RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10690 GEMWT
gemachtigde: mr. R.J.G. Ensink,
en
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen weigering om handhavend op te treden tegen het gebruik van een bosperceel als mountainbikeparcours.
Bij besluit van 1 mei 2023 (primair besluit) heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van een bosperceel als mountainbikeparcours bij het [natuurgebied] te [plaats] . Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 25 september 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 26 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college,
[naam] .
De rechtbank beoordeelt de weigering om handhavend op te treden. Zij doet dit onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.Eiser is eigenaar van een bosperceel in het [natuurgebied] in [plaats] . Een deel van het mountainbikeparcours loopt over het perceel van eiser.
1.2.Op 14 februari 2023 heeft eiser een handhavingsverzoek ingediend, omdat het mountainbikeparcours rondom het [natuurgebied] in [plaats] illegaal aanwezig zou zijn. Volgens eiser is het mountainbikeparcours in strijd met het bestemmingsplan en veroorzaakt schade aan de flora en fauna van het bosgebied.
1.3.Met het primaire besluit is geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van een bosperceel als mountainbikeparcours bij het [natuurgebied] te [plaats] . In het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordelingskader
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 14 februari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.n
ABRvS 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:140.
Is eiser belanghebbende bij het handhavingsverzoek?
4. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of eiser belanghebbende is bij het handhavingsverzoek. De rechtbank begrijpt het handhavingsverzoek zo dat deze zich richt op het perceel van eiser en de direct omliggende en aangrenzende percelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser worden aangemerkt als belanghebbende. Over het perceel dat eigendom is van eiser loopt namelijk een deel van het mountainbikeparcours. Daarnaast grenst het perceel van eiser aan andere percelen waarover het parcours eveneens loopt.
Welk bestemmingsplan gold ten tijde van het bestreden besluit?
5.1.In de tweede plaats ligt aan de rechtbank de vraag voor of het college het handhavingsverzoek aan het juiste bestemmingsplan heeft getoetst.
5.2.Op 22 december 2022 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 1] ’ (het bestemmingsplan) vastgesteld. Dit plan is bedoeld ter actualisering van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 2] ’ en de herzieningen hiervan. Uit artikel 3.8, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) volgt dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in werking treedt met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt, behoudens voor zover het zesde lid van toepassing is.
5.3.Ter zitting is desgevraagd door de gemachtigde van het college gesteld dat ten tijde van het bestreden besluit het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 1] ’ in werking was getreden, maar nog niet onherroepelijk was. De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit aan het oude bestemmingsplan heeft getoetst en ten onrechte niet heeft getoetst aan het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 1] ’ (het bestemmingsplan). De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep reeds om die reden gegrond is.
Is mountainbiken een vorm van extensief recreatief medegebruik?
6.1.Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. Het standpunt van het college dat mountainbiken niet moet worden aangemerkt als sportbeoefening, maar als ‘extensief recreatief medegebruik’, zoals bedoeld in het bestemmingsplan kan volgens eiser niet worden gevolgd. Gelet op een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 september 2023n
Rb. Zeeland-West-Brabant 5 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:6280.
De redenering dat mountainbiken een vorm van fietsen is en om die reden dus als extensief recreatief medegebruik moet worden aangemerkt, snijdt volgens eiser geen hout, omdat het wezenlijke onderscheid tussen mountainbiken en fietsen wordt gevormd door de intensiteit. Zou de redenering van het college worden gevolgd, dan zou dit betekenen dat survivalrunnen, de sport die eiser graag op zijn perceel beoefent, een vorm van lopen en natuurbeleving is en om die enkele reden dus ook als extensief moet worden aangemerkt. Dit staat echter haaks op het door verweerder eerder ingenomen standpunt.
6.2.Het college is van mening dat mountainbiken als extensief recreatief medegebruik moet worden aangemerkt.n
In dat kader verwijst het college naar Rb. Amsterdam 4 oktober 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:6152.
Het college stelt dat het mountainbikeparcours voldoet aan deze criteria. De route is namelijk ongeveer 35 kilometer lang en loopt over het grondgebied van zowel de gemeente Breda als de gemeente Oosterhout. Alleen een klein deel van deze route loopt over het perceel van eiser. Moutainbikers kunnen op verschillende punten instappen op deze route. Er wordt dan ook, anders dan bij de survivalbaan van eiser, geen beslag gelegd op een kleine oppervlakte door veel gebruikers. Ook is er geen sprake van geluid dat wordt geproduceerd of andere factoren die bij gebruik van de route een ruimtelijke uitstraling op de omgeving hebben.
6.3.Het perceel van eiser heeft binnen het bestemmingsplan de bestemming ‘natuur’. Daarnaast heeft het de dubbelbestemming ‘waarde – archeologie’ en ‘waarde-cultuurhistorie’. Extensief recreatief medegebruik van de bestemming ‘natuur’ is in het bestemmingsplan toegestaan.n
Artikel 8.1, onder e, van het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 1] ’.
6.4.De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 1.36 van het bestemmingsplan onder extensief recreatief medegebruik wordt verstaan: recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picnickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat een specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving.
6.5.Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college, gelet op de omschrijving van het begrip extensief recreatief medegebruik in het bestemmingsplan, het gebruik van het mountainbikeparcours ten onrechte niet aangemerkt als extensief recreatief medegebruik. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van extensief recreatief medegebruik moet het in de eerste plaats gaan om een medegebruik waarbij nauwelijks druk wordt uitgeoefend op de omgeving.n
Zie bijvoorbeeld ABRvS 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1681.
6.6.De rechtbank is van oordeel dat het college het handhavingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen. Gelet op de beginselplicht tot handhaven, dient het college van de bevoegdheid tot handhaven gebruik te maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het college van handhaving af zien. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat of als het handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.n
ABRvS 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4423.
7. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, omdat de bevoegdheid om handhavend op te treden bij het college berust.n
Zie bijvoorbeeld ABRvS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1415.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1).
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 8 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Wettelijk kader
Wet ruimtelijke ordening:
Artikel 3.8, vijfde lid
Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt, behoudens voor zover het zesde lid van toepassing is.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Artikel 2.1, eerste lid, onder c
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan 1] ’:
Artikel 1.36
Extensief recreatief medegebruik: recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving;
Artikel 8.1
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de duurzame instandhouding van natuur;
behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden;
behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
verspreid liggende legale bebouwing, niet zijnde woningen, zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan;
extensief recreatief medegebruik, waaronder ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan' tevens wordt bedoeld het extensief medegebruiken van de gronden ten behoeve van de golfbaan;
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur - teelt shiitake’ tevens het medegebruiken van de gronden ten behoeve van het kweken van paddenstoelen;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - redoutes' tevens voor de aanleg en instandhouding van redoutes.