Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBOBR:2024:4934

18 oktober 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 23/1886


uitspraak van de meervoudige kamer van 21 oktober 2024 in de zaak tussen


[eiser] en [eiser] , uit [woonplaats] , eisers,

[eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres,

(gemachtigde: drs. L.F.H.C. de Brouwer),

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, het college

(gemachtigde: E.L.A. Kramer).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Nederlandse Rallycross Vereniging, uit Eersel (NRV), gemachtigde mr. M.A.M. Jonkers.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers en eiseres tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) ten aanzien van het rallycircuit in Valkenswaard.

1.1.Eisers en eiseres hebben tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar beroep ingesteld naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van 18 oktober 2022 (SHE 21/1222).

1.2.Het college heeft bij besluit van 25 juli 2023 het bezwaar van eisers ten aanzien van het buiten behandeling laten van het verzoek tot handhaving gegrond verklaard en hun verzoek tot handhaving alsnog afgewezen. De bezwaren van eiseres zijn ongegrond verklaard. Het college heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb.

1.3.Het beroep niet tijdig beslissen wordt geacht mede gericht te zijn tegen het bestreden besluit. Eisers en eiseres hebben de beroepsgronden aangevuld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. NRV heeft een reactie ingediend.

1.4.De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] namens eisers, A [naam] namens eiseres en de gemachtigde van eisers en eiseres, de gemachtigde van het college. J.P.M. Verburgt namens NRV en de gemachtigde van NRV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om handhaving aan de hand van de beroepsgronden. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond omdat de Wnb niet strekt tot bescherming van hun belangen. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond vanwege een verkeerde motivering van het bestreden besluit. De rechtbank laat de rechtsgevolgen in stand omdat er geen sprake is van een overtreding van de Wnb. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.

 Op het terrein aan de Victoriedijk te Valkenswaard, bij en gedeeltelijk op een voormalige vuilstort, liggen een rallycircuit en een motorcrosscircuit.

 Nabij het rallycircuit ligt het Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote heide & De Plateaux. Dit is aangewezen op 24 maart 2000. Het grootste deel van het Natura 2000-gebied ligt ten zuiden van het rallycircuit. De beek de Keersop die deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied stroomt ten westen van het rallycircuit naar het noorden. Ten noorden van het circuit (op ongeveer anderhalve kilometer) ligt ook een gebied dat onderdeel uitmaakt van Natura 2000-gebied.

 Eisers wonen in de directe omgeving van het rallycircuit. Zij hebben in een eerdere procedure aangegeven dat zij mogelijk ongeveer 600 meter afstand van het Natura 2000-gebied “Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux” wonen en op 300 meter van De Malpie (zie de uitspraak van deze rechtbank van 29 januari 2021n

ECLI:NL:RBOBR:2021:375

).

 Op 31 augustus 1993 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard (B&W) aan NRV een Hinderwetvergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting tot het beoefenen van de autorallysport op het circuit op deze locatie. Op dezelfde datum verleenden zij ook een Hinderwetvergunning voor het motorcrosscircuit. De Hinderwetvergunning is door de jaren heen gelijk gesteld met een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer, een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en is inmiddels een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder b, van de Omgevingswet in combinatie met paragraaf 3.9.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Bij de Hinderwetvergunning voor het motorsportcircuit hoort een tekening waarop is weergegeven hoe het terrein is ingericht. Op deze tekening zijn beide circuits ingetekend. Aan de Hinderwetvergunningen zijn geluidsvoorschriften verbonden. In voorschrift J6 bij de vergunning voor het rallycircuit is het volgende bepaald: “Na 20.00 uur mag er niet met crossauto’s op het circuit gereden worden. Bovendien is het - uitgezonderd voor ten hoogste drie weekenden per kalenderjaar in verband met ruimere openstellingstijden met het oog op te houden wedstrijden of het voorbereiden van zodanige wijdstrijden - verboden de inrichting acht uren per week of meer open te stellen. Tot het weekeinde worden gerekend: zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen of daarmee gelijkgestelde dagen als bedoeld in artikel 3 van de Algemene termijnwet (stb. 1964, 314) die op een vrijdag of op een maandag vallen”.

 Op 15 juni 1999 heeft B&W een milieuvergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (Wm) verleend voor een wijziging van de inrichting van het rallycircuit. Voorschrift J6 is hierbij niet gewijzigd. Aan de milieuvergunning is een inrichtingstekening verbonden waarop onder meer een voetgangersbrug, wasplaats en een wedstrijdtoren zijn aangegeven. Deze bouwwerken zijn niet aangegeven op de tekening bij de Hinderwetvergunning.

 Ter plaatse van de twee circuits geldt het bestemmingsplan “Buitengebied 1977”, dat op 26 juni 1986 onherroepelijk is geworden. Op de gronden rusten de bestemmingen “Crossterrein” (artikel 34 van de planregels), “Voorlopig zandwinning/vuilstort; definitief crossterrein” (artikel 35) en “Voorlopig zandwinning/vuilstort; definitief bos” (artikel 36).

 In het verleden zijn meerdere verzoeken om handhaving ingediend, onder andere door eiseres. Deze verzoeken hebben geleid tot uitspraken van deze rechtbank en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). In de uitspraak van 24 oktober 2018n

ECLI:NL:RVS:2018:3444.

onder meer over de uitleg van vergunningsvoorschrift J6 van de Hinderwetvergunning uit 1993. De Afdeling overweegt: “Het woord "daartoe" in deze bepalingen maakt duidelijk dat de daarin bedoelde openstelling ziet op het openstellen van het terrein met het doel daarop te rijden met gemotoriseerde voertuigen. In aansluiting op deze bepalingen, brengt een redelijke uitleg van de vergunningvoorschriften J6 en J8 met zich dat voor de toegestane openingstijden uitsluitend de uren meetellen waarin het terrein voor dat doel geopend is. Voor het oordeel dat binnen die uren slechts de tijd telt waarop daadwerkelijk op de circuits wordt gereden, zoals het college stelt, ziet de Afdeling echter geen grond. De tekst van de voorschriften biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Die uitleg doet bovendien af aan de handhaafbaarheid van de voorschriften.”

 Op 3 februari 2017 heeft eiseres het college gevraagd om handhavend op te treden ten aanzien van het gebruik van het rallycircuit door de inrichting voor motorcross en de inrichting voor autorallycross vanwege overtreding van de Wnb. Bij besluit van 13 april 2017 heeft het college dit verzoek afgewezen. Het hiertegen gerichte bezwaar is op 5 december 2017 ongegrond verklaard en het oorspronkelijke besluit is gehandhaafd. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld, waardoor dit besluit onherroepelijk is geworden.

Totstandkoming bestreden besluit

4. Eisers en eiseres hebben eind 2018 verzoeken om handhaving ingediend met betrekking tot het rallycircuit en het naastgelegen motorcrosscircuit. Bij besluit van 13 maart 2019 heeft het college het verzoek tot handhaving van eiseres afgewezen omdat sprake zou zijn van een herhaald verzoek. Op dezelfde dag heeft het college het verzoek van eisers buiten behandeling gelaten omdat het college hen niet zag als belanghebbende.

4.1.Op 10 oktober 2019 heeft het college het bezwaar met betrekking tot het motorcrosscircuit gegrond verklaard en op 18 oktober 2019 een definitieve last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot het motorcrosscircuit. Hiertegen is geen beroep ingesteld. Eisers hebben wel beroep ingesteld voor zover het college niet handhavend heeft opgetreden tegen het autorallycircuit. In de uitspraak van deze rechtbank van 29 januari 2021n

ECLI:NL:RBOBR:2021:375

heeft de rechtbank het besluit van 10 oktober 2019 vernietigd voor zover hierin de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk zijn verklaard en voor zover het college heeft verzuimd daadwerkelijk een handhavingsbesluit te nemen ten aanzien van het rallycircuit.

4.2.Het college heeft op 11 mei 2021 een nieuw besluit op het bezwaar van eisers genomen en het bezwaar ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft dit besluit gewijzigd in het besluit van 13 juli 2021, in die zin dat het college de motivering heeft aangevuld en nog steeds geen aanleiding ziet om handhavend op te treden tegen het rallycircuit. De rechtbank heeft in de uitspraak van 18 oktober 2022n

ECLI:NL:RBOBR:2022:4502

het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het daar bestreden besluit van 11 mei 2021 vernietigd, het herstelbesluit van 13 juli 2021 vernietigd en het college opgedragen binnen twee maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. De uitspraak is verzonden op 28 oktober 2022. Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld.

4.3.Uiteindelijk heeft het college het bestreden besluit genomen.

Toepasselijk recht

5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Omdat het inleidende verzoek van eisers en eiseres is ingediend in 2018 is op basis van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold voor 1 januari 2024 van toepassing.

Uitspraak 18 oktober 2022

6. De vorige uitspraak vormt het kader voor het bestreden besluit. De rechtbank heeft het college immers opgedragen een besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak. De rechtbank heeft in genoemde uitspraak het volgende geoordeeld. De referentiesituatie voor het rallycircuit wordt gevormd door de Hinderwetvergunning uit 1993.

De rechtbank neemt in aanmerking dat het college onder meer zal moeten onderzoeken of in 2019 overtredingen hebben plaatsgevonden en of de wijzigingen in het circuit kunnen leiden tot significante gevolgen voor het omliggende Natura 2000-gebied.

6.1.In de uitspraak staat verder de volgende overweging: “De rechtbank stelt vast dat het huidige circuit is gewijzigd ten opzichte van het in 1993 vergunde circuit. Dit blijkt ook al uit de tekening bij de milieuvergunning uit 1999. De baanstukken binnen het circuit staan niet op de tekening bij de Hinderwetvergunning in 1993. De Jokerlap (een verkorting van de bocht aan de noordzijde van het circuit en de aanleg van een parallelle onverharde bocht daarnaast) is pas rond 2011 aangelegd en ligt dichterbij het Natura 2000 gebied ten noorden van het circuit (de beek de Keersop en het noordelijk gelegen gebied)”.

6.2.In haar reactie en tijdens de zitting heeft NRV uitgelegd dat het rallycircuit inderdaad is verkort door de aanleg van een geasfalteerde bocht aan de noordzijde van het circuit direct parallel aan het oorspronkelijke circuit. Het rallycircuit zoals dat is vergund in de Hinderwetvergunning van 1993 en daarna is aangelegd, is niet meer gewijzigd. De parallelle onverharde bocht is dus niet aangelegd (zoals de rechtbank had aangenomen in de vorige uitspraak) maar die lag er al. Die parallelle onverharde bocht wordt door NRV en de overige partijen aangeduid als de jokerlap. Het college kan zich vinden in deze verklaring. Eisers en eiseres hebben desgevraagd aangegeven dat zij bijna nooit op het rallycircuit zijn geweest. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de verklaring van NRV.

Beroep niet tijdig beslissen

7. Eisers en eiseres stellen dat het college niet tijdig een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen en dat daarom een dwangsom ter hoogte van € 1.442,- is verbeurd. De rechtbank overweegt hierover het volgende.

7.1.In de uitspraak van 18 oktober 2022 heeft de rechtbank het college opgedragen om binnen twee maanden na verzending van die uitspraak een nieuw besluit te nemen. De uitspraak is 28 oktober 2022 verzonden. Het college had dus uiterlijk 28 december 2022 een nieuw besluit moeten nemen. Dat heeft het college niet gedaan. Nadat eisers en eiseres in beroep zijn gegaan wegens het niet tijdig beslissen, heeft het college op 27 juli 2023 een nieuw besluit genomen. Omdat er een inmiddels een besluit is genomen, hebben eisers en eiseres geen procesbelang meer bij behandeling van het beroep wegens niet tijdig beslissen. Het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.

7.2.In het besluit van 27 juli 2023 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat geen dwangsom is verbeurd. Eisers en eiseres zijn het daarmee oneens. Zij stellen dat het college vanaf 28 december 2022 een dwangsom verbeurde, omdat geen ingebrekestelling nodig is wanneer de bestuursrechter het bestuursorgaan een termijn heeft gesteld. Vanaf die datum heeft het college meer dan 42 dagen geen besluit genomen. Het maximale bedrag dat in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genoemd, in totaal € 1.442,-, is daarom verbeurd volgens eisers en eiseres.

7.3.De rechtbank volgt eisers en eiseres niet in hun standpunt. In de uitspraak van 18 oktober 2022 heeft de rechtbank een termijn gesteld waarbinnen het college een besluit moest nemen. Artikel 8:72, zesde lid, van de Awb geeft de rechtbank de bevoegdheid om in een uitspraak te bepalen dat het college een dwangsom verbeurt als het zich niet houdt aan die termijn. Als twee wetsartikelen van toepassing kunnen zijn op een situatie, dan gaat de bijzondere wetsbepaling voor de meer algemene bepaling. In dit geval is daarom artikel 8:72, zesde lid, van de Awb van toepassing in plaats van artikel 4:17 van de Awb. Nu de rechtbank in de uitspraak van 18 oktober 2022 niet heeft bepaald dat het college een dwangsom verbeurt als het te laat een besluit neemt, is geen dwangsom verbeurd.

Positie eisers en eiseres

8. Eisers zijn belanghebbenden. De Wnb, in het bijzonder artikel 2.7, tweede lid van de Wnb, beschermt echter niet eisers maar Natura 2000-gebieden. Hierover heeft de rechtbank in de eerder genoemde uitspraak van 29 januari 2021n

ECLI:NL:RBOBR:2021:375

het volgende overwogen: “In onder meer de overzichtsuitspraak van 11 november 2020n

ECLI:NL:RVS:2020:2706

heeft de Afdeling [bedoeld is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State] geoordeeld dat een natuurlijke persoon in rechte niet kan opkomen voor een algemeen belang. Indien een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, beroept hij zich op een algemeen belang. De individuele belangen van een natuurlijke persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, kunnen echter zo verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. Deze situatie doet zich concreet voor ingeval het betreffende gebied deel uitmaakt van de leefomgeving van appellant. In dat geval raakt de aantasting van het gebied immers ook zijn belang bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving. Dat is hier echter niet aan de orde gelet op de ligging van het Natura 2000-gebied. De enkele omstandigheid dat eisers het gebied vanuit hun perceel kunnen zien liggen is onvoldoende. […] Een beroep van eisers tegen een inhoudelijk besluit kan echter niet leiden tot vernietiging van dit inhoudelijke besluit vanwege het relativiteitsvereiste.”

8.1.De rechtbank is van oordeel dat de Wnb niet strekt tot bescherming van de belangen van eisers en verklaart het beroep van eisers ongegrond, gelet op artikel 8:69a van de Awb (relativiteitsvereiste). De rechtbank behandelt wel het beroep van eiseres. In dit kader overweegt de rechtbank nog dat het college een inhoudelijk standpunt heeft ingenomen over de vraag of sprake is van een overtreding. Het beroep van eiseres richt zich mede tegen dit standpunt.

9. De rechtbank laat (wederom) in het midden of sprake is van een herhaald verzoek. Het beroep van eiseres richt zich tegen het inhoudelijke standpunt en in dergelijke gevallen pleegt de bestuursrechter het besluit aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen als ware dit het eerste besluit over dat verzoek. De bestuursrechter beoordeelt niet uit eigen beweging of nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan het verzoek ten grondslag zijn gelegd (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2016n

ECLI:NL:RVS:2016:3131

).

Overtreding Wnb

10. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat het college (met inachtneming van de eerdere uitspraak van de rechtbank) heeft aangenomen dat de referentiesituatie wordt bepaald door de Hinderwetvergunning van 1993. Op basis van deze vergunning is het mogelijk om maximaal 8 uur per week, en drie weekenden langer, te crossen. In de referentiesituatie is niets vastgelegd over het aantal auto’s. Het college stelt de totale hoeveelheid uren vast op 440 uur per kalenderjaar. Het college heeft verder overwogen dat er geen beperkingen zijn gesteld aan de emissie van auto’s op het rallycircuit in de Hinderwetvergunning van 1993. Eiseres en NRV hebben dit niet betwist.

11. Eiseres is van mening dat de stikstofberekening die het college ten grondslag legt aan het bestreden besluit ernstig te kort schiet. In de eerste plaats is alleen gekeken naar een enkele race en niet naar de emissies van de gezamenlijke toegestane races en trainingen op jaarbasis. Volgens eiseres is de lengte van het rallycircuit verkeerd ingeschat. De jokerlap zou leiden tot een langer circuit. Eiseres zegt dat er bovendien meer dan 60 auto’s deelnemen aan een race. Eiseres ziet geen ruimte voor het “opsparen” van wekelijks niet benutte “capaciteitsuren” om die vervolgens op een ander moment in te zetten.

11.1.Het college is in het bestreden besluit (en de daaraan ten grondslag gelegde memo met AERIUS-berekening) ervan uitgegaan door de jokerlap het rallycircuit met 22 meter is verlengd. Dit resulteert in een toename van emissie van 3,2 gram NOx naar 3,264 gram NOx per auto per ronde en een toename van 0,02 kg per race met 60 auto’s (van 4,15 kg NOx naar 4,17 kg NOx). Dit heeft geen noemenswaardige toename van stikstofdepositie tot gevolg. De met AERIUS berekende stikstofdepositie blijft gelijk. In het verweerschrift heeft het college daar aan toegevoegd dat, als zou worden uitgegaan van een 30 meter langere ronde, zoals door eiseres gesteld, dit resulteert een stikstofemissie van 3,296 gram NOx per ronde. Op jaarbasis (46 dagen) bedraagt de toename van stikstofemissie dan 9,108 kg NOx. De aanleg van de jokerlap leidt ook niet tot een noemenswaardige verhoging van de stikstofdepositie. Tijdens de zitting heeft het college opgemerkt dat er, anders dan in het bestreden besluit is aangegeven, van uit moet worden gegaan dat het rallycircuit is verkort en niet is verlengd en dat de wijziging niet leidt tot een noemenswaardige verhoging van de stikstofdepositie.

11.2.NRV heeft benadrukt dat het rallycircuit door de aanleg van de noordelijke geasfalteerde bocht is verkort.

11.3.In de memo bij de AERIUS-berekening zijn de uitgangspunten toegelicht. Om de emissies van de races te bepalen is aangesloten bij het rapport “Bestemmingsplan Eurocircuit” van Peutz (van 5 mei 2023). Daar wordt gerekend met een emissiegetal voor de NOx-uitstoot van 3,2 g/km per auto. Dit kengetal is volgend het rapport van Peutz ook gebruikt bij de berekening van de Wnb-vergunning voor circuit Zandvoort (zie de uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2023n

ECLI:NL:RVS:2023:2587

). De NRV heeft aangegeven dat 60 auto’s deelnemen aan de wedstrijd. Elke deelnemer begint met 1 training van 4 ronden. Het nemen van de jokerlap is niet verplicht. Daarna neemt elke deelnemers deel aan 3 manches van 4 racerondes. In elke manche wordt eenmaal (verplicht) de jokerlap gereden. Daarna volgt de finale met 8 auto’s. De finale bestaat uit 6 rondes, waarvan eenmaal de jokerlap gereden dient te worden.

11.4.De rechtbank stelt vast dat het college een verkeerde motivering ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit omdat het college ervan uitging dat het rallycircuit door de aanleg van de bocht aan de binnenzijde van de jokerlap ten opzichte van de referentiesituatie was verlengd in plaats van verkort. Reeds daarom slaagt het beroep van eiseres en komt het bestreden besluit in aanmerking voor vernietiging.

De rechtbank oordeelt als volgt over de nieuwe onderbouwing van het college. Hierboven heeft de rechtbank geoordeeld dat het rallycircuit is verkort ten opzichte van het oorspronkelijke circuit. De bocht aan de binnenzijde van de jokerlap ligt wel dichter bij het Natura 2000-gebied. Op basis van de AERIUS-berekening bij het bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat deze verkorting leidt tot een afname van de stikstofemissie omdat de auto’s minder ver hoeven te rijden. Dat auto’s soms de langere jokerlap moeten rijden, leidt niet tot een ander oordeel. De jokerlap is feitelijk gelijk aan het oorspronkelijke circuit zoals vergund in 1993 en gebruik van de jokerlap kan nooit leiden tot meer stikstofemissie. Of er nu veel of weinig auto’s rijden op het circuit is niet relevant omdat in de Hinderwetvergunning van 1993 geen eisen zijn gesteld aan het aantal auto’s, alleen aan het aantal uren. In die vergunning zijn ook geen emissie-eisen gesteld. Het college kan uitgaan van een representatief gebruik van het circuit tijdens een race. De wijziging van het rallycircuit zelf kan dus niet leiden tot significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied en een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb.

12. Volgens eiseres heeft het college verzuimd een vergelijking te maken tussen de geldende referentiesituatie en de situatie na wijziging met de extra baanstukken.

12.1.Het college stelt dat geen rekening gehouden hoeft te worden met de aangelegde baanstukken binnen het circuit. Die baanstukken zijn bedoeld om vanaf het rallycircuit terug te komen naar het rennerskwartier en voor de organisatie. Het aantal auto’s dat ervan gebruikmaakt in verhouding tot de oude situatie blijft gelijk.

12.2.NRV heeft ter zitting aangegeven dat de extra baanstukken wegen zijn tussen het rennerskwartier en het circuit binnen de grenzen van het rallycircuit.

12.3.De rechtbank is van oordeel dat de extra baanstukken niet dichterbij het Natura 2000-gebied liggen dan het rallycircuit zelf en reeds daarom niet kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie. Deze beroepsgrond slaagt niet.

13. Eiseres heeft verwezen naar brieven die zij in de vorige procedure heeft overgelegd met afdrukken van websites met evenementen die in 2019 zouden hebben plaatsgevonden. Deze evenementen zouden hebben kunnen leiden tot een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. In 2019 hebben volgens eiseres veel weken activiteiten plaatsgevonden die langer dan 8 uren per week hebben geduurd en zijn er aanzienlijk meer dan drie weekenden geweest waarin crossactiviteiten plaatsvonden die langer dat 8 uren hebben geduurd. In de vorige uitspraak van de rechtbank heeft de rechtbank aangegeven dat het college moest onderzoeken of de genoemde activiteiten hebben plaatsgevonden, hoe lang deze hebben geduurd en of deze activiteiten hebben geleid tot een overtreding van de Hinderwetvergunning en daarmee het huidige artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb.

13.1.Het college merkt in de eerste plaats op dat B&W bevoegd is om handhavend op te treden bij overtreding van de Hinderwetvergunning uit 1993 of het bestemmingsplan. Nu de Hinderwetvergunning geen maximale emissieruime kent, is het niet mogelijk om vast te stellen dat, als in een week incidenteel meer dan 8 uur wordt geracet, dit kan leiden tot overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. Dat komt omdat op andere momenten in het jaar mogelijk minder dan het toegelaten uren gebruik wordt gemaakt van het circuit. Dit “opsparen” van capaciteit binnen een kalenderjaar, acht het college mogelijk. Dit is een vorm van intern salderen. Het college heeft vastgesteld dat er in 2019 zes zogenoemde testdagen hebben plaatsgevonden met een maximale duur van 48 uur (bij elkaar opgeteld). Er valt niet meer te achterhalen hoeveel geregistreerde trainingen hebben plaatsgevonden maar een overschrijding van de totale 440 toegelaten uren acht het college uiterst onwaarschijnlijk. In het verweerschrift wijst het college op de wijziging van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb op 1 januari 2020 en het vervallen van de verslechterings-vergunning. Voor zover de door eiseres genoemde activiteiten uit 2019 al zouden leiden tot een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb dan geldt na 1 januari 2020 de gewijzigde tekst. Daarmee is de vraag of mogelijke overtredingen in 2019 hebben plaatsgevonden niet meer belang, aldus het college.

13.2.NRV stelt naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 26 maart 2019n

ECLI:NL:RVS:RBOBR:2019:1666

alle commerciële activiteiten te hebben afgelast en te hebben gehandeld binnen de grenzen van de Hinderwetvergunning van 1993 en het bestemmingsplan.

13.3.De rechtbank stelt voorop dat, als meer gebruik wordt gemaakt van het rallycircuit dan is toegelaten in het bestemmingsplan dan wel de Hinderwetvergunning uit 1993, dit ook kan leiden tot een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, zoals dat luidde na 1 januari 2020. De omvang van de referentiesituatie (440 uur op jaarbasis) is tussen partijen niet in geschil. Het college heeft voldoende onderzocht hoeveel testdagen hebben plaatsgevonden. Anders dan het college is de rechtbank van oordeel dat het niet is toegelaten om illegaal gebruik van het rallycircuit te salderen met het onvolledig benutten van de maximale gebruiksmogelijkheden op basis van het bestemmingsplan dan wel de Hinderwetvergunning uit 1993. Het legaliseren van illegaal gebruik, dan wel het toevoegen van een andere nieuwe vorm van gebruik vereist een nieuw bestemmingsplan of omgevingsplan dan wel een nieuwe omgevingsvergunning. Dat leidt ook tot een verandering ten opzichte van de referentiesituatie. De bestaande referentiesituatie is nooit passend beoordeeld omdat het Natura 2000-gebied toen nog niet was aangewezen. Mede gelet op rechtsoverweging 43 van het arrest van het Europese Hof van Justitie van 10 november 2022n

ECLI:EU:C:2022:864

is het bevoegd gezag bij een dergelijke verandering van de referentiesituatie, gehouden om bij het verlenen van de hiervoor vereiste nieuwe vergunning of toestemming een nieuwe beoordeling te verrichten die voldoet aan de vereisten van artikel 6, lid 3, eerste volzin, van richtlijn 92/43, indien voor die activiteit nog geen dergelijke beoordeling is verricht. In dat geval zal die autoriteit alle feitelijke en juridische consequenties moeten trekken uit deze nieuwe beoordeling, die zij verricht in verband met het besluit dat zij dient te nemen over de eventuele afgifte van een nieuwe vergunning. Dit is ook in lijn met de uitspraak van deze rechtbank van 8 december 2021n

ECLI:NL:RBOBR:2021:6389

over het gebruik van zogenoemde latente ruimte. Het college is wel degelijk bevoegd om handhavend op te treden als deze passende beoordeling niet is verricht vanwege het handelen zonder vergunning voor een Natura 2000-activiteit in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder e, van de Omgevingswet.

13.4.In dit geval acht de rechtbank, gelet op de reactie van NRV, voldoende aannemelijk dat na 26 maart 2019 geen verboden activiteiten meer hebben plaatsgevonden. In de documenten waar eiseres naar heeft verwezen wordt aangegeven dat op 24 maart 2019 een race zou plaatsvinden op het rallycircuit maar dat is geen illegaal evenement dat niet past in het gebruik dat is toegelaten op grond van het bestemmingsplan of is vergund in de Hinderwetvergunning. Eiseres heeft niet verwezen naar websites of aankondigingen van commerciële activiteiten op het rallycircuit voor 26 maart 2019. Voor wat betreft toegelaten activiteiten die passen binnen de Hinderwetvergunning uit 1993 en het bestemmingsplan heeft het college terecht opgemerkt dat het genoemde vastgestelde gebruik in 2019 niet in strijd is met artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep van eisers en eiseres tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk. Het beroep van eisers is ongegrond. Het beroep van eiseres is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en laat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand onder verwijzing naar rechtsoverweging 11.

14.1. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het college het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college verder in de door eiseres gemaakte proceskosten (de reiskosten van € 25,00). Niet is gebleken van kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank

  • verklaart het beroep van eisers en eiseres tegen het niet tijdig beslissen niet- ontvankelijk;

  • verklaart het beroep van eisers ongegrond;

  • verklaart het beroep van eiseres gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit;

  • laat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand;

  • bepaalt dat het college aan eiseres het griffierecht à € 365,00 vergoedt;

  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres, begroot op € 25,00.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. M. Kleijn Hesselink en mr. J.J.H. van Kempen, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2024.

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante regelgeving

Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb luidde tot 1 januari 2020:

Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb luidt vanaf 1 januari 2020:

Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.

Artikel 5.1, eerste lid onder e van de Omgevingswet:

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten

(…)

e. een Natura 2000 activiteit.

Artikel delen