Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:2046

15 mei 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202307549/1/A3.

Datum uitspraak: 15 mei 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Utrecht,

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden­-Nederland van 5 december 2023 in zaak nrs. 23/1730, 23/1731, 23/997, 23/2917, 23/2248 en 23/4564 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluiten van 17 november 2022, 23 februari 2023 en 19 mei 2023 heeft het college beslist op een verzoek op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo) van [partij], en besloten documenten over het bouwkundig conflict tussen het gemeentebestuur en de eigenaar van het pand [locatie 1] openbaar te maken.

Bij besluiten van 5 april 2023, 22 juni 2023 en 14 augustus 2023 heeft het college de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 december 2023 heeft de voorzieningenrechter de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2024, waar [appellant], digitaal, bijgestaan door mr. R.V. Lie-A-Lien, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van Vulpen, advocaat te Nijmegen, mr. H. van Gellekom en mr. E.J.B. Rooke, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [partij] heeft namens het Algemeen Dagblad verzocht om openbaarmaking van alle documenten over het bouwkundig conflict tussen het gemeentebestuur en de eigenaar van het pand aan de [locatie 1]. [partij] heeft specifiek verzocht om alle documenten met betrekking tot de panden aan de [locatie 2], [locatie 1] en [locatie 3] vanaf 1 november 2017. [appellant] is de eigenaar van het pand aan de [locatie 1].

2.       [appellant] is het niet eens met openbaarmaking van de adresgegevens. Hij is gedurende het conflict met de gemeente een groot aantal juridische procedures tegen de gemeente gestart, waardoor hij recht heeft op hoge bedragen aan dwangsommen van de gemeente. Als het adresgegeven [locatie 1] openbaar wordt gemaakt, dan kan een verband tussen hem en deze hoge dwangsommen worden gelegd. Ook de adressen [locatie 2] en [locatie 3] zouden niet openbaar gemaakt mogen worden. Door berichtgeving in de media is namelijk bekend dat het gaat om naastgelegen panden. Openbaarmaking van die adressen leidt dus ook tot het bekend worden van het adres [locatie 1] en herleidbaarheid naar [appellant]. Volgens [appellant] is dat een onaanvaardbare inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer.

Besluitvorming van het college

3.       Nadat [appellant] in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze te geven op de stukken waarvan het college voornemens is om deze openbaar te maken, heeft het college in drie deelbesluiten beslist op het Woo-verzoek. Het eerste deelbesluit heeft betrekking op dossiers en stukken ten aanzien van een datalekmelding, een integriteitsmelding, de veelvragersregeling en bouwrapportages. Het tweede deelbesluit ziet op de formele dossiers waaronder de bezwaar- en beroepsdossiers van de afdeling Juridische Zaken. Het derde deelbesluit gaat over een tweede deel van de bezwaar- en beroepsdossiers en meldingen die gemaakt zijn met betrekking tot de [locatie 1], afkomstig van de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving.

Het college heeft met de besluiten van 5 april 2023, 22 juni 2023 en 14 augustus 2023 besloten dat de documenten inclusief de adresgegevens openbaar worden gemaakt. Volgens het college weegt het belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie in het Woo-verzoek inclusief de adresgegevens zwaarder dan het belang van [appellant] bij niet-openbaarmaking van het adres. Wel volgt het college de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 2 februari 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:699, waarin is geoordeeld dat als er documenten zijn waarin adresgegevens staan, gecombineerd met het hoge bedrag aan verbeurde dwangsommen, deze bedragen moeten worden weggelakt.

Uitspraak van de voorzieningenrechter

4.       De voorzieningenrechter heeft overwogen dat informatie over het bouwkundig conflict en de geëscaleerde situatie daaromtrent in beginsel publieke informatie is, waarvoor het uitgangspunt geldt dat dit openbaar wordt gemaakt, tenzij er sprake is van een weigeringsgrond.

De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat de adresgegevens feitelijk al openbaar zijn, onder meer door de bekendheid van het onderwerp en verschillende andere verzoeken en procedures daarover. Het gevolg daarvan is dat de naam van [appellant] ook openbaar is, omdat die kan worden opgevraagd via het Kadaster. Het is echter niet uitgesloten dat door de combinatie van informatie uit de openbaar te maken documenten het verband gelegd kan worden tussen [appellant] en het hoge bedrag aan dwangsommen. Uit de hoogte van de aan hem verbeurde dwangsommen valt mogelijk informatie af te leiden over de inkomens- en vermogenspositie van [appellant]. Gelet hierop is de persoonlijke levenssfeer van [appellant] in het geding.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van openbaarmaking van de informatie echter zwaarder dan het belang van [appellant]. De hoge bedragen aan dwangsommen maken onlosmakelijk deel uit van de bestuurlijke aangelegenheid, omdat het gaat om de besteding van publieke middelen. Daarbij komt dat het [appellant]s eigen keuze is geweest om juridische procedures tegen de gemeente te starten en dwangsommen te vragen. De voorzieningenrechter weegt zwaar mee dat de gemeenschap er recht op heeft geïnformeerd te worden over deze langslepende kwestie, die tot hoge kosten voor de gemeenschap heeft geleid. Daarbij is ook van belang dat [locatie 1] niet het privéadres is van [appellant], maar op dat adres alleen bedrijven van hem staan ingeschreven. Bovendien maakt het college geen documenten volledig openbaar als daarin zowel het adres als het hoge bedrag aan dwangsommen wordt genoemd. Daarmee wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aan het belang van [appellant] tegemoet gekomen. De beroepen van [appellant] zijn ongegrond verklaard.    

Hoger beroep

5.       [appellant] voert aan dat de voorzieningenrechter er ten onrechte vanuit is gegaan dat de adresgegevens al openbaar zijn. [appellant] heeft zich tegen iedere openbaarmaking van de adressen gekeerd en heeft daartegen verschillende juridische procedures gevoerd. Dat de journalist blijkens het Woo-verzoek al bekend is met de adressen betekent niet dat het om openbare informatie gaat, omdat de journalist het adres heeft achterhaald door zelf onderzoek te doen en niet doordat het al openbaar is.   

Verder voert [appellant] aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte het belang van openbaarmaking zwaarder heeft laten wegen dan de inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Informatie over het bouwkundig conflict en de situatie daaromtrent kan ook verstrekt worden zonder de adressen van de panden te vermelden. Ook is niet gebleken dat burgers geïnteresseerd zijn in de adresgegevens. Daartegenover staat dat openbaarmaking van de adressen [appellant] in zijn privéleven raakt. Hij vreest voor de gevolgen als bij kwaadwillenden bekend wordt dat hij een hoog bedrag aan dwangsommen heeft ontvangen. Daarnaast krijgt hij soms negatieve reacties van familieleden en bekenden die al op de hoogte zijn van de dwangsomkwestie. Ook derden op internet hebben negatief gereageerd op nieuwsberichten over die kwestie. [appellant] vindt daarom dat zijn belang bij eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking.  

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.    Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo, blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Onder de voorganger van de Woo, de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), gold dat als er een belangenafweging moet worden gemaakt, het uitgangspunt van de Wob - openbaarheid is regel - zwaar weegt. De op 1 mei 2022 in werking getreden Woo gaat daar ook van uit (zie de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2679, r.o. 5). Dat volgt ook uit artikel 2.5 van de Woo, waarin staat dat bij de toepassing van die wet wordt uitgegaan van het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving.

5.2.    Het Woo-verzoek ziet op documenten over het bouwkundig conflict tussen het gemeentebestuur en [appellant]. De aanleiding voor het verzoek is dat het college hoge bedragen aan dwangsommen moet betalen aan [appellant] vanwege het herhaaldelijk overschrijden van beslistermijnen. De gevraagde documenten houden verband met de publieke taak van het college, omdat zij gaan over de besluitvorming van het college en de besteding van publieke middelen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat informatie in die documenten publieke informatie is in de zin van artikel 2.1 van de Woo. Ook de adresgegevens vallen daaronder, omdat het conflict tussen de gemeente en [appellant] is begonnen met een omvangrijk bouwkundig conflict over het pand aan de [locatie 1]. Daarbij zijn ook de naastgelegen panden betrokken. Dat pand, en het adres van het pand, net als die van de naastgelegen panden, maken inherent onderdeel uit van het onderwerp waarover met het Woo-verzoek informatie wordt gevraagd. In beginsel geldt dus dat de adresgegevens openbaar gemaakt moeten worden.

5.3.    Daargelaten of openbaarmaking van de adresgegevens in dit geval een inbreuk op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [appellant] is, is de Afdeling met de voorzieningenrechter van oordeel dat het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij de eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Daartoe is van belang dat het adres van zijn pand al wordt vermeld in verschillende openbare stukken, zoals verleende omgevingsvergunningen en aanvragen daarvoor, die bekend zijn gemaakt in het Gemeenteblad en die ook worden genoemd in het openbaar gemaakte rapport van Berenschot over deze kwestie. Voor de nog openbaar te maken stukken geldt dat daaruit niet direct het verband tussen [appellant] en de hoge dwangsommen volgt. Bovendien lakt het college, voor zover dat wel het geval zou zijn, het hoge bedrag aan dwangsommen weg. Ook de naam van [appellant] wordt uit alle stukken weggelakt. Uit de openbaar te maken stukken volgt weliswaar informatie die raakt aan de financiële relatie tussen de eigenaar van het in de stukken genoemde pand en de gemeente, in die zin dat daaruit blijkt dat de gemeente aan deze eigenaar dwangsommen heeft verbeurd, maar dat geeft op zichzelf geen inzicht in diens vermogenspositie. Daartoe behoren namelijk ook bijvoorbeeld zijn overige bezittingen en eventuele schulden en daarover valt in de openbaar te maken stukken niets af te leiden. Verder is van belang dat op het adres alleen bedrijven van [appellant] zijn ingeschreven. Het pand staat leeg en [appellant] woont niet op het adres. [appellant] heeft de vrees voor ernstige negatieve gevolgen door openbaarmaking van de adresgegevens niet concreet gemaakt. De algemene verwijzing naar negatieve reacties op berichtgeving over de dwangsomkwestie in de familiekring, op internet of sociale media, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat er ook een concreet en actueel risico is dat [appellant] geconfronteerd wordt met negatieve gevolgen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:489, r.o. 11. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college op goede gronden heeft geoordeeld dat het belang van openbaarheid zwaarder weegt dan het belang van [appellant].

5.4.    Het betoog slaagt niet.

Slotsom

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. J.M. Willems en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.

w.g. Daalder

voorzitter

w.g. Bossmann

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024

314-1000

Artikel delen