Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2015:1083

8 april 2015

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

201404131/1/A3.

Datum uitspraak: 8 april 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Haaren,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 april 2014 in zaak nr. 13/5541 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad van de gemeente Haaren.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2013 heeft de raad het aan de stichting Cello in eigendom toebehorende perceel, plaatselijk bekend als Raamse Akkers dan wel Landgoed Haarendael, kadastraal bekend als gemeente Haaren, sectie A, nummer 2611, gedeeltelijk aangewezen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 (lees: 10 tot en met 15, 24 en 26) van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) van toepassing zijn.

Bij besluit van 24 oktober 2013 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 3 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, de raad, vertegenwoordigd door R. Mackaij, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te Tilburg, en Cello, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. K.W.H. Albert, advocaat te Boxtel, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 2 van de Wvg kan de gemeenteraad gronden aanwijzen waarop de artikelen 10 tot en met 15, 24 en 26 van toepassing zijn.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, komen in afwijking van artikel 3, eerste lid, voor aanwijzing in aanmerking gronden die zijn begrepen in een structuurvisie, waarbij aanwijzingen zijn gegeven voor de bestemming en waaraan bij de structuurvisie een niet-agrarische bestemming is toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van de toegedachte bestemming.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, kan een vervreemder eerst tot vervreemding overgaan nadat de gemeente in de gelegenheid is gesteld het desbetreffende goed te verkrijgen.

2. De Afdeling gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Cello exploiteert een zorginstelling en is eigenaresse van Landgoed Haarendael. In 2006 heeft zij besloten haar zorgcliënten die tot dat moment op het landgoed woonden elders in haar werkgebied, in kleinere eenheden, te herhuisvesten. In januari 2012 zijn alle bewoners verhuisd, waarmee de exploitatie van Haarendael als zorginstelling werd beëindigd. Gelet op deze ontwikkeling is het voornemen ontstaan om Haarendael te verkopen ten behoeve van herontwikkeling en een passend nieuw gebruik van gebouwen en gronden. De gemeente Haaren en Cello hebben daartoe op 30 november 2009 een intentieovereenkomst gesloten met een looptijd tot 1 juli 2012. Op 7 juni 2012 heeft de raad de Structuurvisie Landgoed Haarendael (hierna: de structuurvisie) vastgesteld. Deze is op 21 juni 2012 in werking getreden. Na vaststelling van de structuurvisie heeft Cello in overleg met de gemeente een openbare verkoop bij inschrijving georganiseerd. Blijkens het proces-verbaal van de openbare inschrijving zijn tijdens deze inschrijving van 3 december 2012 geen biedingen uitgebracht, zodat de procedure niet tot gunning heeft geleid. Nadat de inschrijvingsprocedure was geëindigd, heeft Cello een bod van [appellant] ontvangen. Op 23 mei 2013 is tussen Cello en [appellant] een koopovereenkomst tot stand gekomen waarbij een koopsom van € 3.250.000,00 is overeengekomen. Vervolgens heeft de raad bij besluit van 3 juni 2013 het voorkeursrecht gevestigd.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij belanghebbende is bij het besluit van 3 juni 2013, nu zijn belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Daartoe voert hij aan dat, gezien de omstandigheden waaronder het voorkeursrecht is gevestigd, de rechtstreekse relatie tussen zijn hoedanigheid als koper, de wetenschap van de raad daarvan en de argumenten die aan het vestigen van het voorkeursrecht ten grondslag zijn gelegd, hij een groter belang heeft dan slechts een van het recht van de eigenaren afgeleid belang. Dat de koopovereenkomst kan worden ontbonden, doet daar niet aan af. Bovendien is juist de omstandigheid dat hij het perceel heeft gekocht aanleiding geweest voor het vestigen van het voorkeursrecht. Een dergelijke omstandigheid is in de genoemde vaste jurisprudentie van de Afdeling niet aan de orde, aldus [appellant].

3.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft de vestiging van een voorkeursrecht tot gevolg dat eigenaren dan wel rechthebbenden van de aangewezen percelen worden beperkt in de mogelijkheid van vervreemding van hun percelen. Voorts heeft zij met juistheid overwogen dat het belang van een partij die als koper dan wel houder van een koopoptie zijn aankoopmogelijkheden geringer ziet worden, een daarvan afgeleid belang en derhalve geen rechtstreeks belang als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2000 in zaak nr. 199900855/1 (AB 2000, 228). De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat [appellant] als koper geen belanghebbende is bij het besluit van 3 juni 2013. Daarbij heeft zij terecht van belang geacht dat de koopovereenkomst op het moment van vestigen van het voorkeursrecht niet in de openbare registers was ingeschreven, zodat niet aan de in artikel 10, derde lid, van de Wvg neergelegde vereisten is voldaan. Dat, naar [appellant] stelt, de omstandigheid dat hij het desbetreffende perceel heeft gekocht aanleiding is geweest voor het vestigen van het voorkeursrecht, wat daar ook van zij, doet er niet aan af dat hij slechts een afgeleid belang heeft. [appellant] heeft verder geen andere omstandigheden gesteld op grond waarvan hij als belanghebbende dient te worden aangemerkt.

De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de raad het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Neuwahl

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015

280-697.

Artikel delen