Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:2377

11 juni 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202400668/3/R3

Datum uitspraak: 11 juni 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend in Heerenveen,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 22 december 2023 in zaak nr. 23/336 in het geding tussen:

verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de herinrichting van de rotonde Heerenveen-Midden naar een kruising met verkeersinstallaties.

Bij uitspraak van 22 december 2023 heeft de rechtbank het mede door [verzoeker A] en [verzoeker B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] hoger beroep ingesteld.

[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 4 juni 2024, waar [verzoeker A] en [verzoeker B] en het college, vertegenwoordigd door mr. W.H.R. van Boetzelaer, advocaat te Heerenveen, K. Tamminga, ing. J. Torenbosch, K. Kuperus en ir. N.H. Veenstra, zijn verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 17 februari 2021. Dit betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

3.       Kort voor de zitting is door het college een schriftelijke uiteenzetting ingediend. Ook is een schriftelijke uiteenzetting ingediend in de bodemprocedure. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben op de zitting verklaard dat zij deze stukken niet hebben ontvangen. Hierdoor zijn zij niet in de gelegenheid om daarop te reageren. Met instemming van alle partijen laat de voorzieningenrechter deze stukken buiten beschouwing.

4.       [verzoeker A] en [verzoeker B] twijfelen aan de noodzaak voor de herinrichting van de rotonde Heerenveen-Midden naar een kruising met verkeersinstallaties. Zij hebben de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen om onomkeerbare gevolgen te voorkomen.

Spoedeisend belang

5.       De vergunde werkzaamheden starten op korte termijn. Dit betekent dat met het verzoek een spoedeisend belang is gemoeid.

Beoordeling van het verzoek

6.       [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen dat het zeer aannemelijk is dat informatie is achtergehouden door het college bij het vragen van een verklaring van geen bedenkingen aan de raad. Op 8 maart 2022 heeft een medewerker van BVA verkeersadviezen namens hen een e-mail verzonden aan een wethouder en de bij de herinrichting van de rotonde betrokken projectleider. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben moeten vaststellen dat deze e-mail, inclusief bijlage met een reactie op een door Antea opgestelde notitie, niet is doorgeleid aan de raad. Op basis hiervan vermoeden zij dat er nog andere stukken zijn die ook niet zijn doorgeleid aan de raad. Zij hebben een verzoek gedaan op grond van de Wet open overheid en denken dat hieruit informatie naar voren zal komen die ertoe leidt dat het besluit van 13 december 2022 niet in stand kan blijven.

6.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze beroepsgrond niet eerder is aangevoerd. Omdat beroepsgronden in het omgevingsrecht niet voor het eerst in hoger beroep kunnen worden aangevoerd, is de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat de Afdeling in de bodemprocedure zal toekomen aan een bespreking van deze beroepsgrond.

Verder overweegt de voorzieningenrechter dat BVA verkeersadviezen voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit voor verlening van de gevraagde omgevingsvergunning op 15 juli 2022 een powerpoint-presentatie heeft gegeven in de raadsvergadering van 16 juni 2022. In die powerpoint-presentatie, waarover het college op de zitting heeft verklaard dat deze ook was opgenomen in de raadsstukken met betrekking tot de verklaring van geen bedenkingen, is aan bod gekomen wat ook in de e-mail met bijlage van BVA verkeersadviezen van 8 maart 2022 is vermeld. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de raad materieel kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van deze e-mail met bijlage. Dat deze e-mail met bijlage eerder niet is doorgeleid aan de raad, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende reden om aan te nemen dat het college voor de besluitvorming relevante informatie heeft achtergehouden voor de raad.

De voorzieningenrechter verwacht niet dat dit betoog zal slagen in de bodemprocedure.

7.       In de wens van [verzoeker A] en [verzoeker B] om een voorlopige voorziening te treffen zodat geen onomkeerbare gevolgen optreden en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) in de bodemprocedure de mogelijkheid heeft om een deskundigenbericht uit te laten brengen, ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om over te gaan tot schorsing van het besluit van 13 december 2022. De voorzieningenrechter verwacht niet dat het hieraan ten grondslag liggende betoog van [verzoeker A] en [verzoeker B] dat de rechtbank heeft miskend dat de keuze voor de herinrichting van de rotonde naar een kruising met verkeersinstallaties niet is gebaseerd op een realistisch en betrouwbaar beeld van het functioneren van de nu aanwezig rotonde, zal slagen. Zoals Veenstra, werkzaam bij Antea, op de zitting namens het college heeft toegelicht is het juist dat de gebruikte verkeerssimulatie software VISSIM langere wachttijden voor de rotonde voorspelt dan de wachttijden die in werkelijkheid optreden, maar dit komt volgens hem omdat het model een benadering geeft van de werkelijkheid. Waar volgens Veenstra geen onduidelijkheid over bestaat is dat de wachtrij voor de rotonde zal vastlopen. De voorzieningenrechter ziet in wat [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan deze toelichting. De voorzieningenrechter verwacht niet dat de Afdeling hierover in de bodemprocedure anders zal oordelen dan de rechtbank. 

Conclusie

8.       De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Proceskosten

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. Hoekstra

voorzieningenrechter

w.g. Priem

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2024

646

Artikel delen