan niet worden ontleend dat een omgevingsdialoog is vereist voordat de vergunning wordt verleend. Een dergelijke eis kan, behalve in bijzondere omstandigheden, ook niet worden ontleend aan artikel 3:2 van de Awb (voldoende kennis vergaren) of artikel 3:4 van de Awb (afwegen betrokken belangen en evenredigheid). Het plan voor een omgevingsdialoog is wel een subcriterium (5) maar dan gaat het alleen om het plan voor een omgevingsdialoog en niet om de omgevingsdialoog zelf. Die wordt volgens de toelichting op het subcriterium in de bijlage bij de Rha 2022 pas gevoerd bij een omgevingsvergunning op grond van de Wabo of de Omgevingswet.


Vergunningverlening los van de omgevingsvergunning

46. Eisers 1, 2 en 4 betogen dat het college ten onrechte de aanvraag om de vergunning niet tegelijk heeft beoordeeld met de omgevingsvergunning. De huisvesting van arbeidsmigranten op het perceel is in strijd met het bestemmingsplan, zodat een aanvraag om daarvan af te wijken noodzakelijk is, aldus eisers. Daardoor worden zij nu al geconfronteerd met de vergunning, terwijl onduidelijk is of de huisvestingsvoorziening er ook komt. Dat vinden zij onevenredig bezwarend. Inmiddels is duidelijk dat vergunninghoudster een vergunning heeft gevraagd voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan voor een bedrijfswoning. Andere vergunningen moeten ook nog worden verleend, alvorens de huisvesting kan worden gebouwd. Volgens eisers is er

dus welbewust sprake van salamitactiek. Eisers moeten steeds de publicaties in de gaten houden en tegen elk afzonderlijk besluit weer rechtsmiddelen aanwenden. Dat vergt niet alleen een enorme tijdsinvestering, maar kost ook veel geld.

46.1.Niet in geschil is dat op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied 2011”, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit en inmiddels geldt als omgevingsplan, huisvesting voor arbeidsmigranten op het perceel niet is toegestaan.

46.2.De rechtbank kan zich voorstellen dat eisers liever hadden gezien dat de vereiste (omgevings-)vergunningen tegelijk met de vergunning waren verleend omdat het sneller tot duidelijkheid had geleid over de komst van de huisvestingsvoorziening. Er is echter geen rechtsregel die verplicht om de vergunning te coördineren met de omgevingsvergunning of tegelijk te verlenen. Het college is afhankelijk van de aanvragen die vergunninghoudster doet. Ook de Vha 2022 voorziet niet in gelijktijdige vergunningverlening.

46.3.De rechtbank acht de keuze van het college om de vergunning te verlenen vooruitlopend op de omgevingsvergunning met de door hem gegeven motivering ook niet onredelijk. Het gemeentebestuur wil met de vergunning in de eerste plaats de kwaliteit van de huisvestingsvoorzieningen voor arbeidsmigranten verbeteren via de verdelingsprocedure waarbij een geschikte aanbieder wordt geselecteerd. Het is daarbij afhankelijk van aanbieders die meedoen met de verdelingsprocedure. Het college wil alleen onderzoeken of een locatie uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening als huisvestingsvoorziening mag worden gebruikt, als de kwaliteit van de huisvesting en de exploitatie en beheer aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De keuze voor een aanbieder sluit niet uit dat daarna de omgevingsvergunning alsnog wordt geweigerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college welbewust een salamitactiek gebruikt om het omwonenden moeilijker te maken om te procederen.

46.4.De rechtbank is ook van oordeel dat het college met de gekozen aanpak het omgevingsrecht niet doorkruist. Daarvoor is van belang dat de vraag of de komst van de huisvestingsvoorziening in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening (inmiddels onder de Omgevingswet: evenwichtige toedeling van functies aan locaties in de fysieke leefomgeving) nog open staat. Dat betekent dat het beleid dat de gemeente voert over de huisvesting van de arbeidsmigranten, de keuze voor de locatie, de effecten van de woon- en leefomgeving, de aantasting van bedrijfsbelangen en de nog te voeren omgevingsdialoog opnieuw en in alle opzichten bij de beslissing over een aanvraag om omgevingsvergunning voor de huisvestingsvoorziening aan de orde kunnen komen. Daarbij is de rechtbank niet gebonden aan de oordelen die zij in deze uitspraak daarover heeft gegeven. Dat betekent ook dat vergunninghoudster en de gemeente het risico lopen dat met de gekozen aanpak voor gescheiden vergunningverlening alsnog tot de conclusie wordt gekomen dat het perceel niet voor de vestiging van de huisvestigingsvoorziening mag worden gebruikt.

46.5.Het betoog van eisers slaagt niet.


Conclusie en gevolgen

47. De beroepen van eisers 4 en eiser 5 zijn gegrond. De beroepen van de andere eisers zijn ongegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd vanwege strijd met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en strijd met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank zal de vergunning herroepen en bepalen dat de vergunning is verleend aan [bedrijf] Voor het overige zal de rechtbank de vergunning in stand laten. De beroepsgronden van eisers geven geen aanleiding voor het oordeel dat het college opnieuw op de aanvraag moet beslissen. De beslissingen van de rechtbank betekenen dat het college terecht de vergunning aan [bedrijf] heeft willen verlenen voor de exploitatie van een huisvestingsvoorziening voor arbeidsmigranten op het perceel. Het betekent niet dat de huisvestingsvoorziening al mag worden gerealiseerd. Daarvoor is in ieder geval nog een omgevingsvergunning op grond van de Omgevingswet nodig.

47.1.Omdat de beroepen gegrond zijn en de omgevingsvergunning wordt herroepen, wordt het college veroordeeld in betaling van de proceskosten van eisers 4 en eiser 5.

47.2.Voor eiser 5 bestaan de kosten uit het indienen van een beroepschrift en het bijwonen van de zitting van de rechtbank door zijn gemachtigde. Het gaat om een bedrag van 4, € 1750,00.

47.3.Voor eisers 4 gaat het om de kosten die zij in bezwaar en in beroep hebben gemaakt. Voor deze eisers bestaan de kosten uit het bijwonen van de zitting van de rechtbank en de hoorzitting in bezwaar van de gemachtigde van deze eisers, evenals het indienen van beroep- en bezwaarschriften. De proceskosten waarin het college wordt veroordeeld, bedragen € 2998,00.

47.4.Het college moet ook het door eisers 4 en eiser 5 betaalde griffierecht terugbetalen (€ 184,00 ieder).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de vergunning;
- bepaalt dat de vergunning is verleend aan [bedrijf] ;
- laat de vergunning voor het overige in stand;

- veroordeelt het college als volgt tot betaling van de proceskosten van eisers 4 en eiser 5:
* eisers 4 € 2998,00;
* eiser 5 € 1750,00,
- bepaalt dat het college het door eisers 4 en eiser 5 betaalde griffierecht (€ 184,00 ieder) aan hen moet terugbetalen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Huijben, voorzitter, en mr. J.H.G van den Broek en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van mr. N. Duin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2024.

de griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage


Verordening huisvesting arbeidsmigranten 2022 (Vha 2022)

Artikel 1 – begripsbepalingen

(…).
- huisvestingsvoorziening: een bouwwerk bedoeld en/of geschikt gemaakt voor de huisvesting van arbeidsmigranten of meerdere bouwwerken bedoeld en/of geschikt gemaakt voor de huisvesting van arbeidsmigranten die op hetzelfde perceel gelegen zijn of die op aangrenzende percelen zijn gelegen en die technische, organisatorische, of functionele binding hebben.
(…).


Artikel 2 Arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning

1. Het is verboden zonder arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning van het college een huisvestingsvoorziening te exploiteren voor de huisvesting van meer dan vier arbeidsmigranten die gezamenlijk geen huishouden vormen.

2. Het is verboden een huisvestingsvoorziening te exploiteren voor de structurele huisvesting van meer dan vier arbeidsmigranten die gezamenlijk geen huishouden vormen.

3. Het college kan met inachtneming van het vierde lid arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunningen verlenen voor in totaal maximaal 800 personen.

4. Het college stelt nadere regels vast over het maximaal aantal te verlenen arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunningen.

5. Het college stelt nadere regels vast over het minimum aantal personen en het maximum aantal personen dat in een huisvestingsvoorziening kan verblijven.

6. Het college verleent een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning voor bepaalde tijd, en voor niet langer dan 15 jaar na aanvang van de feitelijke ingebruikname van de huisvestingsvoorziening. Deze termijn kan niet worden verlengd.

7. Het college verleent een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning op grond van de verdelingsprocedure als bedoeld in artikel 3.
(…).

Artikel 3 Verdelingsprocedure

1. Het college stelt nadere regels vast over de verdeling van arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunningen.

2. Het college stelt nadere regels vast over de procedure tot verkrijging van een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning.

3. Het college maakt voorafgaande aan het bieden van de gelegenheid een aanvraag in te dienen voor een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning bekend wanneer de verdelingsprocedure aanvangt, wanneer een aanvraag kan worden ingediend, hoe de verdelings- en beoordelingsprocedure verloopt, aan welke criteria een aanvraag wordt getoetst en welk verdelingsmechanisme wordt gehanteerd.

Artikel 4 Nadere regels arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning en huisvesting

1. Het college stelt nadere regels vast over de duur waarvoor een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning wordt verleend, met inachtneming van artikel 2 zesde lid.

2. Het college stelt nadere regels vast over het zoekgebied voor huisvestingsvoorzieningen als bedoeld in artikel 6 vierde lid.

3. Het college stelt nadere regels vast over de voorwaarden voor het verkrijgen van een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning en over de huisvesting in een huisvestingsvoorziening.

4. De nadere regels, bedoeld in het derde lid, kunnen onder meer betrekking hebben op de volgende onderwerpen:

a. technische kenmerken van huisvestingsvoorzieningen;

b. beheerder(s) van een huisvestingsvoorziening;

c. een beheerplan;

d. een huisreglement ten behoeve van de huisvestingsvoorziening;

e. een nachtregister;

f. omgevingsdialoog;

g. de inschrijving van arbeidsmigranten in het BRP;

h. gemeenschappelijke ruimte(n) in en bij een huisvestingsvoorziening;

i. de parkeernorm voor huisvestingsvoorzieningen en de afwijking van de parkeernorm voor huisvestingsvoorzieningen;

j. voorschriften en beperkingen die aan een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning worden verbonden;

k. bij een aanvraag over te leggen documenten, verklaringen en gegevens en de daarin te verstrekken informatie;

l. het aantal aanvragen dat ten hoogste door een aanvrager mag worden ingediend;

m. de onderlinge relatie tussen aanvragers;

n. de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 6;

o. de intrekkings- en wijzigingsgronden als bedoeld in artikel 9 eerste en derde lid;

p. de beoordeling van aanvragen, te behalen scores en een rangordening of loting die daaruit voortvloeit op grond van de beoordelingsprocedure als bedoeld in artikel 3 derde lid en de gevolgen van een rangordening of loting voor het verlenen van een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning

Artikel 6 Weigeringsgronden arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning

1.
De arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning wordt door het college geweigerd indien:

a. op het moment waarop de aanvraag is ingediend:

i. het maximale aantal arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunningen dat is vastgesteld in de nadere regels als bedoeld in artikel 2 vierde lid reeds is verleend;

ii. reeds arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunningen zijn verleend waarmee huisvestingsvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd voor in totaal maximaal 800 personen;

de aanvraag betrekking heeft op een huisvestingsvoorziening die niet voldoet aan de vastgestelde nadere regels over het minimum aantal personen en het maximum aantal personen dat in een huisvestingsvoorziening kan verblijven als bedoeld in artikel 2 vijfde lid;

de aanvraag niet is ingediend volgens de verdelingsprocedure dan wel dient te worden geweigerd op grond van de verdelings- en beoordelingscriteria als bedoeld in artikel 3;

een ernstig gevaar bestaat als bedoeld in artikel 3 eerste lid sub a of b van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).

2. De arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning kan door het college worden geweigerd:

  • in het belang van de openbare orde;

  • in het belang van de openbare veiligheid;

  • in het belang van de volksgezondheid;

  • in het belang van de bescherming van het milieu;

  • in het belang van de bescherming van de woon- en leefomgeving;

  • als het belang van het behoud of de samenstelling van de woningvoorraad met het oog op schaarste en leefbaarheid groter is dan het gediende belang om te voorzien in huisvesting van arbeidsmigranten; of

  • . als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke huisvesting niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn.

3. Het college kan ter bescherming van de belangen, als genoemd in het tweede lid, nadere regels stellen.

4. Het college weigert de arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning, respectievelijk kan de arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning weigeren, indien de aanvraag daartoe niet voldoet aan de nadere regels als bedoeld in artikel 4 tweede lid inzake zoekgebieden voor huisvestingsvoorzieningen.


Artikel 7 Voorschriften en beperkingen

1. Het college verbindt aan een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning het voorschrift dat de vergunninghouder bij aanvang van de feitelijke ingebruikname van de huisvestingsvoorziening ingeschreven dient te staan in het reguliere register SNF en dient te voldoen aan de bij aanvang van de feitelijke ingebruikname van de huisvestingsvoorziening meest recente SNF-normen.

2. Het college verbindt aan een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning het voorschrift dat alleen arbeidsmigranten die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt in de huisvestingsvoorziening kunnen verblijven.

3. Het college verbindt aan een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning een looptijd als bedoeld in artikel 4 eerste lid.

4. Het college kan aan een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning voorschriften en beperkingen verbinden over de volgende onderwerpen:

a. het maximum aantal zelfstandige dan wel onzelfstandige verblijfsruimten;

b. maatregelen om een geordende woon- en leefomgeving te waarborgen;

c. het herstel van achterstallig onderhoud;

d. het aanbrengen van bouwtechnische voorzieningen;

e. de onderwerpen als bedoeld in artikel 4 vierde lid;

f. de belangen als bedoeld in artikel 6 tweede lid.

5. Het is de vergunninghouder verboden te handelen in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen, alsook verboden na te laten te handelen overeenkomstig de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen.


Artikel 8 Persoonlijk karakter arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning

  1. Een krachtens deze verordening verleende arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning is persoonlijk.

  2. De vergunninghouder kan de arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning enkel aan een ander overdragen indien daarvoor vooraf schriftelijke toestemming is verleend door het college. Aan de toestemming kan het college nadere voorwaarden verbinden.

  3. In geval van overdracht van de huisvestingsvoorziening of in een geval als bedoeld in artikel 9 derde lid onder l, is de vergunninghouder verplicht dit per direct schriftelijk te melden aan het college.

  4. In geval van beëindiging van de huisvesting is de vergunninghouder verplicht dit per direct schriftelijk te melden aan het college.

Regeling huisvesting arbeidsmigranten Boxtel 2022 (Rha)

Artikel 2 Systeem van schaarse vergunningen

1. Het college verleent ten hoogste twee arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunningen voor een huisvestingsvoorziening voor arbeidsmigranten.

2. Het college verleent twee arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunningen voor de huisvesting van minimaal 380 personen tot maximaal 400 personen.

3. De arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunningen worden verdeeld in één verdelingsronde als bedoeld in artikel 4.

4. Een aanvraag ziet op één huisvestingsvoorziening. Een aanvrager kan per huisvestingsvoorziening één aanvraag indienen. Het college verleent per aanvrager maximaal één arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning per fysieke locatie.

5. Voor de toepassing van het vierde lid worden twee fysieke locaties beschouwd als één fysieke locatie als deze locaties zich in een straal van 500 meter van elkaar bevinden.

6. Voor de toepassing van het vierde lid en vijfde lid worden twee of meer aanvragers beschouwd als één aanvrager indien dezelfde rechtspersoon of natuurlijke persoon daarin feitelijke zeggenschap of een overwegend belang heeft of een aanvrager feitelijke zeggenschap of een overwegend belang in de andere aanvrager heeft.

7. Een rechtspersoon of een natuurlijk persoon wordt geacht feitelijke zeggenschap te hebben in een aanvrager wanneer hij gerechtigd is direct of indirect 50% of meer van de stemmen uit te brengen in één of meer van de besluitvormende organen, dan wel op andere wijze in staat is de besluitvorming te bepalen, respectievelijk de feitelijke zeggenschap heeft.

8. Een rechtspersoon of een natuurlijk persoon wordt geacht een overwegend belang te hebben in de onderneming van een aanvrager wanneer hij een rechtstreeks of middellijk belang heeft van 50% of meer van het geplaatste kapitaal, 50% of meer eigenaar is, of de feitelijke zeggenschap heeft.

9. Voor de toepassing van het vierde lid worden twee of meer aanvragers beschouwd als één aanvrager indien de aanvragers deel uitmaken van een concern of een groep van (rechts)personen


Artikel 4 Verdelingsronde 2022

1. Een aanvraag voor een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning kan uitsluitend worden ingediend vanaf 21 november 2022 om 08:00 uur tot 22 november 2022 om 17:00 uur.

2. Indien één of meerdere van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 6 van de verordening of als één of meerdere van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 7 van de regeling, van toepassing zijn, wordt een aanvraag niet inhoudelijk beoordeeld als bedoeld in het vierde lid.

3. Indien een aanvraag ziet op een huisvestingsvoorziening voor meer of minder personen als bedoeld in artikel 2 tweede lid, dan wordt deze aanvraag niet inhoudelijk beoordeeld als bedoeld in het vierde lid van dit artikel.

4. De inhoudelijke beoordeling van de aanvraag geschiedt door de aanvraag te toetsen aan de volgende subcriteria:

•subcriterium 1: het ontwikkelplan

•subcriterium 2: het beheerplan

•subcriterium 3: het stedenbouwkundigplan en de locatie

•subcriterium 4: het plan inzake de bijdrage aan leefbaarheid en woningvoorraad

•subcriterium 5: het plan voor de omgevingsdialoog.

5. Het college beoordeelt de subcriteria als bedoeld in het vierde lid op de wijze beschreven in bijlage 3


Artikel 5 Eisen aan een aanvraag

1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 2 gaat in het geval van een aanvraag van een rechtspersoon vergezeld van:

  • een bewijs van inschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel dat niet ouder is dan drie maanden;

  • een handtekening of handtekeningen van de statutair bestuurder of de statutaire bestuurders die bevoegd zijn de rechtspersoon te vertegenwoordigen. Verlening van een volmacht is niet toegestaan.

2. Een aanvraag als bedoeld in artikel 2 gaat in het geval van een aanvraag van een natuurlijk persoon vergezeld van:

  • de BSN-gegevens van die natuurlijke persoon;

  • een handtekening van die natuurlijke persoon.

3. Een aanvraag als bedoeld in artikel 2 gaat vergezeld van:

  • het volledige en naar waarheid ingevulde formulier in bijlage 1. In het geval van een aanvraag van een natuurlijk persoon dient het formulier als bedoeld in bijlage 1 te zijn ondertekend door die natuurlijk persoon. In het geval van een aanvraag van een rechtspersoon dient het formulier als bedoeld in bijlage 1 te zijn ondertekend door een vertegenwoordigingsbevoegd bestuurder of vertegenwoordigingsbevoegde bestuurders.

  • het ingevulde Bibob-formulier als bedoeld in bijlage 2.

  • een bewijs dat de aanvrager rechthebbende is van de grond waarop de huisvestingsvoorziening is voorzien of een bewijs van toestemming van de rechthebbende van de grond voor het gebruik van de grond ten behoeve van de huisvestingsvoorziening.

4. Indien het college gebruik maakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, dan doet het college dit enkel indien dit leidt tot een aanvulling van de aanvraag van ondergeschikte aard. Het college stelt in dat geval een termijn van veertien dagen.

Artikel 7 Weigeringsgronden

1.
Het college weigert een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning, indien één of meerdere van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 6 eerste lid van de verordening van toepassing zijn.

2. Het college weigert een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning indien:

  • de aanvraag niet voldoet aan artikel 2;

  • de aanvraag ziet op een huisvestingsvoorziening voor de huisvesting van meer of minder personen dan bedoeld in artikel 2 tweede lid;

  • de aanvraag is ingediend buiten de aanvraagperiode als bedoeld in artikel 4 eerste lid;

  • e aanvraag niet voldoet aan artikel 5.

3. Het college weigert een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning indien een ernstig gevaar bestaat als bedoeld in artikel 3 eerste lid sub a of b van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

4. Het college weigert een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning indien een aanvrager minder dan 25% van het maximaal aantal te behalen punten krijgt toegekend bij één of meerdere van de subcriteria als bedoeld in artikel 4 vierde lid.

5. Het college weigert een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning indien de voorziene huisvestingsvoorziening zoals beschreven in de desbetreffende aanvraag niet voldoet aan de verplichtingen gesteld aan de huisvestingsvoorziening als bedoeld in artikelen 10, 11, 12 en 13.

6. Het college weigert een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning indien een aanvrager op het moment van indiening van de aanvraag niet staat ingeschreven in het reguliere register SNF.

7. Het college kan een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning weigeren indien de aanvrager naar het oordeel van het college onvoldoende heeft aangetoond dat hij over de grond kan beschikken waar de huisvestingsvoorziening is voorzien op het moment dat de voorziene huisvestingsvoorziening wordt gebouwd.


Artikel 8 Weigeringsgronden zoekgebieden

1. Het college weigert een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning indien de aanvraag betrekking heeft op een locatie voor een huisvestingsvoorziening die zich bevindt op of in:

a. een bedrijventerrein;

b. een recreatiepark;

c. een woonwijk;

d. een natuurgebied.

2. Het college weigert een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning indien de aanvraag betrekking heeft op een locatie voor een huisvestingsvoorziening verder weg gelegen dan 4,9 kilometer vanaf de buitengrenzen van een bedrijventerrein.

3. Het college kan een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een locatie voor een huisvestingsvoorziening:

  • die naar het oordeel van het college ongeschikt is in verband met het maatregelenpakket van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer;

  • die naar het oordeel van het college belemmeringen kan opleveren voor omliggende bedrijven op het gebied van milieu, bijvoorbeeld doordat een locatie zich bevindt binnen de richtafstanden van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ten opzichte van omliggende bedrijven en naar het oordeel van het college geen uitzondering op die richtafstanden mogelijk of wenselijk is;

  • die naar het oordeel van het college belemmeringen kan opleveren voor het Natuurnetwerk Brabant en het College de toepassing van een uitzondering niet mogelijk of wenselijk acht.


Artikel 9 Looptijd arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning

1. Een arbeidsmigrantenhuisvestingsvergunning wordt verleend voor een periode van 15 jaar.

2. De termijn als bedoeld in het eerste lid, kan niet worden verlengd.

3. De termijn als bedoeld in het eerste lid, vangt aan op het moment van de feitelijke ingebruikname van de huisvestingsvoorziening.

Artikel delen