RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8874
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 oktober 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
(gemachtigden: mr. M.P.M. Stultiens en [naam 1]),
en
(gemachtigde: mr. Y. Bons).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 2] uit [plaatsnaam] (vergunninghouder).
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de verleende omgevingsvergunning voor het huisvesten van alleenstaande minderjarige vreemdelingen in het gebouw aan [adres].
2. Bij besluit van 19 juni 2024 (bestreden besluit) heeft het college deze omgevingsvergunning verleend. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigden van verzoekster, [naam 3] en [naam 4], de gemachtigde van college en [naam 5], vergunninghouder, [naam 6] en [naam 7].
2.2.Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Dit beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoekster.
4. Verzoekster voert aan dat zij en andere omwonenden onvoldoende zijn betrokken bij de totstandkoming van de verleende omgevingsvergunning en dat onvoldoende participatie heeft plaatsgevonden. Zij vreest met name voor de (sociale) veiligheid en overlast in de omgeving en meent dat haar belangen en de belangen van andere omwonenden onevenredig worden aangetast. Verzoekster vindt het besluit onduidelijk doordat niet blijkt waarvoor omgevingsvergunning is verleend. In het besluit is volgens haar ook onvoldoende geborgd dat er 24 uurs begeleiding en toezicht voor de minderjarige vreemdelingen is.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat het huisvesten van de minderjarige vreemdelingen in het gebouw aan [adres] in strijd is met het (tijdelijk deel van) omgevingsplan van de gemeente Hoeksche Waard. Op het perceel was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan “Correctieve herziening Wonen” van kracht. Dat bestemmingsplan maakt sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Hoeksche Waard. Volgens het bestemmingsplan “Correctieve herziening Wonen” geldt op het perceel de gebruiksfunctie “Maatschappelijk” met de functieaanduiding “Wonen”. Het gebruik als huisvesting voor minderjarige vreemdelingen past niet binnen de van toepassing zijnde regels, omdat de regels alleen bestaande woningen toestaan. In de bestaande situatie zijn geen woningen aanwezig.
6. Een activiteit die in strijd is met het (tijdelijk deel van) het omgevingsplan wordt een omgevingsplanactiviteit genoemd. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan beoordelingsregels. Deze beoordelingsregels vormen het toetsingskader dat geldt wanneer het college de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verleent. In artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl staat dat de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de initiatiefnemer in dit geval voldoende aan participatie heeft gedaan. Hierbij is van belang dat in de Omgevingswet geen eisen worden gesteld aan de wijze waarop aan participatie moet zijn vormgegeven. Nu er een informatieavond voor omwonenden is geweest en draagvlak geen voorwaarde is om een ontwikkeling mogelijk te maken, heeft deze bezwaargrond geen redelijke kans van slagen.
8. Uit het bestreden besluit blijkt dat het verzoekformulier en de ruimtelijke onderbouwing deel uitmaken van de omgevingsvergunning. Hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende duidelijk dat de omgevingsvergunning is verleend voor het gebruik van het gebouw aan [adres] voor het huisvesten van 14 alleenstaande minderjarige vreemdelingen en dat het begeleid wonen betreft. Dit neemt niet weg dat verweerder in het te nemen besluit op bezwaar duidelijker naar voren moet laten komen wat de 24 uurs begeleiding van de minderjarige vreemdelingen inhoudt en hoe hieraan concreet vorm wordt gegeven.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat de zorgen van verzoekster voornamelijk gaan over de (sociale) veiligheid in de buurt en (de te verwachten) overlast. De sociale veiligheid en (de te verwachten) overlast zijn aspecten die het college bij de beoordeling of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet betrekken bij zijn besluitvorming. De voorzieningenrechter is van oordeel deze aspecten onvoldoende zijn betrokken in de ruimtelijke onderbouwing, de daarop door het college gebaseerde besluitvorming en de door het college te verrichten ruimtelijke belangenafweging in het bijzonder. Het college dient in de bezwaarfase dan ook nader te onderzoeken en te motiveren dat met het toestaan van de huisvesting van de minderjarige vreemdelingen sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
10. Na afweging van de belangen die verzoekster heeft gesteld bij de schorsing van de omgevingsvergunning hangende de bezwaarfase komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat deze belangen minder zwaar wegen dan het belang van vergunninghouder en de belangen van de alleenstaande minderjarige vreemdelingen bij uitvoering van het bestreden besluit. Hierbij speelt een belangrijke rol dat de minderjarige vreemdelingen inmiddels in het gebouw aan [adres] wonen. Hoewel duidelijk is dat verzoekster en andere omwonenden daadwerkelijk overlast ondervinden, is de voorzieningenrechter niet gebleken dat deze overlast dusdanig is dat de omgevingsvergunning moet worden geschorst met als gevolg dat de minderjarige vreemdelingen niet langer onderdak hebben. Dit neemt niet weg dat het college met vergunninghouder en Alleen Samen Zorg in gesprek moet gaan hoe de overlast kan worden beperkt. De wijze waarop wordt vormgegeven aan de onder punt 8 genoemde 24 uurs begeleiding van de minderjarige vreemdelingen en de mogelijkheden van (rechtstreeks) contact van de omwonenden met (de begeleiders van) Alleen Samen Zorg spelen hierbij een belangrijke rol.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de omgevingsvergunning niet wordt geschorst en dat het gebouw aan [adres] (nog steeds) kan worden gebruikt voor de huisvesting van 14 alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2024 door mr. V. van Dorst, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Baan-de Vries, griffier.
griffier |
voorzieningenrechter |
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: