RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9988
en
het college,
(gemachtigde: mr. D.C. Alblas)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] uit [plaatsnaam] (vergunninghouder).
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de verleende omgevingsvergunningen voor het wijzigen van de inrichting en functie van het pand aan [adres 1] (het perceel) ten behoeve van een drukkerij.
Het college heeft met het besluit van 8 oktober 2024 (het bestreden besluit 1) een omgevingsvergunning voor de binnenplanse omgevingsplanactiviteit en de technische bouwactiviteit verleend. Het college heeft met het besluit van 12 november 2024 (het bestreden besluit 2) een tijdelijke omgevingsvergunning voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit verleend voor de duur van twee jaar. Verzoeker heeft tegen de bestreden besluiten bezwaar gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van het college en vergunninghouder.
2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Of de bezwaren een redelijke kans van slagen hebben, beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoeker.
3.1.Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de daarop gebaseerde regelingen in werking getreden. De aanvraag voor de omgevingsvergunning is na die datum ingediend, zodat de Omgevingswet van toepassing is. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Op het perceel waar de omgevingsvergunningen betrekking op hebben was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan “Drie Kernen, Den Bommel, Herkingen en Stad aan het Haringvliet” van kracht. Dat bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Goeree-Overflakkee.
3.2.Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. Onder een omgevingsplanactiviteit valt onder meer een activiteit die in strijd is met het (tijdelijk deel van) het omgevingsplan. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan beoordelingsregels. Deze beoordelingsregels vormen het toetsingskader dat geldt wanneer het college de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verleent. Op grond van artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl wordt een omgevingsvergunning voor een buitenlandse omgevingsplanactiviteit alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
3.3.Op het perceel geldt de bestemming “Bedrijf” en “Waterstaat-Waterkering”. Volgens artikel 4.3 van de planregels is per bestemmingsvlak maximaal één bedrijf is toegestaan.
Het bestreden besluit 1
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de met het bestreden besluit 1 verleende omgevingsvergunning voor de vestiging van de drukkerij in strijd met artikel 4.3 van de planregels is verleend. [naam bedrijf] is immers nog gevestigd op het adres [adres 2], binnen hetzelfde bestemmingsvlak als waar de drukkerij is beoogd. Vanwege deze strijdigheid met het omgevingsplan heeft het college de omgevingsvergunning voor de (binnenplanse) omgevingsplanactiviteit in strijd met artikel 8.0a, eerste lid van het Bkl verleend. De voorzieningenrechter ziet reeds hierin reden om het verzoek om voorlopige voorziening tegen het bestreden besluit 1 toe te wijzen en de verleende omgevingsvergunning te schorsen tot zes weken na het door het college te nemen besluit op bezwaar.
Het bestreden besluit 2
5. Verzoeker betwist dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Een drukkerij past volgens hem beter op een industrieterrein dan naast een woning. Verzoeker vreest geluidsoverlast van de machines die door de drukkerij gebruikt worden en van de buitenunit die aan de achterzijde van het pand wordt geplaatst. Er is verder onvoldoende parkeergelegenheid, zodat de vergunning ook om die reden niet kan worden verleend. Verzoeker betwijfelt daarnaast of het pand voldoende brandwerend is en wijst erop dat zijn woning en slaapkamer direct verbonden zijn met het pand. Er staat geen goedkeuringsstempel van de inspectie van de brandveiligheid op de tekeningen. Verzoeker vreest tot slot waardevermindering van zijn woning en betwist dat [naam bedrijf] binnen twee jaar zal verdwijnen.
6. Het college stelt in het bestreden besluit 2 dat [naam bedrijf] in overleg met de gemeente is om zijn activiteiten te verplaatsen naar een andere locatie in [plaatsnaam]. De verwachting is dat deze verhuizing binnen twee jaren is te realiseren. Het is om deze reden dat de omgevingsvergunning is verleend voor de duur van twee jaar. Met het verlenen van een tijdelijke en geen permanente omgevingsvergunning wordt beoogd dat de situatie na het vertrek van [naam bedrijf] weer voldoet aan de planregel dat per bestemmingsvlak maximaal één bedrijf is toegestaan. Het college is van mening dat met vergunningverlening nog steeds sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Er vinden namelijk alleen kleinschalige drukkerijactiviteiten plaats. De gevolgen van de kleinschalige drukkerij zijn voor de omgeving acceptabel. Niet valt te verwachten dat de aanwezigheid van de kleinschalige drukkerij tot parkeerproblemen zal leiden. Het personeel van de drukkerij woont tegenover de drukkerij en klanten hebben meestal per telefoon of per e-mail contact met de drukkerij en er komt slechts heel af en toe een klant tijdens kantoortijden op bezoek of zal een leverancier materialen bezorgen. In de nabije omgeving is ook voldoende parkeergelegenheid beschikbaar. Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling invloed heeft op het woon- en leefklimaat van omwonenden is dat dermate beperkt dat het college het belang van vergunninghouder zwaarder heeft laten wegen.
7. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het omgevingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt daarom niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de omgevingsvergunning geen ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Het college heeft in het bestreden besluit 2 beoordeeld of als gevolg van de komst van de drukkerij onevenredige gevolgen te verwachten zijn voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. Het college heeft zich bij deze beoordeling echter onvoldoende rekenschap gegeven van de omstandigheid dat het toestaan van twee bedrijven anders is dan dat de planwetgever met artikel 4.3 van de planregels ruimtelijk voor ogen heeft gehad. Het college wijst er onder meer op dat DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR) ten aanzien van het bestreden besluit 1 vanwege de beperkte en kleinschalige activiteiten van de drukkerij geen reden ziet om de vergunning te weigeren, maar in dat advies is de DCMR uitgegaan van de aanwezigheid van alleen de drukkerij op de locatie. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het college in het bestreden besluit 2 zijn standpunt dat met vergunningverlening nog steeds sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties onvoldoende heeft onderbouwd. De gevolgen die te verwachten zijn voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en die van verzoeker in het bijzonder zijn voor wat betreft de gevreesde geluidsoverlast en parkeerproblemen in dat kader onvoldoende meegenomen. Het is om deze reden dat de omgevingsvergunning onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en de verleende omgevingsvergunning te schorsen tot zes weken na het door het college te nemen besluit op bezwaar.
9. Voor wat betreft de twijfels van verzoeker over de brandveiligheid heeft het college ter zitting toegelicht dat wordt voldaan aan de in artikel 3.40 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) genoemde eis van 20 minuten voor weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag en dat de brandweer akkoord heeft gegeven. Gelet op de beperkte gronden die verzoeker hierover heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter op dit moment onvoldoende aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het college zal in het te nemen besluit op bezwaar zijn standpunt dat wordt voldaan aan de eisen van brandwerendheid uit het Bbl wel nader moeten motiveren.
10. Met betrekking tot de vrees van verzoeker dat het bestreden besluit 2 zal leiden tot een waardedaling van zijn woning stelt de voorzieningenrechter allereerst vast dat de vraag of verzoeker aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de schade aan de orde kan komen in een procedure naar aanleiding van een daartoe ingediend verzoek. Er is op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de waardevermindering groot zal zijn, omdat op het perceel de bestemming “Bedrijf” rust, waarbinnen bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 zijn toegelaten. Niet kan dan ook worden gezegd dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht hadden moeten toekennen dan zij hebben gedaan. Dit betoog slaagt daarom niet.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat de bestreden besluiten worden geschorst tot zes weken na het door het college te nemen besluit op bezwaar. Zoals ter zitting besproken zal het college één besluit op bezwaar nemen. De voorzieningenrechter geeft het college in overweging om vóór het te nemen besluit op bezwaar opnieuw advies te vragen aan DCMR.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat het college het door verzoeker betaalde griffierecht moet vergoeden. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is de voorzieningenrechter niet gebleken.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit 1 en het bestreden besluit 2 tot zes weken na het door het college te nemen besluit op bezwaar;
- bepaalt dat het college aan verzoeker het griffierecht van € 187,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Baan-de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te tekenen
griffier |
voorzieningenrechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: