Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBROT:2024:7234

5 augustus 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummers: ROT 24/6818 en ROT 23/7959


uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 augustus 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres,

(gemachtigde: mr. G.J.I.M. Seelen),

en

het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland, verweerder, (gemachtigde: mr. J. van Vulpen).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [naam vergunninghouder] uit [plaats 2] (vergunninghouder).

Inleiding

1. Met het besluit van 28 november 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning.

1.1.Met het besluit van 26 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.

1.2.Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft op 12 april 2024 aanvullende gronden van beroep ingediend.

1.3.Eiseres heeft op 9 juli 2024 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

1.4.Verweerder heeft op 10 juli 2024 een aanvullend verweerschrift ingediend.

1.5.De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 3 oktober 2022 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend ter verkrijging van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning. Bij het primaire besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

3. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Lansingerland op 24 oktober 2023 een advies uitgebracht. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres met het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend.

4. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 3 oktober 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

6. Deze uitspraak gaat over de vraag of het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

7. Het primaire besluit is op 28 november 2022 bekend gemaakt aan vergunninghouder, wat betekent dat de bezwaartermijn van 29 november 2022 tot en met
9 januari 2023 liep. Eiseres heeft op 25 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen het besluit. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Evenmin is in geschil dat eiseres nadat zij op de hoogte is gekomen van het primaire besluit binnen twee weken bezwaar heeft gemaakt. Tussen partijen is in geschil of de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is op grond van artikel 6:11 van de Awb.


Elektronische publicatie

8. Eiseres stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1406), dat verweerder niet mocht volstaan met alleen een publicatie in het elektronische Gemeenteblad.

9. Het betoog van eiseres slaagt niet. Op 1 juli 2021 is de Wet elektronische publicaties (Stb. 2020, 262) in werking getreden. Dit heeft de artikelen 3.8 en 3.9 van de Wabo veranderd in zoverre dat onder meer kennisgevingen van aanvragen om omgevingsvergunning en mededelingen van de besluiten op aanvragen nu elektronisch via het Gemeenteblad via www.officielebekendmakingen.nl moeten worden gepubliceerd. Publicaties in huis-aan-huisbladen zijn toegestaan als aanvullende service (Kamerstukken II, 35218, nr. 3. p. 24). De voorzieningenrechter stelt vast dat het primaire besluit dateert van 28 november 2022 en het bestreden besluit van 26 oktober 2023, zodat de Wet elektronische publicaties van toepassing is. Nu van het primaire besluit mededeling is gedaan in het Gemeenteblad van de gemeente Lansingerland, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldaan aan zijn verplichting om elektronisch te publiceren. Het beroep van eiseres op de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2024 treft geen doel, omdat de verleende omgevingsvergunning in die zaak dateert van 27 mei 2019 en daarom de Wet elektronische publicaties nog niet van toepassing was.

Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?

10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 12, eerste lid, van de Bekendmakingswet. Dit artikel schrijft voor dat een gemeente zijn wettelijk voorgeschreven mededelingen in de vorm van een volledige publicatie en kennisgevingen in de vorm van een zakelijke weergave van de inhoud moet doen. Eiseres stelt dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft niet de juiste locatieaanduiding vermeld in de publicaties. Daarnaast zijn de publicaties vaag en onduidelijk gehouden. In de aanvraag is de locatie aangeduid als ‘kavel nr. [kavelnummer] , Hoeksekade Noord, deellocatie B’. In plaats daarvan is in de omschrijving in de publicatie ‘nabij Hoeksekade’ en een kadastraal nummer vermeld. Daarom kan niet worden gezegd dat het primaire besluit op een voor een ieder kenbare wijze is gepubliceerd.

10.1.Het betoog van eiseres slaagt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is geweest van een toereikende publicatie. Verweerder heeft de locatie in de publicatie van het primaire besluit aangeduid als ‘nabij Hoeksekade, sectie B nummer [perceelnummer] te Bergschenhoek’. Dit wijkt af van de aanduiding in de aanvraag waarin de locatie is aangeduid als ‘Nieuwbouw woning kavel nr. [kavelnummer] Hoeksekade Noord deellocatie B Bergschenhoek’. De naam van het bestemmingsplan dat ten tijde van het nemen van het primaire besluit geldend was voor het perceel luidt ‘Hoeksekade Noord, deellocatie B 1e herziening’. Door de aanduiding ‘nabij Hoeksekade’ in plaats van ‘aan de Hoeksekade’ of ‘Hoeksekade Noord, deellocatie B’ is niet voor een ieder kenbaar geworden op welke locatie de omgevingsvergunning betrekking had. Weliswaar is daarnaast het kadastrale perceel genoemd, maar het kadastrale perceel [perceelnummer] is groter dan alleen de kavel nr. [kavelnummer] , zodat die toevoeging ook onvoldoende onderscheidend is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarom in de publicatie onvoldoende duidelijk gemaakt voor welke locatie de omgevingsvergunning is verleend.

11. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Zoals hierboven is vermeld is niet in geschil dat eiseres zodra zij bekend raakte met het besluit direct bezwaar heeft gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en had het bezwaarschrift van eiseres inhoudelijk moeten behandelen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.

12.1.Ten behoeve van het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Ten tijde van het nemen van het primaire besluit was het bestemmingsplan “Woningbouw Hoeksekade Noord, deellocatie B 1e herziening” (het bestemmingsplan) in werking. De omgevingsvergunning is verleend omdat het bouwplan in overeenstemming was met het bestemmingsplan. Ten tijde van het nu vernietigde bestreden besluit was het bestemmingsplan niet meer in werking, de voorzieningenrechter van de Afdeling heeft het besluit van de raad van de gemeente Lansingerland (de raad) tot vaststelling van het bestemmingsplan bij uitspraak van 1 juni 2023 (ECLI:RVS:2023:2123) geschorst. Bij uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3108) is het vaststellingsbesluit vernietigd. De Afdeling heeft de raad daarbij in overweging gegeven een aantal aspecten te betrekken bij een eventueel nieuw vast te stellen plan voor de bouw van nieuwe woningen in de nabijheid van het bedrijf van eiseres.

12.2.Het gegeven dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is vernietigd dient verweerder bij het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar als uitgangspunt te nemen. De Afdeling heeft in de uitspraak van 21 december 1999 (ECLI:NL:RVS:1999:AA4296), de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie, geoordeeld dat indien het besluit op bezwaar inzake de bouwvergunning onder vigeur van het nieuwe bestemmingsplan is genomen, omdat dat plan ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar in werking was, de bestuursrechter bij de toetsing van het besluit op bezwaar dient uit te gaan van het nieuwe plan, ook indien dat plan na het nemen van het besluit op bezwaar is vernietigd. In dit geval heeft eiseres zowel een bezwaarschrift ingediend tegen de omgevingsvergunning, als een verzoek om schorsing van het bestemmingsplan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling ingediend, wat ertoe heeft geleid dat het bestemmingsplan is geschorst voordat het besluit op bezwaar was genomen. In dat geval geldt dat bij het nemen van een besluit op bezwaar het oude bestemmingsplan als toetsingskader geldt. Verweerder heeft dat niet onderkend. Voor de beslissing op bezwaar die na de vernietiging van het bestemmingplan wordt genomen geldt dat het bouwplan (alsnog) moet worden getoetst aan het oude plan. De voorzieningenrechter geeft verweerder in overweging om de uitspraak van de Afdeling over het bestemmingsplan mee te nemen in zijn overwegingen bij de nieuwe beslissing op bezwaar.

13. Omdat het primaire besluit door vernietiging van het bestreden besluit herleeft, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar.

13. Nu de voorzieningenrechter het beroep gegrond heeft verklaard en het primaire besluit in beroep al heeft geschorst, zal het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen omdat eiseres daarbij geen belang (meer) heeft.

15. Omdat het beroep gegrond is bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Vanwege de uitkomst in deze zaak ziet de proceskostenvergoeding ook op het verzoek om voorlopige voorziening. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). Verweerder wordt eveneens opgedragen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit;

  • draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;

  • treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar;

  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;

  • draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van het beroep (€ 365,-) en het verzoek om een voorlopige voorziening (€ 371,-) aan eiseres te vergoeden.

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.625,- .

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.M. Hsu, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2024.

De voorzieningenrechter is verhinderd

de uitspraak te ondertekenen.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Artikel delen