RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10281
1. [eiseres 1]uit [plaats 1] ,
2. [eiseres 2]uit [plaats 2] ,
3. [eiseres 3]uit [plaats 3] ,
eiseressen,
(gemachtigde: [naam 1] ),
en
(gemachtigde: [naam 2] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [B.V.] uit [plaats 4] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. A. Vreugdenhil).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen over het besluit van het college om een omgevingsvergunning te verlenen om het rijksmonument de [naam rijksmonument] te [plaats 3] te verbouwen tot 19 appartementen.
1.1.Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 7 september 2023 (het bestreden besluit) aan vergunninghouder verleend.
1.2.Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 3] (voorzitter [eiseres 3] ), [naam 4] (ter vervanging van de gemachtigde van eiseressen), [naam 5] (als deskundige aangekondigd door eiseressen), de gemachtigde van het college, [naam 6] (namens vergunninghouder) en de gemachtigde van vergunninghouder.
2. Aan de [adres] te [plaats 3] staat de [naam rijksmonument] . Het kerkgebouw is sinds 2002 een rijksmonument.
2.1.Het college heeft op 16 juni 2022 een aanvraag van vergunninghouder ontvangen voor een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, handelen in strijd met het bestemmingsplan en handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten. Vergunninghouder is van plan 19 appartementen te realiseren in het kerkgebouw. Realisatie van de appartementen is op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [naam rijksmonument] ’ toegestaan. De strijdigheid met het bestemmingsplan bestaat eruit dat op gronden met de bestemming ‘Verkeer-Verblijfsgebied’ een containerberging/fietsenstalling wordt gemaakt.
2.2.De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de Stichting Advisering Monumenten & Ruimtelijke Kwaliteit Brabant (AMRKB) heeft op 25 oktober 2022 positief geadviseerd.
2.3.Het college heeft de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de aanvraag om de omgevingsvergunning. De RCE heeft op 2 november 2022 een negatief advies uitgebracht.
2.4.Nadat het college een ontwerpbesluit strekkende tot verlening van de omgevingsvergunning ter inzage heeft gelegd, hebben eiseressen daarover hun zienswijze naar voren gebracht. Dat heeft niet tot een wijziging van het ontwerpbesluit geleid. Met het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning verleend.
Beoordeling ambtshalve
3. Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling, moet de rechtbank eerst uit eigen beweging (“ambtshalve”) beoordelen of een beroep ontvankelijk is. Een beroep is onder meer niet ontvankelijk als degene die het beroep namens een ander heeft ingesteld daartoe niet bevoegd was, omdat geen sprake is van een rechtsgeldige machtiging.
3.1. [naam 1] heeft beroep ingesteld namens eiseressen. Eiseressen hebben hem daartoe een machtiging verstrekt. Mede naar aanleiding van de stelling daarover van vergunninghouder ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de machtiging van [eiseres 2] is verstrekt door een daartoe bevoegde persoon. Voor [eiseres 2] is een verklaring overgelegd waarin [naam 7] stelt [naam 1] te machtigen om namens [eiseres 2] op te treden. Uit het bijgevoegde uittreksel uit het Handelsregister blijkt dat [naam 7] geen tot zelfstandige vertegenwoordiging bevoegd bestuurslid van die vereniging is, maar ‘directeur’. Verder is in het uittreksel vermeld dat de directeur bevoegd is juridische procedures aan te spannen, welke noodzakelijk geacht mogen worden om te voldoen aan de statutaire doelstelling alsmede om de vereniging te vertegenwoordigen bij de behandeling van alle door de vereniging ingediende beroepschriften van welke aard dan ook tegen besluiten van publiekrechtelijke lichamen. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat [naam 7] bevoegd was om een derde namens [eiseres 2] te machtigen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in artikel 5, negende lid, van de statuten staat dat het bestuur bevoegd is een gevolmachtigde te benoemen met de titel ‘directeur’ en de taken en bevoegdheden van de directeur vast te stellen in een reglement, maar een dergelijk reglement is niet overgelegd, zodat daarin geen grondslag voor het verlenen van een machtiging door de directeur kan worden gevonden. In artikel 7, vijfde lid, van de statuten is bepaald dat de directeur binnen het kader van de hem verstrekte volmacht een of meer ‘commissieleden’ kan machtigen de vereniging te vertegenwoordigen in beroepsprocedures, maar gesteld, noch gebleken is dat [naam 1] een commissielid in de zin van artikel 7, vijfde lid, van de statuten is.
3.2.Desgevraagd heeft [naam 4] ter zitting bevestigd dat de machtiging van [eiseres 2] geen toereikende machtiging is. Omdat naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken is dat [naam 7] [naam 1] rechtsgeldig heeft gemachtigd namens [eiseres 2] beroep in te stellen, zal de rechtbank het beroep van [eiseres 2] niet-ontvankelijk verklaren.
3.3.Vergunninghouder heeft ter zitting gesteld dat [eiseres 3] niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, omdat zij al geruime tijd geen feitelijke werkzaamheden meer verricht.
3.4.Hoewel [eiseres 3] ter zitting heeft bevestigd dat zij al een aantal jaren geen feitelijke werkzaamheden meer verricht, betekent dat naar het oordeel van de rechtbank niet dat het beroep van [eiseres 3] niet-ontvankelijk is, omdat zij geen belanghebbende (meer) is. Voor omgevingsrechtelijke besluiten, waaronder besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die zijn voorbereid met de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure geldt sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2021 (Afdeling, ECLI:NL:RVS:2021:953) dat ook niet-belanghebbenden daar beroep tegen kunnen instellen, mits zij een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht. Vast staat dat [eiseres 3] een zienswijze heeft ingediend, zodat haar beroep tegen het bestreden besluit ontvankelijk is, ongeacht het antwoord op de vraag of zij als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden aangemerkt.
Beoordeling inhoudelijk
4. De rechtbank beoordeelt de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning om in het kerkgebouw 19 appartementen te realiseren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van [eiseres 1] en [eiseres 3] . De beroepsgronden van [eiseres 1] en [eiseres 3] zien alleen op de omgevingsvergunning voor de activiteit “handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten” als bedoeld onder artikel 2.1, eerste lid, onder f van de Wabo.
4.1.De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Daarbij overweegt de rechtbank dat op 1 januari 2024 de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking zijn getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.n
Afdeling 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:47.
Motivering voor vergunningverlening in afwijking van advies van de RCE
5. Artikel 2.15 van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
5.1.Het college heeft de RCE op grond van artikel 2.26, derde lid, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 6.4, eerste lid, onder a van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de aanvraag om de omgevingsvergunning. De RCE heeft op 2 november 2022 een negatief advies uitgebracht. Het advies vermeldt, samengevat, dat het programma voor herontwikkeling van de kerk tot woningen zeer intensief is. Vrijwel de gehele kerkruimte wordt opgevuld met woningen, waarvoor tussenvloeren en scheidingswanden worden aangebracht. De ruimte-ervaring van de kerkruimte zal daardoor grotendeels teniet gaan en betekenisvolle bouwdelen, zoals een apsis, zijn niet meer herkenbaar als één ruimte. Het grote aantal toegevoegde openingen en de balkons die in beeldbepalende geveldelen zoals het transept en het koor worden aangebracht, grijpen in op de kenmerkende geslotenheid en het silhouet van de kerk, aldus het advies van de RCE.
5.2.Het college heeft ondanks dit negatieve advies een ontwerpbesluit strekkend tot vergunningverlening ter inzage gelegd. De RCE heeft daar geen zienswijze over naar voren gebracht. In het bestreden besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat wegens het uitblijven van een zienswijze kon worden verondersteld dat de RCE ondanks het eerdere negatieve advies toch kon instemmen met het ontwerp strekkende tot vergunningverlening.
5.3. [eiseres 1] en [eiseres 3] hebben aangevoerd dat die veronderstelling niet juist is. Wanneer de RCE had willen terugkomen op haar eerdere, negatieve advies, had de RCE dat ongetwijfeld laten weten. Bij gebrek aan een bericht, moet ervan worden uitgegaan dat het negatieve advies van de RCE onverkort geldt.
5.4.Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eiseres 1] en [eiseres 3] terecht gesteld dat uit het enkele feit dat de RCE geen zienswijze heeft ingediend, niet kan worden afgeleid dat de RCE ondanks het negatieve advies instemde met vergunningverlening. Het bestreden besluit kent dan ook een motiveringsgebrek. Overigens heeft het college in het verweerschrift ook erkend dat het uitblijven van een zienswijze niet betekent dat de RCE instemt met de vergunningverlening.
5.5.Op grond van artikel 3:50 van de Awb wordt, indien het bestuursorgaan een besluit neemt dat afwijkt van een met het oog daarop krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies, zulks met de redenen voor de afwijking in de motivering vermeld. Het college heeft ter onderbouwing van de keuze om ondanks het negatieve advies van de RCE toch een omgevingsvergunning te verlenen, volstaan met het standpunt dat de argumenten om de beoogde ontwikkeling door te zetten zwaarder wogen, met als gevolg dat het advies van de RCE terzijde is gelegd. Welke argumenten dat zijn heeft het college, zoals hij in het verweerschrift ook heeft erkend, slechts zeer summier uiteengezet. Ook dit vormt een motiveringsgebrek.
Beroep [eiseres 1] en [eiseres 3] gegrond, bestreden besluit wordt vernietigd
6. Vanwege deze motiveringsgebreken verklaart de rechtbank het beroep van [eiseres 1] en [eiseres 3] gegrond, en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. Met het oog op finale geschilbeslechting zal de rechtbank in het hiernavolgende onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten, of dat de rechtbank zelf in de zaak kan voorzien. De rechtbank betrekt daarbij de motivering die het college tijdens de beroepsprocedure alsnog voor het besluit tot vergunningverlening heeft gegeven.
Advies RCE onzorgvuldig tot stand gekomen of niet concludent?
7. Een bestuursorgaan mag alleen op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Voor de wettelijk adviseur is deze vergewisplicht neergelegd in artikel 3:9 van de Awb.n
Zie onder andere Afdeling 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:566.
7.1.Het college heeft in het verweerschrift gesteld dat het grootste bezwaar van de RCE tegen het voorgenomen bouwplan is dat door realisatie van de appartementen de ruimte-ervaring of ruimtelijke werking van het kerkgebouw verloren gaat. Het college heeft gesteld dat de ruimte-ervaring van de kerk in de redengevende omschrijving echter niet wordt genoemd als een te beschermen monumentale waarde.
7.2.De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus dat het college niet op het advies van de RCE mocht afgaan, omdat het advies niet op de juiste uitgangspunten is gebaseerd en dus niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat standpunt terecht. De rechtbank licht dat als volgt toe.
7.3.Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is bij een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit “handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten” de omschrijving bij het aanwijzingsbesluit tot beschermd monument van belang. De redengevende omschrijving geeft aan welke aspecten van het monument in het bijzonder beschermingswaardig zijn. Voor het wijzigen, verstoren of verwijderen van zo’n aspect is in ieder geval een omgevingsvergunning vereist.n
Afdeling 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2434.
7.4.Zoals het college terecht heeft opgemerkt is de ruimte-ervaring in de redengevende omschrijving niet als monumentale waarde van het kerkgebouw aangemerkt. [eiseres 1] en [eiseres 3] hebben bevestigd dat de ruimtewerking als zodanig niet in de redengevende omschrijving is vermeld, maar hebben onder verwijzing naar een rapport van [naam 5] “Kunsthistorische waardebepaling [naam rijksmonument] , [adres] , [plaats 3] ” van november 2023 gesteld dat de huidige redengevende omschrijving te beperkt is omdat de ruimte-ervaring daarin niet als monumentale waarde benoemd is. Dat betoog slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet, want de vraag of de redengevende omschrijving juist en volledig is, ligt hier naar het oordeel van de rechtbank niet ter beoordeling voor. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan het rapport van [naam 5] , en evenmin aan het rapport van mr. drs. [naam 8] van juni 2024 dat vergunninghouder in reactie op het rapport van [naam 5] heeft overgelegd.
7.5.Omdat de ruimte-ervaring in de redengevende omschrijving niet als monumentale waarde is aangemerkt, heeft de RCE in haar advies ten onrechte als uitgangspunt genomen dat de ruimte-ervaring een monumentale waarde vormt.n
Afdeling 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:212 en Afdeling 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2351.
Advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de Stichting AMRKB
8. Het college heeft in het verweerschrift ter motivering van het standpunt dat het belang van de monumentenzorg zich niet tegen vergunningverlening verzet, gewezen op het positieve advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de Stichting AMRKB. Volgens het college is dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen, is de redenering daarin begrijpelijk en sluiten de getrokken conclusies daarop aan. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen.
8.1.De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de Stichting AMRKB niet zorgvuldig tot stand zou zijn gekomen, of niet concludent zou zijn. Het college heeft het standpunt dat het belang van monumentenzorg zich niet tegen vergunningverlening verzet naar het oordeel van de rechtbank dan ook mogen baseren op dit advies.
Belangenafweging
9. Ook als het belang van monumentenzorg zich niet tegen vergunningverlening verzet, is de beslissing om een omgevingsvergunning voor handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten te verlenen geen verplichting, maar een bevoegdheid. Dit betekent dat het college bij de beslissing om een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte heeft en een belangenafweging moet maken.
9.1. [eiseres 1] en [eiseres 3] hebben aangevoerd dat de noodzaak van het plan niet vaststaat. Nergens is aangetoond dat een andere invulling van het gebouw niet mogelijk is. Het college heeft nooit inzicht willen geven in de mogelijkheden die zijn onderzocht voor de invulling van het kerkgebouw. Dat realisatie van 19 woningen vereist is om het plan (financieel) haalbaar te maken, is niet onderbouwd. Dat de plannen in het belang van het rijksmonument zouden zijn, is niet onderbouwd, en wringt bovendien met het advies van de RCE. Het gebouw is gerestaureerd en in goede conditie, zodat er voldoende tijd is voor ontwikkeling van een ander plan dat op meer bescheiden manier gebruik maakt van de ruimte. Voor zover tijdsverloop het risico van verval met zich zou brengen, merken [eiseres 1] en [eiseres 3] op dat het college zelf veel tijd verloren heeft laten gaan, door het kerkgebouw niet meteen na 2010 te herbestemmen.
9.2.Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat verschillende opties zijn onderzocht. Zo is de mogelijkheid van gebruik van het kerkgebouw voor een complex voor huisartsen onderzocht, maar ook het gebruik als kantooromgeving of als moskee. Een woonfunctie is de enige functie gebleken die een bestendige, financieel en bedrijfseconomisch haalbare invulling vormt. Daarbij heeft vergunninghouder opgemerkt dat het oorspronkelijke aantal van 55 appartementen in de loop der tijd is teruggebracht naar 19 appartementen en dat de detaillering van het plan steeds is aangepast, om daarmee tegemoet te komen aan de wensen van onder meer de RCE en eiseressen. Het aantal van 19 appartementen is het minimum dat vergunninghouder stelt nodig te hebben om een duurzaam bedrijfseconomisch rendabele invulling te realiseren. Tot slot heeft het college erop gewezen dat het duurzaam behoud van het kerkgebouw met de realisatie van de 19 appartementen gegarandeerd is en dat woningbouw bijdraagt aan de woningvoorraad.
9.3.De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de belangenafweging door het college niet volledig zou zijn geweest, of niet op de juiste uitgangspunten zou zijn gebaseerd. De rechtbank betrekt daarbij dat ook volgens [eiseres 1] en [eiseres 3] zelf meerdere projectontwikkelaars in de loop der tijd bij de herontwikkeling betrokken zijn geweest, maar weer zijn vertrokken. Hoewel de rechtbank in het licht van de statutaire doelstellingen van [eiseres 1] en [eiseres 3] begrijpt dat het hun voorkeur zou hebben het kerkgebouw zo veel mogelijk (en liefst volledig) intact te laten, heeft het college bij de beslissing om de vergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f van de Wabo, te verlenen het belang van de invulling door middel van de realisatie van de 19 appartementen naar het oordeel van de rechtbank zwaarder kunnen laten wegen.
Conclusie en gevolgen
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
11. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan [eiseres 1] en [eiseres 3] vergoeden. Er is niet gebleken van proceskosten van [eiseres 1] en [eiseres 3] die voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover ingesteld door [eiseres 2] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep ingesteld door [eiseres 1] en [eiseres 3] gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 september 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan [eiseres 1] en [eiseres 3] moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 30 oktober 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:50
Indien het bestuursorgaan een besluit neemt dat afwijkt van een met het oog daarop krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies, wordt zulks met de redenen voor de afwijking in de motivering vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht,
Artikel 2.15
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
Artikel 2.26
3. Het bevoegd gezag stelt de bij algemene maatregel van bestuur en, in gevallen als bedoeld in artikel 2.2, de bij de betrokken verordening aangewezen bestuursorganen of andere instanties in gevallen die behoren tot een bij die maatregel, onderscheidenlijk verordening aangewezen categorie in de gelegenheid hem advies uit te brengen over de aanvraag of het ontwerp van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Artikel 3.10
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
d. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, voor zover voor die activiteit krachtens artikel 2.26, derde lid, een adviseur is aangewezen;
Besluit omgevingsrecht
Artikel 6.4 van het Bor:
1. Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de wet, worden als adviseurs aangewezen:
a. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, indien de activiteit betrekking heeft op:
4°. het geven van een nieuwe bestemming aan een rijksmonument of een belangrijk deel daarvan; (…)