Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:1983

8 mei 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202301280/1/R2.

Datum uitspraak: 15 mei 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Stichting Farmers Defence Force, gevestigd te Assen, de Vereniging Farmers Defence Force, gevestigd te Sint-Hubert en [appellant A], wonend te Tynaarlo (hierna tezamen ook: FDF, en [appellant A]),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 10 januari 2023 in zaak nr. 22/1299 in het geding tussen:

FDF en [appellant A]

en

het college van gedeputeerde staten van Drenthe.

Procesverloop

Bij brief van 29 september 2021 heeft het college het verzoek van FDF en [appellant A] om handhavend op te treden tegen Jumbo Distributiecentrum B.V. in Beilen, buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 15 februari 2022 heeft het college het door FDF en [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar afgewezen.

Bij uitspraak van 10 januari 2023 heeft de rechtbank het door FDF en [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben FDF en [appellant A] hoger beroep ingesteld.

Het college en Jumbo Distributiecentrum B.V. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op 17 april 2024 op zitting behandeld. Daar zijn FDF en [appellant A], vertegenwoordigd door M.V. Hazekamp, rechtsbijstandverlener te Delden, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Mendelts, verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het in het procesverloop genoemde besluit en het hoger beroep is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.

Inleiding

2.       FDF en [appellant A] hebben het college verzocht om handhavend op te treden tegen Jumbo Distributiecentrum B.V. in Beilen, omdat het distributiecentrum zonder natuurvergunning wordt geëxploiteerd. Een natuurvergunning is volgens FDF en [appellant A] nodig, omdat de transportbewegingen van en naar het distributiecentrum stikstofdepositie veroorzaken op Natura 2000-gebieden.

3.       Het college heeft het verzoek van FDF en [appellant A] buiten behandeling gelaten, omdat zij niet belanghebbend zijn bij het verzoek. In het besluit op bezwaar stelt het college dat de reactie op het verzoek om handhaving van een niet-belanghebbende geen besluit is waartegen FDF en [appellant A] bezwaar kunnen maken.

De aangevallen uitspraak

4.       De rechtbank heeft het beroep van FDF en [appellant A] ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat FDF en [appellant A] niet belanghebbend zijn bij het verzoek om handhaving. De reactie op hun verzoek is daarom geen besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt. De statutaire belangen en feitelijke werkzaamheden van de Stichting en Vereniging zien op het behartigen van de belangen van de agrarische sector. Die belangen worden niet rechtstreeks geraakt door het verzoek om handhavend op te treden tegen het distributiecentrum. [appellant A] woont op ongeveer 26 kilometer van het distributiecentrum. Die afstand is te groot om feitelijke gevolgen van het distributiecentrum te kunnen ondervinden. Daarom is ook hij niet belanghebbend bij het verzoek, aldus de rechtbank.

Het hoger beroep

5.       FDF en [appellant A] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet belanghebbend zijn bij het verzoek om handhaving. De Stichting en Vereniging behartigen op grond van hun statuten de collectieve belangen van agrariërs. Daarnaast zijn de feitelijke werkzaamheden van de Stichting en de Vereniging met name gericht op het rationaliseren van het landelijke en provinciale beleid voor Natura 2000-gebieden. Daarvoor bepleiten zij de noodzaak om alle sectoren evenredig te laten bijdragen aan het oplossen van het stikstofprobleem. Daarin past het handhavingsverzoek, omdat dat tot doel heeft aan het licht te brengen dat ook andere sectoren een belangrijke bijdrage leveren aan de totale stikstofuitstoot. De bijdrage uit andere sectoren heeft verslechterende gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Dat heeft gevolgen voor de agrarische bedrijfsvoering, omdat daarvoor een goede staat van instandhouding van de Natura 2000-gebieden essentieel is. De gevolgen van de stikstofuitstoot door het distributiecentrum van Jumbo raken daarom rechtstreeks de belangen van de agrariërs waarvoor de Vereniging FDF en de Stichting FDF opkomen.

FDF en [appellant A] betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant A] niet belanghebbend is. De rechtbank heeft niet onderkend dat [appellant A] door de stikstofdepositie ter plaatse van zijn woning en percelen gevolgen van enige betekenis van het distributiecentrum kan ondervinden. Daarom is hij wel belanghebbende bij het verzoek.

Zijn de Vereniging FDF en Stichting FDF belanghebbende bij het verzoek?

6.       Voor het antwoord op de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is bepalend of die rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, blz. 32-35) veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, rechtstreeks bij het besluit is betrokken.

6.1.    De Stichting FDF heeft volgens artikel 3.1 van de statuten ten doel het bevorderen en behartigen van alle (gemeenschappelijke) belangen van alle ondernemers, particulieren, rechtspersonen en overige betrokken personen en instanties in de agrarische sector en van die sector in het algemeen alsmede het promoten van de agrarische sector, alsmede al hetgeen met het vorenstaande in de ruimste zin verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.

6.1.1. De Vereniging FDF heeft volgens artikel 3.1 van de statuten ten doel:

a. de belangenbehartiging van de agrarische sector en het rationaliseren van het kabinetsbeleid,

b. het bewerkstelligen van een omslag in het rationaliseren van het denken van alle burgers in Nederland door een feitelijk en eerlijk verhaal te vertellen over agrarische-, milieu- en diergerelateerde zaken,

c. het optreden in en buiten rechte, onder meer door het (doen) indienen van zienswijzen, bezwaar, beroep en andere rechtsmiddelen en het (doen) optreden ter zitting.

6.2.    De Afdeling stelt vast dat de statutaire doelstellingen van de Stichting FDF en de Vereniging FDF zien op de behartiging van de collectieve belangen van de agrarische sector. De collectieve belangen die de Stichting FDF en Vereniging FDF in het bijzonder behartigen zijn, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, niet rechtstreeks betrokken bij het verzoek om op grond van de Wet natuurbescherming handhavend op te treden tegen de exploitatie van het distributiecentrum van Jumbo. Dat agrariërs ook aan natuurbeheer doen en voor hun bedrijfsvoering afhankelijk zijn van een gezonde natuur, betekent niet dat de collectieve belangen die Stichting FDF en Vereniging FDF in het bijzonder behartigen gericht zijn op natuurbeheer of natuurbescherming. Het gaat hen immers juist eerst en vooral om de belangen van de (ondernemers in de) agrarische sector, welke belangen niet zonder meer gelijk vallen met natuurbeschermingsbelangen. Dat de Stichting FDF en Vereniging FDF met hun verzoek aan het licht willen brengen dat ook andere sectoren een belangrijke bijdrage leveren aan de totale stikstofuitstoot leidt evenmin tot het oordeel dat zij daarom belanghebbenden zijn bij het verzoek om handhaving.

De Afdeling deelt dan ook de conclusie van de rechtbank dat het college terecht heeft geoordeeld dat de Stichting FDF en Vereniging FDF niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbende bij het handhavingsverzoek, zodat de reactie op hun verzoek geen besluit is waartegen zij bezwaar konden maken. 

Het betoog slaagt niet.

Is [appellant A] belanghebbende bij het verzoek?

7.       Voor de vraag of [appellant A] belanghebbende is bij het handhavingsverzoek moet worden bezien of hij rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteit waarop het verzoek om handhaving betrekking heeft. Het moet daarbij gaan om gevolgen van enige betekenis. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij een besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn (vergelijk de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:169).

7.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de afstand van de woning van [appellant A] tot het Natura 2000-gebied niet van belang is voor de beoordeling of [appellant A] belanghebbende is bij het verzoek om handhaving (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2175). Voor die beoordeling is wel de afstand van de woning tot de activiteit waarop het verzoek om handhaving betrekking heeft van belang. Die afstand is ongeveer 26 kilometer. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat die afstand te groot is om aan te nemen dat [appellant A] feitelijke gevolgen ondervindt van het distributiecentrum. De Afdeling deelt dan ook de conclusie van de rechtbank dat het college terecht heeft geoordeeld dat [appellant A] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het handhavingsverzoek, zodat de reactie op zijn verzoek geen besluit is waartegen hij bezwaar kon maken.

Het betoog slaagt niet.   

EVRM

8.       FDF en [appellant A] voeren terecht aan dat de rechtbank niet is ingegaan op hun betoog dat hun belang bij het handhavingsverzoek rechtstreeks voortvloeit uit artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), omdat het college op grond van zijn positieve verplichtingen gehouden is handhavend op te treden. Ook voeren zij terecht aan dat de rechtbank niet is ingegaan op hun betoog dat het buiten behandeling stellen van hun verzoek in strijd is met het verbod op discriminatie dat voortvloeit uit artikel 1 van het 12e protocol bij het EVRM voortvloeiende verbod op discriminatie. Deze betogen kunnen echter niet leiden tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Afdeling licht dat hierna toe.

8.1.    Voor zover FDF en [appellant A] beogen te stellen dat artikel 8 van het EVRM in dit geval aan toepassing van artikel 1:2, eerste en derde lid, artikel 1:3, derde lid in samenhang bezien met artikel 8:1 van de Awb in de weg staat, omdat het privé-, familie- en gezinsleven van [appellant A] en degenen waarvoor FDF opkomen ernstig is geschonden door het buiten behandeling laten van het verzoek om handhaving, is de Afdeling van oordeel dat van een schending van artikel 8 van het EVRM geen sprake is. Aan artikel 8 van het EVRM kan geen positieve verplichting tot het in behandeling nemen van het verzoek om handhaving van FDF en [appellant A] worden ontleend. Die verplichting is er voor [appellant A] niet omdat geen ongeoorloofde inbreuk wordt gemaakt op zijn privéleven, reeds doordat bij zijn woning geen feitelijke gevolgen worden ondervonden van stikstofdepositie door de exploitatie van het distributiecentrum, daargelaten of dergelijke gevolgen onder artikel 8 van het EVRM kunnen vallen. Voor FDF stuit dit betoog reeds af op het gegeven dat de collectieve belangen die de Stichting FDF en de Vereniging FDF in het bijzonder behartigen niet mede de bescherming van inbreuken op het privé-, familie- en gezinsleven van individuele agrariërs omvat. Het betoog slaagt niet.

8.2.    Het betoog dat de toepassing van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb leidt tot strijd met het uit het EVRM voortvloeiende verbod van discriminatie omdat milieuorganisaties wel en FDF niet voor het algemeen belang van de bescherming van de natuur kunnen opkomen, slaagt evenmin. Artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb gelden voor elke rechtspersoon die opkomt voor bepaalde algemene of collectieve belangen. Deze bepaling is dan ook niet in strijd met het verbod van discriminatie. Het betoog slaagt niet.

9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, mr. J.M. Willems en mr. M.M. Kaajan, leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.

w.g. Van Breda

voorzitter

w.g. Verbeek

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024

388

Artikel delen