Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:2691

3 juli 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202300413/1/R1.

Datum uitspraak: 3 juli 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Uithoorn,

appellant,

tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2022 en 8 december 2022 in zaak nr. 19/5477 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn.

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2018 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van constructieve wijzigingen in de woning aan het [locatie 1] in Uithoorn.

Bij besluit van 4 september 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij tussenuitspraak van 6 april 2022 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een in die uitspraak geconstateerd gebrek aan het besluit van 4 september 2019 te herstellen.

Bij brief van 26 april 2022 heeft het college de motivering van het besluit van 4 september 2019 aangevuld.

Bij uitspraak van 8 december 2022 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 september 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.

Tegen de tussenuitspraak en de einduitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Vrij en A.C.J. Duijn, zijn verschenen. Verder is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. R. de Kamper, rechtsbijstandsverlener te Groningen, als partij gehoord.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 november 2018. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       [vergunninghouder] en [partij] zijn eigenaar van de twee-onder-een-kapwoning op het perceel [locatie 1] in Uithoorn. De aanvraag van [vergunninghouder] om een omgevingsvergunning heeft betrekking op het uitvoeren van constructieve wijzigingen in de woning. Het gaat om het vervangen van de begane grondvloer en het doorbreken van de muur tussen de woonkamer en de keuken. Het bouwplan waarvoor de omgevingsvergunning is gevraagd, bestaat uit de activiteit "het bouwen van een bouwwerk" als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend, omdat het bouwplan volgens het college in overeenstemming is met het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit) en zich ook geen andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen.

[appellant] is eigenaar van de naastgelegen woning onder dezelfde kap op het perceel [locatie 2]. Hij vreest voor geluidsoverlast en verzakking van de fundering van zijn woning als gevolg van de constructieve wijzigingen in de naastgelegen woning. [appellant] kan zich niet met de tussenuitspraak en de einduitspraak van de rechtbank verenigen.

Relevante wettelijke bepalingen

3.       De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Onvolledige aanvraag

4.       [appellant] heeft aangevoerd dat de aanvraag onvolledig is, omdat diverse gegevens hierin zouden ontbreken. Hij heeft deze beroepsgrond niet eerder aangevoerd. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor. De Afdeling zal deze beroepsgrond dus niet inhoudelijk bespreken.

Toetsing van het bouwplan aan het Bouwbesluit

5.       De toets die het college op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo moet uitvoeren is een aannemelijkheidstoets. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4197, komt het college bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan.

Is aannemelijk dat het bouwplan voldoet aan de geluideisen van het Bouwbesluit?

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning heeft verleend in strijd met de geluideisen van het Bouwbesluit. [appellant] voert aan dat voor de toepasselijke geluideisen moet worden uitgegaan van het rechtens verkregen niveau, wat in dit geval het niveau is waaraan de oorspronkelijke woning, die is gebouwd in 1930, en zoals die nadien is verbouwd, voldoet. Hij wijst erop dat door de vergunde muurdoorbraak de keuken één ruimte is geworden met de woonkamer en dat daardoor de keuken, anders dan voorheen, aan de woning van [appellant] grenst. De omgevingsvergunning maakt het mogelijk dat de sterke, houten vloerconstructie wordt vervangen door lichtmetalen elementen, wat volgens hem leidt tot meer geluidsoverlast.

6.1.    In zijn schriftelijke uiteenzetting stelt het college zich op het standpunt dat [appellant] voor het eerst in hoger beroep heeft aangevoerd dat wat betreft de eisen aan het geluidniveau naar het rechtens verkregen niveau moet worden gekeken.

De Afdeling overweegt dat [appellant] bij de rechtbank heeft aangevoerd dat uit de omgevingsvergunning niet valt op te maken dat de nieuwe vloer voldoet aan de geluideisen uit het Bouwbesluit. De in hoger beroep aangevoerde stelling dat moet worden uitgegaan van het rechtens verkregen niveau, is een argument ter nadere motivering van de eerder aangevoerde beroepsgrond over het voldoen aan de geluideisen uit het Bouwbesluit. In hoger beroep mogen ter onderbouwing van een bij de rechtbank aangevoerde beroepsgrond nieuwe argumenten worden aangevoerd. Er bestaat dan ook geen aanleiding om dit argument buiten beschouwing te laten.

6.2.    Hoofdstuk 3 van het Bouwbesluit gaat over technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van gezondheid. Afdeling 3.4 heeft betrekking op geluidwering tussen ruimten wat betreft nieuwbouw. Op grond van artikel 3.18, in samenhang gelezen met artikel 1.12, zijn op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van een bouwwerk, zoals hier aan de orde, de artikelen 3.16 tot en met 3.17a van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van het in dat artikel aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau. Dat is het niveau dat het gevolg is van de toepassing op enig moment van de relevante op dat moment van toepassing zijnde technische voorschriften en dat niet lager ligt dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een bestaand bouwwerk en niet hoger dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een te bouwen bouwwerk, zo staat in artikel 1.1, eerste lid.

In artikel 3.15, eerste lid, is geregeld dat een te bouwen bouwwerk bescherming moet bieden tegen geluidsoverlast tussen gebruiksfuncties en tussen ruimten in een woonfunctie voor zover in het bouwwerk een woonfunctie ligt. In artikel 3.16 van het Bouwbesluit staan voorschriften voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een aangrenzende gebruiksfunctie op een ander perceel. In het derde lid is bepaald dat het volgens NEN 5077 bepaalde gewogen contact-geluidniveau voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een aangrenzende gebruiksfunctie op een ander perceel niet groter mag zijn dan de in tabel 3.15 aangegeven waarde. In tabel 3.15 wordt voor artikel 3.16, derde lid, als het gaat om een gebouw met een woonfunctie en een gebouw met die functie op een ander perceel, 54 dB(A) als grenswaarde gegeven.

Artikel 3.17a heeft betrekking op geluidsoverdracht van een verblijfsruimte naar een andere verblijfsruimte met dezelfde woonfunctie op hetzelfde perceel. Het derde lid komt erop neer dat het in het eerste en tweede lid opgenomen minimale geluidniveauverschil van 32 dB en maximale geluidniveau van 79 dB niet gelden voor verblijfsruimten die in open verbinding staan.

6.3.    Volgens het college maken de bij de aanvraag verstrekte gegevens en bescheiden aannemelijk dat de wijziging van de vloerconstructie aan de voorschriften van het Bouwbesluit voldoet. Het college heeft de wijziging van de vloerconstructie getoetst aan artikel 3.16, derde lid, in samenhang met artikel 3.18 van het Bouwbesluit.

Het bouwplan voorziet in het doorbreken van de muur tussen de keuken en de woonkamer, waardoor deze in open verbinding met elkaar komen te staan. Met deze doorbraak gelden er, gelet op artikel 3.17a van het Bouwbesluit, geen eisen meer wat betreft de geluidsoverdracht tussen de keuken en de woonkamer. Het doorbreken van de muur tussen de keuken en de woonkamer heeft niet tot gevolg dat er andere geluideisen zijn gaan gelden wat betreft de geluidsoverdracht tussen twee woningen. Artikel 3.16, derde en vierde lid, van het Bouwbesluit ziet op die geluidsoverdracht.

De omgevingsvergunning is verleend voor een vloer "VBI PS-renovatievloer Droog" die blijkens het "Productdatablad PS-renovatievloer Droog", dat onderdeel is van de omgevingsvergunning, bestaat uit stalen liggers met vulelementen en die wordt afgewerkt met "underlayment" of een cementgebonden plaat. Uit het Bouwbesluit volgt dat het contactgeluid voor de geluidsoverdracht van de nieuwe vloerconstructie naar de woning van [appellant] niet groter mag zijn dan het rechtens verkregen niveau.

In de niet nader onderbouwde stellingen van [appellant] over geluid, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank in de tussenuitspraak ten onrechte heeft geconcludeerd dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat aannemelijk is dat met de vergunde vloer wordt voldaan aan de geluideisen van het Bouwbesluit.

Het betoog slaagt niet.

Gevolgen van het bouwplan voor de fundering

7.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet voldoet aan de technische bouwvoorschriften van het Bouwbesluit. Volgens [appellant] is de bestaande fundering niet bestand tegen de extra belasting van de nieuwe vloer. [appellant] vreest daarom voor verzakking en scheefstand van zijn woning. Hij betwijfelt of het college de feitelijke draagkracht van de zwakke fundering bij zijn besluit heeft betrokken. Hij wijst erop dat al eerder wijzigingen hebben plaatsgevonden die tot scheefstand van de woningen leiden. [appellant] voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen rapport van een deskundige heeft overgelegd. [appellant] heeft diverse deskundigenrapporten, waaronder een rapport uit 2011 ingebracht, waaruit, zo stelt hij, de zwakke staat van de fundering blijkt en op grond waarvan het college een uitgebreidere toetsing van het bouwplan had moeten verrichten.

7.1.    Hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit bevat technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van veiligheid. Afdeling 2.1 heeft betrekking op de algemene sterkte van een bouwconstructie. In artikel 2.1, eerste lid, staat dat een te bouwen bouwwerk voldoende bestand moet zijn tegen de daarop werkende krachten en in artikel 2.2 staat dat een bouwconstructie gedurende de in NEN-EN 1990 bedoelde ontwerplevensduur niet mag bezwijken bij de fundamentele belastingcombinaties als bedoeld in NEN-EN 1990.

7.2.    Het college heeft aan de omgevingsvergunning ten grondslag gelegd dat de bij de aanvraag verstrekte gegevens en bescheiden aannemelijk maken dat het bouwplan wat betreft de belasting van de fundering voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit. Uit de stuken komt naar voren dat de woningen [locatie 1] en 30 deels een gezamenlijke fundering hebben. Het college heeft zijn standpunt gebaseerd op het door [vergunninghouder] bij de aanvraag gevoegde rapport "Statische berekening" van 16 oktober 2018 van Clignett Constructieadvies B.V. (hierna: Clignett). In dit rapport staat dat in verband met de huidige staat van de fundering het advies is om de begane grondvloer te vervangen door een nieuwe vloer met ongeveer hetzelfde eigen gewicht. In het rapport staat dat de zeer geringe belastingtoename van 6 kg/m2 die de nieuwe vloer heeft, acceptabel is.

Het college heeft dit rapport laten beoordelen. In het stuk "Digitale toets" van 20 november 2018 staat dat de statische berekening met de plattegronden en details van de staalconstructie akkoord is bevonden. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het college met dat stuk onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bouwplan in constructief opzicht voldoet aan het Bouwbesluit. Volgens de rechtbank was onduidelijk wat precies is getoetst en wie de toets heeft uitgevoerd.

Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een nadere motivering met een aanvullend advies van een externe constructeur gegeven. De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee alsnog deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bouwplan in constructief opzicht voldoet aan het Bouwbesluit. Het college heeft toegelicht dat een constructeur van het bedrijf Structural Engineering (hierna: de externe constructeur) destijds het rapport van Clignett heeft beoordeeld en in november 2018 het stuk "Digitale toets" heeft opgesteld. De externe constructeur heeft op 25 april 2022 alsnog zijn bevindingen toegelicht door aanvullende opmerkingen op te nemen in het stuk "Digitale toets". De externe constructeur stelt zich in dit stuk op het standpunt dat de door Clignett gehanteerde uitgangspunten van de berekening akkoord zijn. De aangehouden belastingen, belastingfactoren en levensduur horen bij woningen tot drie bouwlagen. Ook de aangehouden voorschriften en materiaal(eigenschappen) zijn volgens de externe constructeur correct. De externe constructeur heeft in zijn toelichting vermeld dat de berekening conservatief is gemaakt en dat dit betekent dat gebruik is gemaakt van de hogere veiligheidsfactoren van nieuwbouw, in plaats van de lagere factoren die zijn toegestaan op grond van artikel 2.5 van het Bouwbesluit. De externe constructeur acht het acceptabel dat de nieuwe vloer ongeveer 6 kg/m² zwaarder is dan de oorspronkelijke vloer, omdat bij het beoordelen van de bestaande constructie lagere veiligheidsfactoren mogen worden toegepast op grond van artikel 2.5 van het Bouwbesluit. Daardoor zal de rekenwaarde van de belastingen, zelfs door een kleine toename van de druk van de nieuwe vloer op de bestaande fundering, lager blijven, zo staat in het stuk. Ten aanzien van de doorbraak is de staalconstructie correct berekend en de erbij gehanteerde belastingen en belastingfactoren zijn ook correct, aldus de externe constructeur.

[appellant] heeft in reactie op het aangevulde stuk "Digitale toets" onder andere gewezen op een rapport uit 2011 van Van Leeuwen Beheer. Hierin staan bevindingen van een verrichte bouwinspectie van de woning van [appellant]. In dit rapport wordt een beschrijving gegeven van de conditie van de bestaande fundering. In het rapport wordt geconcludeerd dat de fundering van ondermaatse kwaliteit is en zich in een labiele situatie bevindt door zettingen. De Afdeling overweegt dat deze omstandigheid niet betekent dat het standpunt van het college over het bouwplan onjuist moet worden geacht. Het rapport uit 2011 is immers geen reactie op de bevindingen van Clignett en de externe constructeur over het bouwplan. Het rapport uit 2011 heeft de rechtbank daarom terecht geen aanleiding gegeven om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van Clignett en de externe constructeur. Dat geldt ook voor wat [appellant] verder naar voren heeft gebracht over de bouwkundige gevolgen van het vergunde bouwplan. Weliswaar verwijst hij naar stukken ter onderbouwing van zijn stellingen, waaronder een brief van 25 januari 2018 van Ingenieursbureau HeRoCon B.V., maar in die stukken wordt evenmin ingegaan op de stukken die het college aan het besluit ten grondslag heeft gelegd en de nadien gegeven nadere motivering van het besluit. De rechtbank heeft in wat [appellant] naar voren heeft gebracht terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van Clignett en de externe constructeur. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het verrichte onderzoek onvoldoende is.

[appellant] heeft tot slot aangevoerd dat de vloer zwaarder is uitgevoerd dan is vergund, omdat er volgens hem cement is gestort. Dit gaat, wat daar ook van zij, over de vraag of de bouwwerkzaamheden zijn uitgevoerd in overeenstemming met de verleende omgevingsvergunning. Zoals de Afdeling eerder in de uitspraak van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1736, heeft overwogen, is dat een kwestie van handhaving die in de procedure over een vergunning kan niet aan de orde kan komen.

Gelet op wat hiervoor staat, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de technische bouwvoorschriften uit een oogpunt van veiligheid van het Bouwbesluit.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraken van de rechtbank, voor zover aangevallen, moeten worden bevestigd.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraken van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.

w.g. Meijer

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Leeuwen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024

163-1093

 

BIJLAGE

 

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het:

a. bouwen van een bouwwerk,

[…]

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;

[…];

Bouwbesluit 2012

Artikel 1.1

1. Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt verstaan onder:

[…];

gebruiksfunctie: gedeelten van een of meer bouwwerken die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen;

[…];

rechtens verkregen niveau: niveau dat het gevolg is van de toepassing op enig moment van de relevante op dat moment van toepassing zijnde technische voorschriften en dat niet lager ligt dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een bestaand bouwwerk en niet hoger dan het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een te bouwen bouwwerk;

[…];

woonfunctie: gebruiksfunctie voor het wonen.

[…].

Artikel 1.12

1. Op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn wat betreft de hoofdstukken 2 tot en met 5 de voorschriften van een te bouwen bouwwerk van toepassing, tenzij in de desbetreffende afdeling voor een voorschrift anders is aangegeven.

[…].

Artikel 2.1

1. Een te bouwen bouwwerk is voldoende bestand tegen de daarop werkende krachten.

[…]

Artikel 2.2

Een bouwconstructie bezwijkt gedurende de in NEN-EN 1990 bedoelde ontwerplevensduur niet bij de fundamentele belastingscombinaties als bedoeld in NEN-EN 1990.

Artikel 2.4

1. Het niet bezwijken als bedoeld in de artikelen 2.2 en 2.3 wordt bepaald volgens:

a. NEN-EN 1999 of NEN-EN 1993, indien de constructie is vervaardigd van metaal als bedoeld in die normen;

[…]

Artikel 2.5

Op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk de artikelen 2.2 tot en met 2.4 van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het niveau zoals aangegeven in NEN 8700.

Artikel 3.15

1. Een te bouwen bouwwerk biedt bescherming tegen geluidsoverlast tussen gebruiksfuncties en tussen ruimten in een woonfunctie voor zover in het bouwwerk een woonfunctie ligt.

2. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.15 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.15 geen voorschrift is aangewezen.

Artikel 3.16

[…]

3. Het volgens NEN 5077 bepaalde gewogen contact-geluidniveau voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een aangrenzende gebruiksfunctie op een ander perceel is niet groter dan de in tabel 3.15 aangegeven waarde.

4. Het volgens NEN 5077 bepaalde gewogen contact-geluidniveau voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een niet in een verblijfsgebied gelegen besloten ruimte van een aangrenzende woonfunctie op een ander perceel is niet groter dan de in tabel 3.15 aangegeven waarde.

Artikel 3.17a.

1. Het volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke lucht-geluidniveauverschil voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte naar een andere verblijfsruimte van dezelfde woonfunctie is niet kleiner dan 32 dB.

2. Het volgens NEN 5077 bepaalde gewogen contact-geluidniveau voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte naar een andere verblijfsruimte van dezelfde woonfunctie is niet groter dan 79 dB.

3. Het eerste en tweede lid gelden niet indien de verblijfsruimten met elkaar in open verbinding staan, of indien de ene verblijfsruimte vanuit de andere rechtstreeks bereikbaar is door een deuropening.

Artikel 3.18

Op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn de artikelen 3.16 tot en met 3.17a van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het rechtens verkregen niveau.

Artikel delen