Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBZWB:2024:5987

26 augustus 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 23/12060


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2024 in de zaak tussen


1. [eiser 1] en [eiser 2],

2. [eiser 3] en [eiser 4] ,

uit [plaats] , eisers (gemachtigde: mr. M.P. Wolf),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, het college

(gemachtigde: mr. J. van der Woerd).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek.

1.1.Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd. Eisers hebben hierop een nadere reactie ingediend.

1.2De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eisers [eiser 3] , bijgestaan door mr. L. Prinsen (een kantoorgenoot van de gemachtigde), en namens het college de gemachtigde en mr. M.J. van de Crommenacker. [derde-partij] was ook op de zitting aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers 1 zijn eigenaar van het perceel aan [adres 1] te [plaats] en eisers 2 zijn eigenaar van het perceel aan [adres 2] te [plaats] .

2.1.Op 9 juni 2020 heeft [derde-partij] een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een bedrijfsloods met bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel aan [straatnaam] in [plaats] . Bij besluit van 23 juli 2020 is de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De bedrijfsloods met bijbehorende bouwwerken is vervolgens gerealiseerd op [adres 3] t/m [adres 4] oneven. Op een later moment heeft het college bij besluit van 23 januari 2023 deze omgevingsvergunning herroepen.

2.2.Op 16 januari 2023 is het ontwerpbestemmingsplan ‘ [bestemmingslan] ’ ter inzage gelegd.

2.3.Eisers hebben op 26 januari 2023 een handhavingsverzoek ingediend tegen het gebruik van de bedrijfsloods en de bijbehorende bouwwerken aan [adres 3] t/m [adres 4] oneven, omdat de eerder verleende omgevingsvergunning door het college is herroepen.

2.4.Het college heeft het handhavingsverzoek van eisers bij besluit van 11 april 2023 afgewezen, vanwege concreet zicht op legalisatie. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

2.5.Het bestemmingsplan ‘ [bestemmingslan] ’ is op 15 juni 2023 vastgesteld. Tegen dit bestemmingsplan hebben eisers beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Ook hebben zij de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om het besluit van 15 juni 2023 te schorsen.

2.6.Met het bestreden besluit van 31 oktober 2023 is het college bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven.

2.7.De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft bij uitspraak van 18 januari 2024 het bestemmingsplan ‘ [bestemmingslan] ’ geschorst.n

ABRvS 18 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:159.

2.8.Het college heeft bij besluit van 10 juni 2024 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfsruimte met bijbehorende bouwwerken op het perceel aan [adres 3] t/m [adres 4] oneven te [plaats] .

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden heeft besloten af te zien van handhavend optreden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.

4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4.1.Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 26 januari 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Is er sprake van een overtreding?

5. Het college is alleen bevoegd om handhavend op te treden, wanneer sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift.n

Artikel 5:4, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het college op de juiste gronden heeft aangenomen dat er ten tijde van het bestreden besluit bouwwerken stonden zonder omgevingsvergunning. Tussen partijen is niet in geschil dat de oorspronkelijk verleende omgevingsvergunning bij besluit van 23 januari 2023 herroepen is, waardoor sprake is van overtreding van artikel 2.3a van de Wabo.

Beginselplicht tot handhaving

6. In de rechtspraak wordt een beginselplicht tot handhaving aangenomen. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan van deze plicht afwijken. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Indien concreet zicht op legalisatie bestaat van de begane overtreding, krijgen de belangen van de overtreder (of andere belanghebbenden) bij voortzetting van de bestaande toestand zozeer de overhand dat er geen plaats is voor handhavend optreden. De legalisatie moet wel voldoende zeker zijn. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.

De rechtbank toetst of het college ten tijde van de besluitvorming tot de conclusie kon komen dat er sprake is van een concreet zicht op legalisatie.

Is er sprake van concreet zicht op legalisatie?

7. Het college stelt zich op het standpunt dat er ten tijde van het bestreden besluit een concreet zicht op legalisatie is, omdat de bedrijfsloods en de bijbehorende bouwwerken (en het gebruik daarvan) passen binnen het vastgestelde bestemmingsplan ‘ [bestemmingslan] ’. Slechts als op voorhand duidelijk zou zijn dat het bestemmingsplan geen rechtskracht zal verkrijgen, ontbreekt concreet zicht op legalisatie. Daarvan is in dit geval geen sprake. Dat de voorzieningenrechter het bestemmingsplan op een later moment geschorst heeft, heeft slechts betrekking op de onderdelen die de ontwikkeling van de brandweergarage mogelijk maken. De brandweergarage is geen onderdeel van dit geding.

Eisers stellen dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat op grond waarvan van handhaving af moet worden gezien. Het college miskent volgens eisers dat het bestemmingsplan ‘ [bestemmingslan] ’ niet kan dienen ter legalisatie van de bedrijfsloods. De voorzieningenrechter heeft op 18 januari 2024 het bestemmingsplan geschorst waardoor het op voorhand duidelijk is dat het plan geen rechtskracht zal verkrijgen. Daarnaast is het niet de bedoeling geweest met het bestemmingsplan ‘ [bestemmingslan] ’ de bedrijfsloods te legaliseren. Het bestemmingsplan is evident in strijd met de goede ruimtelijke ordening. Er zal een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld middels een coördinatiebesluit dat bedoeld is als nieuw toetsingskader voor onder meer de bedrijfsloods. Met dat nieuwe bestemmingsplan ‘Bedrijvenstrook Bulkstraat” bevestigt de gemeenteraad dat het plan ‘ [bestemmingslan] ’ niet dient ter legalisatie en dus geen concreet zicht op legalisatie kan opleveren.

7.1.De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het bestreden besluit het bestemmingsplan ‘ [bestemmingslan] ’ vastgesteld was en dat het bouwplan binnen dit bestemmingsplan past. Eisers hebben desgevraagd tijdens de zitting geen bevestigend of afwijzend standpunt ingenomen over het vraagstuk of de bebouwing, en het gebruik daarvan, in strijd is met het bestemmingsplan ‘ [bestemmingslan] ’. De rechtbank ziet ook bij eigen lezing van dat bestemmingsplan geen aanleiding om te oordelen dat het bouwplan daarin niet zou passen. Dit betekent dat in beginsel sprake was van een concreet zicht op legalisatie.

7.2.De tegenwerpingen van eisers dat toch geen sprake was van concreet zicht op legalisatie slagen niet. Met de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdelingn

ABRvS 18 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:159.

is het bestemmingsplan geschorst op 18 januari 2024. Dit vond dus pas plaats na het bestreden besluit. Het voornemen van het college om gecoördineerde besluitvorming toe te passen voor een ander bestemmingsplan doet verder geen afbreuk aan het vastgestelde bestemmingplan ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat eisers hiermee onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat ten tijde van het bestreden besluit op voorhand duidelijk was dat het bestemmingsplan geen rechtskracht zou verkrijgen. Daarbij betrekt de rechtbank de vaste jurisprudentie van de Afdeling dat voor een concreet zicht op legalisatie een ter inzage gelegd ontwerpbestemmingsplan al voldoende is en dat in de handhavingsprocedure geen plaats is voor een diepgaande beoordeling van de verenigbaarheid van een ontwerpbestemmingsplan met bijvoorbeeld een goede ruimtelijke ordening.n

Zie bijvoorbeeld ABRvS 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2702.

In dit geval was dat stadium bovendien al ruim gepasseerd doordat al sprake was van een vastgesteld bestemmingsplan. Ook het feit dat eisers voordat het betreden besluit werd genomen bij de Afdeling hebben verzocht om als voorlopige voorziening dat bestemmingsplan te schorsen, maakt niet dat al op voorhand duidelijk was dat het bestemmingsplan geen rechtskracht zou krijgen. Zoals eisers hebben aangehaald bepaalt artikel 8.4 van de Wet ruimtelijke ordening weliswaar dat een dergelijk verzoek om een voorlopige voorziening een opschortende werking heeft, maar dat betekent materieel nog niet dat het bestemmingsplan op voorhand geen rechtskracht zal verkrijgen.

7.3.Eisers hebben in bezwaar nog aangevoerd dat na het aannemen van een concreet zicht op legalisatie het college niet zonder meer verplicht is om af te zien van handhavend optreden. In dat geval zal het college alsnog een afweging moeten maken tussen alle betrokken belangen, waarbij het college rekening zal moeten houden met de omstandigheden van het concrete geval.n

Zie hiervoor ABRvS 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:800.

De rechtbank constateert dat dit standpunt niet (expliciet) in beroep is herhaald. Voor zover eisers dat wel hadden bedoeld ziet de rechtbank geen aanleiding dat het college bij het afzien van handhaving ook een belangenafweging had moeten maken. De door eisers aangehaalde uitspraak gaat immers over een ambtshalve opgelegde maatregel. De Afdeling oordeelde in die situatie dat ondanks een concreet zicht op legalisatie een college op goede gronden kan oordelen dat als gevolg van een belangenafweging toch handhavend wordt opgetreden. Dat is een andere situatie dan het wegens concreet zicht op legalisatie afwijzen van een handhavingsverzoek.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden van eisers slagen niet. Dat betekent dat het college op goede gronden de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand heeft gelaten. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van

mr. V. Hooghiemstra, griffier, op 23 augustus 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 5:1

1.In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.

2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.

3. Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

b. …

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (..)

Artikel 2.3a

  1. Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.

  2. Het eerste lid blijft buiten toepassing indien voor het bouwen van het desbetreffende bouwwerk op grond van artikel 2.1, derde lid, geen omgevingsvergunning is of was vereist, met dien verstande dat indien in een dergelijk geval sprake is van een bouwwerk waarvan de aanwezigheid slechts een beperkte periode is toegestaan, het eerste lid uitsluitend buiten toepassing blijft gedurende die periode.

Gemeentewet

Artikel 125

1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.

2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.

Artikel delen