Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:1819

1 mei 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202105953/1/A3.

Datum uitspraak: 1 mei 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Dordrecht,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 juli 2021 in zaak nrs. 20/128 en 20/6863 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Dordrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2019 heeft de burgemeester aan [appellant] voor 12 maanden een last onder dwangsom opgelegd die inhoudt dat [appellant] geen geluidsoverlast mag veroorzaken. De hoogte van de dwangsom bedraagt € 500,00 per overtreding van de last, tot een maximum van € 3.000,00.

Bij besluit van 5 december 2019 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

[appellant] heeft tegen het besluit van 5 december 2019 beroep ingesteld.

Bij besluit van 8 juli 2020 heeft de burgemeester dwangsommen met een totaalbedrag van € 1.500,00 ingevorderd. Op grond van artikel 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 5 december 2019 van rechtswege ook tegen het besluit van 8 juli 2020 gericht.

Bij besluit van 4 november 2020 heeft de burgemeester aan [appellant] voor 24 maanden een last onder dwangsom opgelegd die inhoudt dat [appellant] geen geluidsoverlast mag veroorzaken. De hoogte van de dwangsom bedraagt € 750,00 per overtreding van de last, tot een maximum van € 3.000,00.

De rechtbank heeft het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar als rechtstreeks beroep behandeld.

Bij besluit van 5 maart 2021 heeft de burgemeester een dwangsom met een totaalbedrag van € 750,00 ingevorderd. Op grond van artikel 5:39 van de Awb is het beroep van [appellant] tegen het besluit van 4 november 2020 van rechtswege ook tegen het besluit van 5 maart 2021 gericht.     

Bij uitspraak van 30 juli 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:7888, heeft de rechtbank de door [appellant] ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De burgemeester heeft een nader stuk ingediend.

Bij besluit van 29 september 2022 heeft de burgemeester een dwangsom met een totaalbedrag van € 2.250,00 ingevorderd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.R. Dill, advocaat te Dordrecht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door S.V. Voncken en mr. M. Baardman, zijn verschenen.

Overwegingen

Besluitvorming

1.       Bij besluit van 24 september 2019 heeft de burgemeester, op grond van artikel 2:79, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht (hierna: APV), aan [appellant] een gedragsaanwijzing woonoverlast opgelegd voor 12 maanden. Dit is een last onder dwangsom die inhoudt dat [appellant] geen geluidsoverlast of buitensporig geluid mag veroorzaken, in het bijzonder niet tussen 17.00 uur en 9.00 uur. Onder buitensporig geluid is onder meer begrepen: onnodig kloppen, slaan, bonzen, schoppen op muren, plafonds, installaties of vloeren, al dan niet met behulp van gereedschap of andere voorwerpen, en/of het boren, schuren, wekker(s) laten afgaan, stenen tegen de buren of hun woning dan wel op hun woonerf gooien of anderszins buitensporig onnodig geluid produceren dat kennelijk eenzelfde soort overlast veroorzaakt. De burgemeester heeft het besluit gebaseerd op een bestuurlijke rapportage van 12 juli 2019, waarin de politie verschillende zwaarwegende meldingen van woonoverlast door [appellant] in de periode tussen 10 juli 2017 en 10 juli 2019 heeft gerapporteerd. Voor de in die rapportage beschreven overlast van 2 december 2018 is [appellant] ook strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld. Buurtbemiddeling en waarschuwingen hebben niet geleid tot beëindiging van de overlast. Omdat [appellant] ook bedreigingen heeft geuit was er ernstige vrees voor escalatie. Daarom was volgens de burgemeester voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een gedragsaanwijzing woonoverlast, die zijn neergelegd in de Beleidsregels Wet aanpak woonoverlast gemeente Dordrecht.

Op 13 april 2020, 8 mei 2020 en 9 mei 2020 hebben politieambtenaren en buitengewone opsporingsambtenaren van de gemeente opnieuw waargenomen dat [appellant] geluidsoverlast veroorzaakte. De bevindingen zijn neergelegd in een bestuurlijke rapportage van 7 mei 2020 en twee processen-verbaal van 8 mei 2020 en 9 mei 2020. De burgemeester heeft op grond daarvan een dwangsom ter hoogte van € 1.500,00 ingevorderd.

2.       Uit een proces-verbaal van 3 november 2020 volgt dat een buitengewoon opsporingsambtenaar op die dag opnieuw geluidsoverlast van [appellant] waarnam. De burgemeester heeft daarom op 4 november 2020 een gedragsaanwijzing woonoverlast opgelegd voor 24 maanden en de dwangsom verhoogd naar € 750,00 per overtreding. Uit een bestuurlijke rapportage van 27 januari 2021 volgt dat politieambtenaren op 18 november 2020 nogmaals geluidsoverlast van [appellant] hebben waargenomen. De burgemeester heeft daarom een dwangsom ter hoogte van € 750,00 ingevorderd.

Uitspraak van de rechtbank 

3.       De beroepen van [appellant] zijn gericht tegen de besluiten van 5 december 2019, 8 juli 2020, 4 november 2020 en 5 maart 2021. De rechtbank heeft overwogen dat de gedragsaanwijzingen belastende besluiten zijn en dat het daarom aan de burgemeester is om aannemelijk te maken dat [appellant] ernstige en herhaalde geluidsoverlast heeft veroorzaakt. Een gedragsaanwijzing mag alleen worden gebaseerd op eigen waarnemingen ter plaatse van gemeentelijke toezichthouders of politieambtenaren. De burgemeester mag zo’n aanwijzing dus niet baseren op meldingen van de betrokken buren of geluiden die telefonisch zijn waargenomen.

Over het besluit van 5 december 2019 heeft de rechtbank overwogen dat met de bestuurlijke rapportage van 12 juli 2019 aannemelijk is gemaakt dat [appellant] geluidsoverlast heeft veroorzaakt. Dat [appellant] voor de op 2 december 2018 veroorzaakte geluidsoverlast ook strafrechtelijk  veroordeeld is, betekent dat de aan die overtreding geconstateerde feiten ook in het bestuursrecht vaststaan. De enkele stelling van [appellant] dat hij geen geluidsoverlast heeft veroorzaakt leidt niet tot twijfel aan de constateringen.

Over het besluit van 8 juli 2020 heeft de rechtbank overwogen dat de daaraan ten grondslag gelegde constateringen van geluidsoverlast zijn gedaan door medewerkers van de politie of gemeente en neergelegd zijn in op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Daarmee is aannemelijk dat [appellant] de last heeft overtreden door geluidsoverlast te veroorzaken. De stellingen van [appellant] dat hij de tuin aan het vegen was en met de bezem de muur raakte of aan het stofzuigen was en de plinten raakte leidt niet tot twijfel aan de constateringen.

Over het besluit van 4 november 2020 heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] geen specifieke beroepsgrond heeft gericht tegen de constatering van geluidsoverlast op 3 november 2020. Met die constatering is aannemelijk gemaakt dat [appellant] op die datum geluidsoverlast veroorzaakte. De enkele betwisting daarvan door [appellant] leidt niet tot twijfel. Voor de stelling van [appellant] dat hij ongelijk wordt behandeld ziet de rechtbank geen aanknopingspunten.

Over het besluit van 5 maart 2021 heeft de rechtbank overwogen dat een politieambtenaar op 18 november 2020 geconstateerd heeft dat harde muziek werd gedraaid in de woning van [appellant]. De stelling van [appellant] dat de muziek niet hard stond, is onvoldoende voor twijfel aan de constatering. Verder ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de burgemeester geheel of gedeeltelijk van invordering van de dwangsom moest afzien. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door betaling van de dwangsom in ernstige financiële problemen komt. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Hoger beroep

4.       [appellant] ontkent in hoger beroep dat hij geluidsoverlast veroorzaakt. De geluiden die hij veroorzaakt zijn normale leefgeluiden. De rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan de verklaringen die hij heeft gegeven voor de geconstateerde geluiden. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de dwangsommen niet gematigd hoeven te worden. Hij komt rond van een AOW-uitkering en zal door invordering van de dwangsommen in financiële problemen raken.

4.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is uitgebreid en gemotiveerd op deze gronden ingegaan. [appellant] heeft niet aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de burgemeester had moeten afzien van invordering van de dwangsommen is niet gebleken.

4.2.    Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

Besluit van 29 september 2022 tot invordering dwangsom

6.       Aan het besluit van 29 september 2022 heeft de burgemeester elf constateringen van geluidsoverlast ten grondslag gelegd die plaatsvonden tussen 20 april 2022 en 27 juni 2022. De constateringen zijn gedaan door een handhaver en door een in de woning van een van de buren geplaatste decibelmeter van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (hierna: OZHZ). Omdat [appellant] al eerder een dwangsom van € 750,00 heeft verbeurd en betaald en het maximum aan te verbeuren dwangsommen € 3.000,00 is, heeft de burgemeester een bedrag van € 2.250,00 ingevorderd.

Ingevolge artikel 5:39 van de Awb heeft het hoger beroep mede betrekking op het besluit van 29 september 2022, nu [appellant] dit besluit betwist.

6.1.    [appellant] ontkent geluidsoverlast te hebben veroorzaakt. Er ontbreekt bewijs dat het geluid door hem veroorzaakt wordt en niet door de buren. De geluiden die uit zijn woning komen worden veroorzaakt door het gebruiken van normale gebruiksvoorwerpen, zoals het openen en sluiten van een kastje dat tegen de muur staat.    

6.2.    Uit het besluit van de burgemeester volgt dat op 20 april 2022 een handhaver aanwezig was in de woning van de buren. De handhaver constateerde steeds een harde bons op de muur als reactie op normale leefgeluiden van de buren, zoals het sluiten van een deur of het doortrekken van het toilet. Tussen 22 juni en 27 juni 2022 heeft OZHZ een decibelmeter geplaatst in de woning van de buren om een geluidsmeting voor langere tijd te verrichten. In die periode is tien keer, tussen 23.00 uur en 7.00 uur, gebonk of geklap gehoord in de slaapkamer van de buren, waarbij 65 tot 78 decibel door de muur heen gemeten is. Geluiden van dit niveau zijn ernstige geluidshinder. Gezien de tijdstippen en de geluidsniveaus van de gemeten geluiden heeft de burgemeester kunnen stellen dat de geluiden aangemerkt kunnen worden als ernstige en herhaalde hinder in de zin van artikel 2:79, eerste lid, van de APV. De verklaringen van [appellant] dat het zou gaan om normale leefgeluiden of dat het geluid van de buren afkomstig zou zijn, vindt de Afdeling gezien de tijdstippen en gemeten geluidsniveaus niet aannemelijk. Voor zover [appellant] geluidsoverlast ervaart van zijn buren staat het hem vrij om daarvan melding te maken en een handhavingsverzoek in te dienen.

6.3.    Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Het beroep tegen het besluit van 29 september 2022 is ongegrond. 

Slotsom

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Het beroep tegen het besluit van 29 september 2022 is ongegrond.

9.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       verklaart het beroep tegen het besluit van 29 september 2022 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.

w.g. Verheij

voorzitter

w.g. Dijkshoorn

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024

735-1000

Artikel delen