Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:2710

3 juli 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202202126/1/R3.

Datum uitspraak: 3 juli 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], allebei wonend te Nieuwe Pekela, gemeente Pekela,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Pekela,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] te Nieuwe Pekela" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid hebben [partij A] en [partij B] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2024, waar [appellanten], bijgestaan door mr. M. Beukema-Veldkamp, rechtsbijstandverlener te Arnhem, en de raad, vertegenwoordigd door, mr. F.A. Haan-Fluks, zijn verschenen.

Voorts zijn op de zitting [partij A] en [partij B] als partij gehoord.

De Afdeling heeft het onderzoek overeenkomstig artikel 8:68, eerste lid, van de Awb heropend en de zaak naar een meervoudige kamer verwezen.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft nadat geen van de partijen, na te zijn gewezen op hun recht op een zitting te worden gehoord, binnen de door de Afdeling gestelde termijn hebben verklaard dat zij gebruik willen maken van dit recht.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 20 juli 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       Het plan kent aan het perceel [locatie 1] in Nieuwe Pekela (hierna: het perceel) een woonbestemming toe. Voorheen hadden de gronden een agrarische bestemming.

3.       [appellanten] wonen ten oosten van het plangebied op het perceel [locatie 2] en hebben hier een agrarisch bedrijf. Zij vrezen een beperking van hun (toekomstige) bedrijfsvoering door de toegekende woonbestemming.

4.       [partij A] en [partij B] zijn eigenaar van de gronden van het perceel.

Toetsingskader

5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Ingetrokken beroepsgrond

6.       Op de zitting hebben [appellanten] hun beroepsgrond ingetrokken die ziet op het betoog dat er geen behoefte is aan de voorziene woning.

Akoestisch rapport

7.       [appellanten] voeren aan dat het akoestisch rapport "Onderzoek geluidtechnische aspecten wijziging bestemming woning Nieuwe Pekela" van Noordelijk Akoestisch Adviesburo B.V. van 22 september 2020 (hierna: het akoestisch rapport), dat ten grondslag is gelegd aan het bestemmingsplan, gebrekkig is. [appellanten] hebben de juistheid van de uitkomst van het akoestisch rapport bestreden door middel van een tegenrapport, namelijk het rapport "Beoordeling akoestisch onderzoek" van 17 maart 2023 van het bureau Sain milieuadvies.

Hieronder gaat de Afdeling in op de door [appellanten] aangevoerde beroepsgronden met betrekking tot het aspect geluid en de in het akoestisch rapport gebruikte uitgangspunten.

7.1.    In het akoestisch rapport is geconcludeerd dat er aan de richtwaarden uit de VNG-brochure wordt voldaan voor zowel het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als de maximale geluidsniveaus, zodat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de beoogde woning. Ook kan worden voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Voorwaarde is wel dat een deel van de noordgevel, de oostgevel en het dak aan de zuidgevel van de schuur als dove en/of blinde gevel worden uitgevoerd.

- Representatieve situatie

8.       [appellanten] voeren aan dat in het akoestisch rapport ten onrechte wordt uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie en niet van de maximale mogelijkheden op het perceel.

8.1.    De raad mag bij het onderzoek naar geluid uitgaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden (zie de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3915, onder 4.2). De representatieve invulling is bepaald door geluidsmetingen bij het bedrijf uit te voeren op woensdag

26 augustus 2020. Daarbij is voor een aantal bronnen een aanname gedaan van het geluidsvermogen op basis van ervaringscijfers of literatuurwaarden, zo staat in het akoestisch rapport. Ook de raad stelt in zijn verweerschrift dat tijdens het bedrijfsbezoek overleg is geweest over de aan te houden maximale representatieve bedrijfssituatie. De metingen en het overleg bij het bedrijf hebben plaatsgevonden tijdens het bezoek.

De Afdeling ziet op grond van wat is aangevoerd niet in dat niet van deze representatieve invulling uit mocht worden gegaan. Er is immers uitgegaan van de bedrijfsvoering zoals die is gepresenteerd tijdens het bedrijfsbezoek op 26 augustus 2020.

Het betoog faalt.

- Geen worst-case

9.       [appellanten] voeren aan dat ten onrechte geen worst-case berekening is gemaakt in het akoestisch rapport, omdat niet van de juiste uitgangspunten uit is gegaan. De volgende onderdelen zijn volgens [appellanten] niet goed in het akoestisch rapport en het rekenmodel ingevoerd: de afmetingen van de voorziene woning, de bronvermogens van tractoren, geluidsmetingen aan de aardappelsorteermachine en de maximale geluidsniveaus van de heftruck en kraan. Hieronder zal de Afdeling ingaan op deze aspecten.

- Afmetingen voorziene woning

9.1.    [appellanten] stellen dat onduidelijk is van welke afmetingen voor de voorziene woning is uitgegaan in het akoestisch rapport. Het lijkt erop alsof er uit is gegaan van één grote massa, maar dit volgt niet uit het akoestisch rapport.

9.2.    De Afdeling stelt vast dat uit bijlage 6 van het akoestisch rapport volgt dat uit is gegaan van het voorziene bouwvlak voor de woning. Daarnaast staat in bijlage 7 van het akoestisch rapport op welke hoogtes van de woning is beoordeeld wat de geluidbelasting op de gevel is. Op elk toetspunt is voor een hoogte van 1,5 m en 5 m een berekening gemaakt. Gelet hierop valt niet in te zien dat er niet is uitgegaan van representatieve beoordelingspunten voor de voorziene woning, waarbij van belang is dat op grond van artikel 3.2.2, aanhef en lid f, van de planregels een maximale toegestane goothoogte van 6 m van toepassing is. Daarom ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het akoestisch rapport niet representatief zou zijn. In het aangevoerde ziet de Afdeling niet in dat er niet van de juiste afmetingen voor de voorziene woning is uitgegaan in het akoestisch rapport.

          Het betoog faalt.

- Tractoren

9.3.    Voor zover [appellanten] erop wijzen dat moderne tractoren beduidend stiller zijn en dat het onduidelijk is waarom er geen metingen aan het bronvermogen van eigen materieel is uitgevoerd, staat in het akoestisch rapport dat voor de eigen tractoren is uitgegaan van een gemiddeld geluidsniveau van 106 dB(A) bij een rijsnelheid van 10 km per uur. Het aangehouden geluidsniveau is een gemiddelde van diverse tractoren die door de opsteller van het akoestisch rapport in het verleden zijn gemeten bij rustig langsrijden. In de berekeningen is voor het rustig optrekken van de tractoren uitgegaan van een maximaal geluidsniveau van 109 dB(A). Ter aanvulling zijn indicatieve metingen aan de tractoren van [appellanten] uitgevoerd in de werkplaats. De Afdeling ziet in het aangevoerde niet dat er van een onjuist maximaal geluidsniveau voor de tractoren is uitgegaan in het akoestisch rapport.

Het betoog faalt.

- Aardappelsorteermachine

9.4.    [appellanten] voeren aan dat het geluidniveau van de aardappelsorteermachine ten onrechte binnen is gemeten.

9.5.    In het akoestisch rapport staat dat de aardappelsorteermachine ten tijde van het bezoek aan het bedrijf in de werkplaats stond vanwege onderhoud en dat het geluidniveau vanwege de diffusiteit van het geluidsveld in die ruimte is gecorrigeerd met 3 dB. Een dergelijke correctie wordt veelal toegepast bij sterk gedempte ruimten met weinig diffuse geluidsvelden. De situatie wordt op deze wijze enigszins overschat, in werkelijkheid zal het geluidsniveau, wanneer de aardappelsorteermachine buiten is geplaatst, naar verwachting nog iets lager liggen, zo staat in het akoestisch rapport. De enkele stelling dat het geluidniveau van de aardappelsorteermachine niet buiten is gemeten, is onvoldoende om het betoog te volgen. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen reden om te oordelen dat niet mocht worden uitgegaan van de informatie die tijdens het bezoek aan het bedrijf van appellanten is gegeven over de aardappelsorteermachine en de daarbij toegepaste correcties.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch rapport in zoverre gebrekkig is.

Het betoog faalt.

- Heftruck en kraan

9.6.    [appellanten] voeren aan dat de aangehouden maximale geluidsniveaus voor het gebruik van de heftruck en de kraan te laag zijn. Voor het langsrijden met dit materiaal kunnen de aangehouden waarden wel kloppen, maar bij andere werkzaamheden, zoals het schuiven van de bak van de kraan over de grond of het oppakken en neerzetten van de kraan, kunnen hogere geluidsniveaus optreden.

9.7.    Zoals onder 8.1 al is overwogen, is het bedrijf van [appellanten] bezocht door de opsteller van het akoestisch rapport en is in overleg met hen de aan te houden maximale representatieve bedrijfssituatie bepaald. Verder staat in het akoestisch rapport dat bij het bespreken van die maximale representatieve bedrijfssituatie voor de verschillende geluidsbronnen ook per geluidsbron een relatief maximaal gebruik is opgegeven. Zo zouden bijvoorbeeld de heftruck en de hogedrukreiniger de hele dag gebruikt kunnen worden. Dit is, gezien de beperkte bezetting, niet waarschijnlijk of mogelijk. Op basis van de luidruchtigste geluidsbronnen is een maximaal representatieve bedrijfssituatie als worst-case aangehouden, aldus het akoestisch rapport.

De Afdeling ziet, gelet op het vorenstaande, ook ten aanzien van de heftruck en de kraan niet in dat in het akoestisch rapport uit is gegaan van onjuiste geluidswaarden.

Het betoog faalt.

- Toekomstige ontwikkelingen

10.     [appellanten] voeren aan dat er in het akoestisch rapport daarnaast weliswaar rekening is gehouden met een bestaande vergunning voor de bouw van een uienbewaarplaats, maar niet dat er ook nieuwe geluidsbronnen zullen ontstaan in die situatie. In het akoestisch rapport is ook geen rekening gehouden met mogelijke toekomstige ontwikkelingen bij het agrarisch bedrijf. Niet is uit te sluiten dat de bezetting in de toekomst kan uitbreiden.

10.1.  In het akoestisch rapport staat dat rekening is gehouden met de uienbewaarplaats. Zo staat er dat de uitbreiding van de uienbewaarplaats nog niet is gerealiseerd en dat [appellanten] ten tijde van het bezoek hebben aangegeven dat er wellicht een bewaarloods voor uien zal worden gerealiseerd. Omdat de nieuwe uitbreiding de toegang tot de zuidelijke loods belemmert, is aangegeven dat de bewaarloods wellicht aan de noordzijde zal worden gerealiseerd. In het akoestisch rapport staat dat uit is gegaan van de feitelijk aangetroffen situatie en dat op basis van de bouwtekeningen voor de uienbewaarplaats niet valt te verwachten dat er extra geluidsbronnen zullen worden gesitueerd bij de mogelijke uitbreiding van de bewaarloods voor uien. [appellanten] hebben verder niet onderbouwd waarom deze constatering niet juist zou zijn.

10.2.  Voor zover [appellanten] wijzen op mogelijke uitbreiding van hun bedrijf, staat in het akoestisch rapport dat uit is gegaan van de representatieve bedrijfssituatie. De raad moet bij zijn onderzoek naar de gevolgen van het plan wel andere relevante, concrete plannen betrekken, maar geen toekomstige ontwikkelingen die nog onvoldoende zeker zijn. Niet is gebleken dat [appellanten], naast de uienbewaarplaats, nog andere concrete plannen hebben om hun bedrijf uit te breiden.

10.3.  Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch rapport gebrekkig is.

Het betoog faalt.

Bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding dove-gevel" en functieaanduiding "wonen uitgesloten"

11.     [appellanten] voeren aan dat de situatie rondom de voorziene dove gevel en de functieaanduiding "wonen uitgesloten" niet afdoende is geregeld. Zo is ten onrechte aan slechts een smalle strook grond van het voorziene bouwvlak de bouwaanduiding "Specifieke bouwaanduiding - dove gevel" toegekend. Ten onrechte is deze bouwaanduiding slechts voor een deel van het dak van toepassing, waardoor in de rest van het dak wel open voorzieningen kunnen worden aangebracht. Daarnaast komt de aanduiding "wonen uitgesloten" enkel terug in de planregels over bijbehorende bouwwerken. Voor het overige gebruik van de grond is niet ook geregeld dat bewoning ter plaatse niet toegestaan is. Daarmee is de functieaanduiding misleidend.

11.1.  De raad stelt dat er een akoestisch onderzoek is verricht en dat daarin een geluidscontour is opgenomen om te bepalen waar er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De resultaten van dit onderzoek staan in het akoestisch rapport. Gelet hierop heeft de raad aan een smalle strook grond binnen het plangebied de bouwaanduiding "Specifieke bouwaanduiding - dove gevel" toegekend. Op de overige gronden binnen het bouwvlak en op andere gronden binnen het plangebied die vallen binnen de geluidscontour heeft de raad de functieaanduiding "wonen uitgesloten" toegekend. Op die gronden mogen volgens de raad geen geluidgevoelige ruimtes worden gerealiseerd. De raad stelt dat hij op deze wijze heeft gegarandeerd dat er sprake is en blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

11.2.  Artikel 1.20 van de planregels luidt: "dove gevel: een gevel waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de cumulatieve geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een gevel waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimt"

Artikel 1.23 van de planregels luidt: "geluidsgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of  eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2"

Artikel 3.2.2 van de planregels luidt: "Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a. het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

[…]

e. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' moeten de gevels en de kap van het gebouw als dove of blinde gevel c.q. kap worden uitgevoerd;

f. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' mogen geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van het gebruik als geluidsgevoelige ruimte;

[…]"

Artikel 3.5 van de planregels luidt: "Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:

[…]

b. het gebruik van de gronden en/of opstallen voor wonen - met inachtneming van het bepaalde in sub c - indien de gevel en de kap ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' niet zijn uitgevoerd en in stand worden gehouden als dove gevel c.q. kap;

c. het gebruik van de gronden en/of opstallen voor geluidsgevoelige ruimte ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten'."

11.3.  De Afdeling stelt vast dat aan een smalle strook binnen het bouwvlak de bouwaanduiding "Specifieke bouwaanduiding - dove gevel" is toegekend. Aan meer dan de helft van de gronden van het plangebied en daarmee ook aan een deel van het voorziene bouwvlak is de functieaanduiding "wonen uitgesloten" toegekend.

11.4.  De Afdeling kan de raad volgen in zijn standpunt dat de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - dove gevel" is toegekend aan een smalle strook grond van het bouwvlak, omdat de geluidscontour in het akoestisch rapport komt tot aan de strook van de gronden waaraan deze bouwaanduiding is toegekend. In het akoestisch rapport is onderzocht of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op de gronden van het plangebied rekening houdend met de representatieve bedrijfssituatie van het agrarisch bedrijf ten noorden van het plangebied. In figuur 2 van het akoestisch rapport zijn de geluidscontouren met betrekking tot het naastgelegen bedrijf getekend. In het akoestisch rapport staat dat uit figuur 2 volgt dat er geluidsgevoelige ruimten gerealiseerd kunnen worden in het westelijke deel van het pand, mits een gedeelte van de noordgevel en de gehele oostgevel blind of doof worden uitgevoerd, evenals de dakconstructie in de zuidgevel.

De Afdeling kan de raad ook volgen in zijn standpunt dat er op de gronden ten oosten van de bouwaanduiding, voor zover die nog wel vallen binnen het bouwvlak, ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd, omdat aan deze gronden ook de functieaanduiding "wonen uitgesloten" is toegekend. De Afdeling stelt daarbij vast dat de functieaanduiding "wonen uitgesloten" voor een deel ook is toegekend aan de gronden van het voorziene bouwvlak. De Afdeling stelt verder vast dat op grond van artikel 3.2.2, aanhef en lid a, van de planregels een hoofdgebouw binnen het bouwvlak mag worden gebouwd. Gelet hierop kan het hoofdgebouw binnen het gehele bouwvlak worden gebouwd. Weliswaar kan er dus ook op de gronden waaraan in het plan de functieaanduiding "wonen uitgesloten" is toegekend een hoofdgebouw worden gebouwd, maar op grond van artikel 3.5, aanhef en lid c, van de planregels is het gebruik van de gronden en/of opstallen voor geluidsgevoelige ruimte ter plaatse van de aanduiding "wonen uitgesloten" niet toegestaan. Anders dan waarvan [appellanten] uitgaan, komt de aanduiding "wonen uitgesloten" namelijk niet alleen terug in de regels voor bijbehorende bouwwerken. Gelet hierop kunnen er dus geen geluidgevoelige ruimtes binnen het oostelijke deel van het hoofdgebouw worden gerealiseerd en gebruikt. Dat betekent dan ook niet dat de functieaanduiding misleidend is, als betoogd.

11.5.  De voorziene dove gevel en functieaanduiding "wonen uitgesloten" zijn in het bestreden plan dus afdoende geregeld. De planregels sluiten namelijk uit dat binnen de geluidscontour uit het akoestisch rapport van geluidgevoelige ruimtes gebruik kan worden gemaakt.

Het betoog faalt.

Vergunningsvrije mogelijkheden

12.     [appellanten] voeren aan dat de planregel om vergunningsvrije mogelijkheden uit te sluiten niet voldoet. Zo is er voor gekozen dat de gronden niet behoren tot het achtererfgebied, maar hier had volgens [appellanten] het begrip "erf" moeten worden gehanteerd.

12.1.  De raad stelt in zijn verweerschrift dat de desbetreffende planregel alleen betrekking heeft op het achtererfgebied, aangezien daar anders het vergunningsvrij bouwen van een geluidsgevoelig gebouw mogelijk zou zijn. Het vergunningsvrij realiseren van een geluidsgevoelig gebouw op het voorerf is niet mogelijk. Hier is enkel een aantal vergunningsvrije bouwwerken toegestaan, aldus de raad.

12.2.  Artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) luidt:

"In deze bijlage wordt verstaan onder:

achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

[…]

erf: al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden."

Ingevolge artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Bor is geen omgevingsvergunning vereist voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorende bouwwerk in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de in dat artikellid vermelde eisen. Artikel 3.2.3 van de planregels luidt: "Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

a. bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd op het achtererf;

[…]

g. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' zijn de gronden niet aan te merken als achtererfgebied, zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, in zoverre dat voor geluidsgevoelige ruimte gebruikte vergunningvrije bijbehorende bouwwerken zijn uitgesloten."

Artikel 3.5, aanhef en lid d, van de planregels luidt:

"Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:

d. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' zijn de gronden niet aan te merken als achtererfgebied, zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, in zoverre dat voor geluidsgevoelige ruimte gebruikte vergunningvrije bijbehorende bouwwerken zijn uitgesloten."

12.3.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3911, onder 2.8.2, kan een bestemmingsplan niet in de weg staan aan het realiseren van bouwwerken die aan de in artikel 2 van bijlage II van het Bor gestelde eisen voldoen. De planwetgever kan echter toch invloed uitoefenen op de mogelijkheden tot vergunningvrij bouwen, maar alleen in de volgende situatie.

Het oprichten van bebouwing zonder omgevingsvergunning is op grond van artikel 2 van bijlage II van het Bor, als aan de daar gestelde eisen wordt voldaan, mogelijk op een perceelgedeelte dat behoort tot het achtererfgebied. Voor beantwoording van de vraag of een perceelgedeelte tot het achtererfgebied behoort is gelet op de omschrijving daarvan in artikel 1 van die bijlage van belang of dat perceelgedeelte kan worden aangemerkt als "erf" in de zin van dat artikel. Gelet op de omschrijving van "erf" is daarvan pas sprake als een bestemmingsplan de inrichting als erf niet verbiedt. Daarom kan de planwetgever door in het bestemmingsplan de inrichting van het erf ten dienste van het gebruik als hoofdgebouw te verbieden toch vergunningvrije bebouwing op een perceelgedeelte uitsluiten. Dit kan overigens alleen, wanneer locatie-specifieke omstandigheden hiertoe aanleiding geven en dit strekt tot een goede ruimtelijke ordening. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:571.

Hieruit volgt dat een planregeling waarbij delen van een perceel niet als achtererfgebied worden aangemerkt niet waarborgt dat het oprichten van omgevingsvergunningvrije bebouwing daar is uitgesloten indien niet ook de inrichting van het erf ten dienste van het gebruik als hoofdgebouw wordt verboden. De Afdeling komt hiermee terug van haar oordeel in onder meer haar uitspraken van 17 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1408, en van 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:45.

12.4.  In dit geval is vast komen te staan dat inperking van vergunningvrij bouwen noodzakelijk is in verband met locatie-specifieke omstandigheden. Daarmee wordt voorkomen dat dicht bij het bedrijf van [appellanten] vergunningvrij een gebouw voor een milieugevoelige functie opgericht kan worden. Locatie-specifieke omstandigheden rechtvaardigen in dit geval dan ook, vanwege het voorkomen van beperkingen van de bedrijfsvoering, een planregeling om vergunningvrij bouwen te beperken. Dit is ook niet in geschil. Wel is in geschil of met de hiervoor weergegeven planregeling dat vergunningvrij bouwen van gebouwen met een milieugevoelige functie daadwerkelijk wordt voorkomen.

Zoals onder 12.3 staat, is voor het antwoord op de vraag of het perceelgedeelte waarop een bouwwerk staat tot het achtererfgebied behoort, van belang of dat perceelgedeelte kan worden aangemerkt als "erf" in de zin van artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Dit is het geval als het bestemmingsplan de inrichting van die gronden als erf niet verbiedt. Met de hiervoor weergegeven planregeling is in dit concrete geval die inrichting als erf niet verboden. Weliswaar geldt dan op grond van artikel 3.5 van de planregels voor bepaalde gronden dat die niet als achtererfgebied zijn aan te merken, maar dat doet er niet aan af dat de inrichting van deze gronden als erf nog steeds mogelijk is. Dit betekent dat op de gronden met de aanduiding "wonen uitgesloten" toch nog omgevingsvergunningvrije bouwwerken met geluidgevoelige ruimten kunnen worden opgericht. De raad heeft met artikel 3.5 van de planregels dus niet geregeld wat hij daarmee beoogde.

Het betoog slaagt.

Herhalen en inlassen zienswijze

13.     Waar [appellanten] voor het overige verzoeken de inhoud van hun zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de zienswijzennota is ingegaan op die zienswijze. [appellanten] hebben in hun beroepschrift en op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze onjuist of onvolledig zou zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie

14.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak:

- met inachtneming van wat is overwogen onder 12.3 en 12.4 alsnog te regelen wat hij heeft beoogd met artikel 3.5, aanhef en lid d, van de planregels.

De raad dient de Afdeling en de andere partij de uitkomst mee te delen en een gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen. Het door de raad te nemen gewijzigde of nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

15.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Pekela op:

- om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat is overwogen onder 12.3, 12.4 en 14 het daar omschreven gebrek in het besluit van de raad van de gemeente Pekela van 1 februari 2022 te herstellen, en;

- de Afdeling en de andere partij de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Van Ewijk

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024

867

Artikel delen