Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:2796

10 juli 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202204360/1/R3 en 202204361/1/R3.

Datum uitspraak: 10 juli 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

Stichting Twickel, gevestigd te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente,

appellante,

en

de raad van de gemeente Hengelo,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 8 juni 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Parapluplan ondergrondse 110kV kabelverbinding Hengelo Weideweg - Hengelo Oele" en het bestemmingsplan "Parapluplan ondergrondse 110kV kabelverbinding Almelo Mosterdpot - Hengelo Weideweg" vastgesteld.

Tegen deze besluiten heeft Stichting Twickel (hierna: de stichting) beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De raad heeft op 24 april 2024 de besluiten van 8 juni 2022 van een nadere motivering voorzien.

De stichting heeft daarop gereageerd.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 28 mei 2024, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle, en B. Oudenaarden, advocaat te Arnhem, en de raad, vertegenwoordigd door drs. G. Dijkhuis, mr. M.S. van Dijk, mr. P. Braamhaar, D.J. Brostrom en drs. P. Hester, bijgestaan door mr. I.C. Dunhof-Lampe, advocaat te Enschede, zijn verschenen. Ook is op de zitting TenneT TSO, vertegenwoordigd door mr. F.M. Blomaard en ir. F. van Tongeren, bijgestaan mr. M.J.O. Copier, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Volgens paragraaf 1.1 van de plantoelichting van de beide bestemmingsplannen is het nodig om het elektriciteitsnetwerk in Overijssel te versterken en uit te breiden vanwege de groeiende vraag naar elektriciteit. TenneT is de netbeheerder voor het Nederlandse hoogspanningsnet voor elektriciteit. TenneT wil, om aan de vraag naar elektriciteit te kunnen voldoen en overbelasting van het elektriciteitsnetwerk te voorkomen, onder andere hoogspanningsstations vernieuwen, bestaande hoogspanningsverbindingen versterken en nieuwe ondergrondse hoogspanningskabels aanleggen. Het bestaande elektriciteitsnet in Overijssel wordt uitgebreid met drie nieuwe ondergrondse 110 kV kabelverbindingen tussen de bestaande stations Nijverdal-Rijssen, Almelo Mosterdpot-Hengelo Weideweg en Hengelo Weideweg-Hengelo Oele.

Het bestemmingsplan "Parapluplan ondergrondse 110kV kabelverbinding Hengelo Weideweg - Hengelo Oele" (hierna: bestemmingsplan Oele) maakt een ondergrondse kabelverbinding mogelijk tussen de hoogspanningsstations Hengelo Weideweg en Hengelo Oele in de gemeente Hengelo. Het bestemmingsplan "Parapluplan ondergrondse 110kV kabelverbinding Almelo Mosterdpot - Hengelo Weideweg" (hierna: bestemmingsplan Mosterdpot) maakt een ondergrondse kabelverbinding mogelijk tussen de hoogspanningsstations Almelo Mosterdpot en Hengelo Weideweg in de gemeente Hengelo. Er zal ook een deel van de ondergrondse kabelverbinding worden aangelegd op grondgebied van de gemeente Hof van Twente. Daarvoor worden afzonderlijke bestemmingsplannen door de raad van die gemeente vastgesteld.

2.       De stichting beheert het landgoed Twickel en heeft daar gronden in eigendom. De kabelverbindingen worden voor een deel op haar gronden aangelegd. De stichting is het niet eens met de bestemmingsplannen. Zij vreest onder meer dat de kabelverbindingen natuur- en landschapswaarden op het landgoed zullen aantasten. 

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

3.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

De ontwerpplannen zijn op 15 juli 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

Hoe beoordeelt de Afdeling een beroep tegen een bestemmingsplan

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Goede procesorde

5.       De stichting betoogt dat de stukken die door de raad op 10 april 2024 zijn overgelegd buiten beschouwing moeten worden gelaten wegens strijd met de goede procesorde. Daarvoor voert de stichting aan dat het gaat om in totaal 144 pagina’s met veel informatie, waaronder twee stukken die al veel eerder overgelegd hadden kunnen worden. Zij verwijst ter ondersteuning van haar betoog naar de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:844.

De stichting betoogt verder dat de besluiten van 24 april 2024 ten onrechte niet in ontwerp ter inzage gelegd, zodat zij daarover ten onrechte geen zienswijze naar voren heeft kunnen brengen. Zij vindt ook dat de raad deze stukken in strijd met artikel 6:19, derde lid, van de Awb niet onverwijld naar de Afdeling heeft gestuurd, waardoor zij niet voldoende de gelegenheid heeft gehad om daarop te reageren. Dat is volgens de stichting ook in strijd met de goede procesorde.

5.1.    De Afdeling overweegt dat in de door de stichting genoemde uitspraak van 28 februari 2024 onder 5.1 is overwogen dat bij het indienen van nadere stukken de termijn van artikel 8:58 van de Awb van tien dagen voor de zitting van belang is, maar dat deze termijn niet bepalend is voor de vraag of het overleggen van nadere stukken in strijd is met de goede procesorde. Voor het antwoord op die vraag is namelijk doorslaggevend of een zinvolle bespreking van de stukken op de zitting kan plaatsvinden. Strijd met de goede procesorde doet zich voor als nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken zo laat worden ingediend en/of zo complex of omvangrijk zijn, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren, de Afdeling wordt belemmerd in haar voorbereiding van de zitting of de goede voortgang van de procedure daardoor op een andere wijze wordt belemmerd.

5.2.    De door de raad op 10 april 2024 ingediende stukken betreffen de "Aanvullende ecologische beschouwing - Reactie op Second Opinion Buiting Advies" van Antea van 8 april 2024, de "Oplegnotitie beschermde soorten 110kV Kabeltracé Almelo Mosterdpot-Hengelo Weideweg" van Antea van 26 maart 2021, de notitie "Integrale kabeltracéstudie HGWL-HGLO Haalbaarheidsstudie voor aanleg van 110 kV circuits" van 27 juli 2017 (hierna: integrale kabeltracéstudie Oele) en de "Notitie integrale kabeltracéstudie Amelo Mosterdpot - Hengelo Weideweg" van TenneT van 26 maart 2024 (hierna: integrale kabeltracéstudie Mosterdpot). Deze stukken zijn overgelegd in reactie op wat de stichting heeft aangevoerd in haar beroepschrift en op de door de stichting nader overgelegde stukken. De Afdeling heeft de raad de gelegenheid gegeven om op de door de stichting ingediende nadere stukken te reageren op uiterlijk 12 april 2024. De door de raad vervolgens overgelegde stukken zijn ingediend voor deze datum.

Naar het oordeel van de Afdeling gaat het niet om zulke omvangrijke of complexe stukken dat de stichting vanwege het indienen van deze stukken op 10 april 2024 is belemmerd in haar voorbereiding van de zitting of dat de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze in het geding is. Daarbij betrekt de Afdeling dat de stukken ruim zes weken voor de zitting zijn ingediend. Dat betekent dat de Afdeling geen aanleiding ziet om deze stukken wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten.

Het betoog slaagt niet.

5.3.    De raad heeft op 24 april 2024 een nadere motivering gegeven van de eerder genomen besluiten van 8 juni 2022, waarbij de bestemmingsplannen Mosterdpot en Oele zijn vastgesteld. Deze door de raad gegeven nadere motivering houdt naar het oordeel van de Afdeling geen besluit in als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, omdat geen sprake is van intrekking, wijziging of vervanging van de besluiten van 8 juni 2022, als bedoeld in deze bepaling. Bij de nadere motivering heeft de raad verwezen naar de integrale kabeltracéstudie Oele, de integrale kabeltracéstudie Mosterdpot en de "Oplegnotitie alternatievenafweging en tracékeuze ondergrondse 110kV verbindingen Hengelo" van 26 maart 2024 (hierna: oplegnotitie alternatievenafweging). De raad heeft dat gedaan, omdat deze stukken volgens de raad ten onrechte geen onderdeel waren van de besluiten van 8 juni 2022 waarbij de bestemmingsplannen zijn vastgesteld. De stukken gaan over de onderzochte alternatieven voor de tracés. Het gaat niet om wijzigingen van de bestemmingsplannen Mosterdpot en Oele, zoals deze bij de besluiten van 8 juni 2022 zijn vastgesteld.

Er is daarom geen grond voor het oordeel dat een nieuw ontwerpbesluit van de bestemmingsplannen ter inzage had moeten worden gelegd. Het betoog daarover slaagt niet.

5.4.    Over het betoog van de stichting dat zij onvoldoende de gelegenheid heeft gehad om op de stukken bij de nadere motivering die de raad op 24 april 2024 heeft gegeven heeft kunnen reageren, waardoor sprake is van strijd met de goede procesorde, overweegt de Afdeling het volgende.

De Integrale kabelstudie HGWL-HGLO en de Notitie integrale kabelstudie Amelo Mosterdpot heeft de raad, zoals hiervoor onder 5.2 is overwogen, al eerder, op 10 april 2024, ruim zes weken voor de zitting overgelegd. Dat betekent dat alleen de daarna nog overgelegde oplegnotitie alternatievenafweging een voor de stichting nieuw stuk was. De raad heeft de nadere motivering van 24 april 2024 met de daarbij behorende stukken bij brief van 3 mei en 10 mei 2024 naar zowel de Afdeling als de andere partijen gestuurd en dat is in ieder geval 18 dagen voor de zitting. In de oplegnotitie bestaande uit 9 pagina’s die toen voor het eerst is overgelegd, wordt een samenvatting gegeven van de integrale kabelstudies en wordt ingegaan op de werkwijze van TenneT bij de totstandkoming van een voorkeurstracé. Het gaat niet om zo’n omvangrijk of complex stuk dat de stichting door het eerst op in ieder geval 10 mei 2024 kennis te nemen van dat stuk is belemmerd in haar voorbereiding van de zitting of dat de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze in het geding is.

Het betoog dat de stichting door de op 24 april 2024 door de raad gegeven nadere motivering in haar rechtsbeschermingsmogelijkheden wordt geschaad, slaagt daarom niet.

Wijze van aanleg

6.       De stichting vreest vooral dat de plannen de natuur- en landschapswaarden op het landgoed aantasten. Zij wijst erop dat de raad zich op het standpunt stelt dat de gevolgen voor natuur- en landschapswaarden kunnen worden beperkt door voor de aanleg van de kabelverbinding op bepaalde locaties gestuurd te boren in plaats van te graven. Maar dit is volgens de stichting niet in de bestemmingsplannen geborgd. De stichting betoogt dat daarom niet is uitgesloten dat in en nabij de plangebieden voorkomende natuur- en landschapswaarden worden aangetast.

6.1.    Aan de gronden waar de kabelverbindingen worden aangelegd is in beide plannen de bestemming "Leiding-Hoogspanning 1" toegekend. In artikel 3.1 van de planregels van beide plannen is bepaald dat de gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de aanleg, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsverbinding.

6.2.    Anders dan de raad stelt, gaat de wijze waarop de kabelverbinding  wordt aangelegd niet alleen om uitvoeringswerkzaamheden die niet in het plan geregeld hoeven te worden. De bestemmingsplannen voorzien in de aanleg zelf van de kabelverbindingen. Het betoog van de stichting over de gevolgen voor natuur- en landschapswaarden gaat over deze aanleg en dus over de gevolgen van de bestemmingsplannen zelf. Het gaat daarmee niet over de gevolgen van de uitvoeringswerkzaamheden die bij de aanleg gemoeid zijn.

6.3.    In paragraaf 3.2 van de plantoelichting van beide bestemmingsplannen staat dat de kabelverbinding wordt aangelegd door horizontaal gestuurde boringen en door open ontgravingen. Op de in deze paragraaf opgenomen afbeelding is aangegeven waar wordt geboord en waar wordt gegraven. Dit onderscheid in de wijze van aanleg is van betekenis voor de gevolgen die het plan heeft. Uit de plantoelichting, uit de bij de plantoelichting gevoegde natuurtoetsen en de nota zienswijzen volgt namelijk dat gestuurde boring op bepaalde locaties nodig is om gevolgen voor natuur- en landschapswaarden te voorkomen. Volgens de raad kunnen bijvoorbeeld daar waar gevolgen voor natuur- en landschapswaarden zoals bedoeld in de provinciale omgevingsverordening, voor houtopstanden en voor dier- en plantensoorten in het geding zijn, deze worden voorkomen door het toepassen van horizontaal gestuurde boringen.

6.4.    De Afdeling overweegt dat de bestemmingsplannen geen regels bevatten die waarborgen op welke wijze de kabelverbindingen worden aangelegd. De plantoelichting is geen juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Met de vermelding op een kaart in de plantoelichting van de locaties waar gestuurd wordt geboord en de locaties waar wordt gegraven is dan ook niet op juridisch bindende wijze geregeld op welke wijze de kabelverbinding wordt aangelegd. Dat betekent naar het oordeel van de Afdeling en gelet op het daarover ingenomen standpunt door de raad over het belang van de wijze van aanleg van de kabelverbindingen dat nu niet is verzekerd dat zich geen gevolgen zullen voordoen voor natuur- en landschapswaarden.

De besluiten tot vaststelling van de bestemmingsplannen zijn daarom in strijd met de vereiste zorgvuldigheid genomen.

Het betoog slaagt.

7.       De Afdeling zal hierna ingaan op wat de stichting voor het overige nog heeft aangevoerd, om te kunnen beoordelen of er aanleiding is om de raad op te dragen het onder 6.4 geconstateerde gebrek te herstellen.

Alternatievenweging

8.       De stichting vindt dat gekozen had moeten worden voor een route van de kabeltracés die niet over het landgoed Twickel gaat. De stichting betoogt dat uit de bestemmingsplannen ten onrechte niet volgt of er alternatieven zijn onderzocht en dat ook niet duidelijk is op welke argumenten de locatiekeuze is gebaseerd. De in de plantoelichting genoemde beleidsregels van TenneT, waar in dit verband naar wordt verwezen, bestaan volgens de stichting niet. De stichting voert verder aan dat de in de bestemmingsplannen vastgelegde tracés afwijken van de voorkeurstracés. De stichting betoogt verder dat de tracés het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN) doorkruisen, terwijl dat in strijd is met het beleid dat TenneT stelt te hebben.    

De stichting wijst er wat betreft het tracé dat in het bestemmingsplan Mosterdpot is opgenomen op dat het gekozen alternatief veel slechter scoort dan de andere twee onderzochte alternatieven. Verder zou volgens de stichting het tracé Hengelo Weideweg - Almelo Mosterdpot veel dichter langs het spoor tussen Hengelo en Borne kunnen lopen en vervolgens langs de snelwegen A1 en A35 om aantasting van natuurwaarden te beperken.

Volgens de stichting deugt de onderbouwing van de alternatievenweging wat betreft het tracé dat in het bestemmingsplan Oele is vastgelegd, ook niet. De stichting betoogt dat het gekozen tracé het NNN doorkruist. Niet duidelijk is wat in de integrale kabeltracéstudie Oele onder "wederzijdse beïnvloeding met buisleidingen" wat betreft alternatief 2 wordt bedoeld. Verder is daarin bij alternatief 3 opgemerkt dat het "aandachtspunten technische haalbaarheid" kent, maar dat is volgens de stichting ook bij de andere alternatieven het geval. Volgens de stichting is alternatief 3 een beter alternatief dan het gekozen alternatief, omdat het het kortst is en als enige alternatief goed scoort op het aspect natuur. Bovendien hoeft de rijksweg niet gekruist te worden bij dit alternatief. Verder wijst de stichting erop dat niet is onderkend dat de alternatieven 1, 2 en 4 net als alternatief 3 het Twentekanaal kruisen en ook niet dat de kosten van de verschillende alternatieven weinig verschillen. De stichting betoogt dat om aantasting van natuurwaarden te beperken het tracé Hengelo Weideweg - Hengelo Oele langs de oostkant van de snelweg A35 kunnen worden aangelegd. Dan zou het traject ook korter zijn dan het traject waarvoor nu is gekozen en niet de snelweg hoeven kruisen.

8.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

8.2.    In paragraaf 3.1 van de plantoelichting van de beide bestemmingsplannen staat alleen dat aan de hand van het door TenneT gehanteerde beleid het voorkeurstracé is bepaald. Niet wordt inhoudelijk ingegaan op de daaraan voorafgaande afweging. Uit  de plantoelichting volgt daarom niet welke afweging de raad heeft gemaakt voor de keuze van de locatie van de tracés. Dit volgt ook niet uit de andere bij de plantoelichting gevoegde stukken. Dat betekent dat het betoog van de stichting dat uit de bestemmingsplannen ten onrechte niet volgt of er alternatieven zijn onderzocht en dat ook niet duidelijk is op welke argumenten de locatiekeuze is gebaseerd, slaagt. De besluiten tot vaststelling van de bestemmingsplannen zijn in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd.

8.3.    Uit de door de raad op 10 april 2024, 3 mei 2024 en 10 mei 2024 overgelegde stukken volgt dat voor de vaststelling van de bestemmingsplannen wel verschillende alternatieven voor de loop van de tracés zijn onderzocht. Dit onderzoek heeft geleid tot de voorkeurstracés. De afweging voor de keuze voor het voorkeurstracé voor het tracé dat in het bestemmingsplan Mosterdpot is voorzien, is opgenomen in de integrale kabeltracéstudie Mosterdpot. Voor het tracé dat in het bestemmingsplan Oele is opgenomen zijn de onderzoeksresultaten vastgelegd in de integrale kabeltracéstudie Oele. De weging van die alternatieven is daarnaast nader toegelicht in de oplegnotitie alternatievenafweging. In deze oplegnotitie staat dat aan de hand van de vaste werkwijze eerst een afbakening van het zoekgebied heeft plaatsgevonden. Binnen het zoekgebied zijn vervolgens maatgevende alternatieven bepaald, waarbij van belang is dat wordt gezocht naar de kortst mogelijke afstand tussen twee hoogspanningsstations. Daarbij zijn omgevingsaspecten en -recht, technische haalbaarheid en maatschappelijke kosten, in deze volgorde, bepalend. Het tracé mag niet gaan door woonwijken, gevoelig stedelijk gebied, Natura 2000-gebieden en hoogwaterbeschermingsgebieden. Anders dan de stichting betoogt, blijkt uit de hier beschreven door TenneT gehanteerde handelwijze niet dat het NNN niet mag worden doorkruist. Zoals in de integrale kabeltracéstudie Mosterdpot en de integrale kabelstudie Oele staat, vindt TenneT dat, voor zover mogelijk, het NNN niet mag worden geschaad. Dat houdt volgens TenneT in dat doorgaans niet in het NNN mag worden gebouwd. In bijzondere gevallen, wanneer een alternatieve verbinding niet kan worden gevonden of alleen kan worden gebouwd na het treffen van maatregelen die extreem veel kosten, kan wel voor een route door het NNN worden gekozen, zo staat in de kabeltracéstudies.

8.4.    De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat de in de bestemmingsplannen opgenomen tracés niet exact overeenkomen met de tracés waar volgens de integrale kabeltracéstudies voor is gekozen, niet betekent dat de alternatievenafweging van de raad niet deugdelijk is geweest. Daarbij betrekt de Afdeling dat, zoals de raad op de zitting heeft toegelicht, de voorkeurstracés het uitgangspunt zijn geweest voor de tracés die uiteindelijk in de bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Bij de uitwerking van het voorkeurstracé tot het definitieve tracé is volgens de raad rekening gehouden met resultaten van veld- en bodemonderzoek en de loop van bestaande gasleidingen. Ook is volgens de raad gekeken naar de vorm en ligging van de afzonderlijke percelen en is geprobeerd om zo veel mogelijk te vermijden dat percelen die agrarisch worden gebruikt te doorsnijden. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat dit onjuist is.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

8.5.    Voor het tracé tussen de hoogspanningsstations Hengelo Weideweg en Almelo Mosterdpot, dat voor een deel in het bestemmingsplan Mosterdpot is opgenomen, zijn drie alternatieven afgewogen. Uit de integrale kabeltracéstudie Mosterdpot en de oplegnotitie alternatievenweging volgt dat is gekozen voor alternatief 2 als voorkeurstracé. Alternatief 1 scoort op alle punten gezamenlijk beter dan het gekozen alternatief 2. Toch is gekozen voor alternatief 2, omdat alternatief 1, net als alternatief 3, technisch niet haalbaar is. De raad heeft naar voren gebracht dat het door de stichting aangedragen alternatief voor een kabelverbinding die langs het spoor en de A1 en A35 loopt, geen reëel alternatief is. Er is voor een tracé tussen de hoogspanningsstations op de voorgestelde route onvoldoende ruimte tot woningen in Borne. Het gekozen alternatief raakt weliswaar het NNN op het landgoed Twickel, maar volgens de kabeltracéstudie zullen de verstoringen daar worden beperkt door te boren in plaats van te graven.

Gelet hierop ziet de Afdeling in wat de stichting heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op de integrale kabeltracéstudie Mosterdpot heeft mogen baseren voor zijn keuze voor alternatief 2 als voorkeurstracé.

8.6.    Voor het tracé tussen de hoogspanningsstations Hengelo Weideweg en Hengelo Oele, dat voor een deel in het bestemmingsplan Oele is opgenomen, zijn vier alternatieven gewogen, waarbij alternatief 4 een combinatie is van de alternatieven 2 en 3. Het door de stichting aangedragen alternatief voor een tracé ten oosten van de A35 dicht langs de snelweg komt neer op een alternatief dat vergelijkbaar is met alternatief 3.

Uit de integrale kabeltracéstudie Oele en de oplegnotitie alternatievenweging volgt dat is gekozen voor alternatief 1 als voorkeursalternatief. Daarvoor is gekozen, omdat de andere drie alternatieven in het reserveringsgebied van de A35 en dicht bij buisleidingen liggen. Dat is bij alternatief 1 niet het geval. Alternatief 1 scoort daarmee volgens de integrale kabeltracéstudie het beste op technische haalbaarheid.

In de kabeltracéstudie staat dat bij alternatief 2 "wederzijdse beïnvloeding met de buisleidingen" een nadeel is. Het betoog van de stichting dat ertoe strekt dat de weging van de alternatieven ondeugdelijk is, omdat niet duidelijk is wat hieronder wordt verstaan, slaagt niet. Zoals in bijlage 2 en in bijlage 5 bij de integrale kabeltracéstudie is toegelicht, wordt met "wederzijdse beïnvloeding" gedoeld op wat daarover in NEN3654 is bepaald. Kort gezegd houdt dit in dat maatregelen moeten worden genomen als buisleidingen en hoogspanningssystemen dicht bij elkaar liggen.

Verder volgt uit de kabeltracéstudie, zoals de stichting betoogt,  dat voor alle alternatieven geldt dat er aandachtspunten zijn wat betreft de technische haalbaarheid. Dat is in bijlage 5 van de integrale kabeltracéstudie ook opgenomen. Wat betreft de kruising met het Twentekanaal, waar de stichting op wijst, zijn er bij de alternatieven 2 en 3, en daarmee ook 4, omdat alternatief 4 een combinatie is van de alternatieven 2 en 3, echter, zo volgt uit hoofdstuk 3 van de integrale kabeltracéstudie, meer beperkingen dan bij alternatief 1.

De Afdeling ziet daarom in het betoog van de stichting geen grond voor de conclusie dat, hoewel het gekozen alternatief 1 het NNN doorkruist, de raad onder verwijzing naar de integrale kabeltracéstudie Oele niet voor dit alternatief heeft mogen kiezen als voorkeurstracé. Daarbij betrekt de Afdeling dat in de integrale tracéstudie staat dat aantasting van het NNN kan worden voorkomen door te boren en alleen bij grasland te graven.

Het betoog slaagt niet. 

9.       Omdat met de stukken die op 10 april 2024, 3 mei 2024 en 10 mei 2024 zijn overgelegd alsnog is ingegaan op de weging van de alternatieven en de raad zich naar het oordeel van de Afdeling ook op deze stukken heeft mogen baseren, is het hiervoor onder 8.2 geconstateerde gebrek hersteld.

Omgevingsverordening Overijssel

- Natuurnetwerk Nederland

10.     De stichting voert aan dat de hoogspanningsverbinding voor een deel is voorzien op gronden die op grond van de Omgevingsverordening Overijssel binnen het NNN vallen. Volgens de stichting is niet uitgesloten dat de aanleg van de kabelverbinding leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Volgens de stichting doet zich daarom strijd voor met artikel 2.7.3, derde lid, van de provinciale omgevingsverordening. De stichting wijst er verder op dat in de aan de bestemmingsplannen ten grondslag gelegde natuurtoetsen ten onrechte niet wordt ingegaan op het gevarieerde beekdallandschap van het deelgebied Oele en Azelo, terwijl nabij een open ontgraving voor de aanleg van de kabel zal plaatshebben. De in verband daarmee in de natuurtoets opgenomen randvoorwaarden zijn ten onrechte niet in de planregels geborgd. Voor de  onderbouwing van haar betoog verwijst de stichting naar de notitie "Second opinion natuurtoetsen m.b.t. 110kV kabelverbinding gronden Twickel" van december 2022 (hierna: de notitie van Buiting van december 2022) en de notitie "Second opinion aanvullende ecologische beschouwing m.b.t. 110kV kabelverbinding gronden Twickel" van juli 2023 van Buiting Advies (hierna: de notitie van Buiting van juli 2023).

10.1.  In titel 2.7 van de Omgevingsverordening Overijssel 2017 (hierna: omgevingsverordening), zoals die van kracht was op het moment van het vaststellen van de bestemmingsplannen, zijn bepalingen opgenomen over het NNN.

Artikel 2.7.3, derde lid, luidt:

"Gebieden die op de kaart als bedoeld in artikel 2.7.2 zijn aangeduid als "te realiseren"

a. moeten een bestemming krijgen die mede gericht is op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de actuele natuurwaarden van deze gebieden zolang deze gronden nog niet zijn aangekocht en/of afgewaardeerd;

b. moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden indien de gronden zijn aangekocht en/of afgewaardeerd ten dienste van de realisering van het NNN en ook als zodanig beschikbaar zijn." 

In het vierde lid is bepaald dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die op de kaart als bedoeld in artikel 2.7.2 zijn aangeduid als NNN geen bestemmingen aanwijzen of geen regels stellen die activiteiten mogelijk maken die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.   In het vijfde lid is bepaald dat de verplichtingen die voortvloeien uit lid 2 tot en met 4 in ieder geval inhouden: behoud van areaal, kwaliteit en samenhang van de betrokken gebieden.

In artikel 2.7.2, eerste lid, is bepaald dat het werkingsgebied van titel 2.7 wordt begrensd door de geometrische plaatsbepaling van het NNN op de digitale kaart ‘NNN' horende bij deze verordening.

10.2.  Artikel 2.7.3, derde lid, gaat, anders dan de stichting kennelijk veronderstelt, niet over bestaande NNN-gebieden, maar over te realiseren gebieden. De plangebieden, of onderdelen daarvan, zijn niet als te realiseren gebied aangewezen. De Afdeling begrijpt het betoog van de stichting zo, dat is bedoeld dat zich strijd voordoet met het vierde lid.

10.3.  In paragraaf 3.4 van de notitie van Buiting van december 2022 staat dat uit de natuurtoets die is uitgevoerd voor het tracé Hengelo Weideweg - Hengelo Oele, volgt dat bij de open ontgraving langs de Dekkersweg in Delden zich gevolgen kunnen voordoen voor het NNN. In de notitie van Buiting van juli 2023 wordt nader ingegaan op de effecten voor onder meer het NNN-gebied Reggedal.          

De Afdeling stelt voorop dat nu alleen het gedeelte van de kabelverbindingen aan de orde is dat in de nu voorliggende bestemmingsplannen wordt mogelijk gemaakt. Daarmee kan alleen een oordeel worden geven over de beroepsgronden die betrekking hebben op de gevolgen die deze bestemmingsplannen hebben voor het NNN. Zoals de stichting ook heeft bevestigd, ligt de locatie bij de Dekkersweg waarvoor de stichting gevolgen vreest, niet op grondgebied van de gemeente Hengelo en daarmee niet in het plangebied. Ook het NNN-gebied Reggedal ligt daar niet.

Dat betekent dat de Afdeling het betoog daarover niet inhoudelijk zal bespreken.

10.4.  Een klein gedeelte van de plangebieden ligt in het NNN, zoals weergegeven op de in artikel 2.7.2, eerste lid, van de omgevingsverordening bedoelde kaart. Het tracé dat in het bestemmingsplan Oele is opgenomen raakt een klein gedeelte van het NNN op het landgoed Twickel ten zuiden van het Twentekanaal. Het tracé dat in het bestemmingsplan Mosterdpot is opgenomen raakt een klein gedeelte van het NNN op het landgoed nabij de Veldweg.

10.5.  In paragraaf 2.4 van de notitie van Buiting van december 2022 staat dat de onderbouwing in de aan het bestemmingsplan Mosterdpot ten grondslag gelegde natuurtoets over de eventuele aantasting van het NNN niet deugdelijk is. In paragraaf 3.4 van de notitie van Buiting van december 2022 staat dat uit de natuurtoets over het tracé Hengelo Weideweg - Hengelo Oele volgt dat de open ontgraving langs de Nijhuisbinnenweg in Hengelo zich gevolgen kunnen voordoen voor NNN.

In paragraaf 2.3 van de notitie van Buiting van juli 2023 wordt nader ingegaan op de effecten voor het NNN. Daarin staat dat het graven van sleuven buiten het NNN gevolgen kan hebben voor vegetatie in het NNN vanwege verstoring in de waterhuishouding. Ook het doorboren van keileemlagen in het NNN kan gevolgen hebben voor de waterhuishouding en daarmee ook voor de vegetatie in het NNN. Volgens de notitie is niet duidelijk hoe de waterhuishouding wordt hersteld en is niet onderzocht wat de langdurige gevolgen vanwege de mogelijke gevolgen voor de waterhuishouding voor vegetatie zijn. Daarbij is het ook niet mogelijk om de oorspronkelijke situatie precies te herstellen. In de notitie wordt in dit verband verwezen naar het onderzoek "Modellering van de waterhuishouding van het Schijvenven, Onderzoek naar oorzaken en oplossingen van de verzuring van een zwak gebufferd ven" uit 2006 (hierna: onderzoek uit 2006). In de notitie van Buiting van december 2022 wordt er verder op gewezen dat wat betreft de gevolgen voor het NNN ter hoogte van de Nijhuisbinnenweg een nadere hydrologische onderbouwing ontbreekt.

10.6.  De Afdeling overweegt dat, gelet op artikel 2.7.2, eerste lid, van de verordening de bepalingen over het NNN geen externe werking hebben. Dat betekent dat deze bepalingen niet van betekenis zijn voor gronden die buiten het NNN liggen. Dat geldt daarmee ook voor de open ontgraving ter hoogte van de Nijhuisbinnenweg, die buiten het NNN plaatsvindt.

In zoverre doet zich daarom geen strijd voor met artikel 2.7.3 vierde lid, van de omgevingsverordening.

10.7.  Voor de beide bestemmingsplannen zijn natuurtoetsen uitgevoerd, die als bijlage bij de plantoelichting zijn gevoegd. Dat zijn de "Natuurtoets Aanleg 110 kV kabelverbinding Hengelo Weideweg (HGLW) en Hengeloe Oele" van 19 juni 2020 en de "Natuurtoets 110 kV kabeltracé Almelo Mosterdpot-Hengelo Weideweg" van 6 november 2019.

Volgens de natuurtoetsen worden er voor het NNN geen nadelige effecten verwacht van de realisatie en het gebruik van de ondergrondse kabelverbinding. Dit wordt bevestigd in de door de raad overgelegde "Aanvullende ecologische beschouwing" van Antea van 9 maart 2023 (hierna: Aanvullende ecologische beschouwing van maart 2023) en de "Aanvullende ecologische beschouwing-Reactie op Second Opinion Buiting Advies" van Antea van 8 april 2024 (hierna reactie van Antea van april 2024). In deze stukken staat dat de open ontgravingen voor de aanleg van de kabelverbindingen niet binnen het NNN zullen plaatsvinden. Wel zullen in het NNN boringen plaatshebben, maar deze worden zo uitgevoerd en op zo’n diepte, dat wezenlijke effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN, als bedoeld in artikel 2.7.3 van de omgevingsverordening, zijn uitgesloten. In de Aanvullende ecologische beschouwing van maart 2023 staat dat de intredepunten van de boring ook buiten het NNN liggen. Verder staat in de Aanvullende ecologische beschouwing van maart 2023 dat de werkzaamheden grondwaterneutraal worden uitgevoerd. Dat betekent dat grondwater moet worden teruggebracht nabij waar het is onttrokken. Daarbij is van groot belang dat de grondwaterstromingen niet verstoord worden. Daarom moet het bodemprofiel, met name de keileemlaag, hersteld worden in de oorspronkelijke staat. In de reactie van Antea van april 2024 en op de zitting is toegelicht dat de boring op grote diepte plaatsvindt, waardoor geen aantasting van het ondiepe bodemprofiel plaatsvindt. Hierdoor blijft er voldoende vocht beschikbaar voor de vegetatie. De boorgang wordt na afloop opgevuld met boorvloeistof, waardoor er geen blijvend effect is op grondwaterstromingen. Er zijn daarom geen blijvende effecten voor de waterhuishouding en de vegetatie van het NNN te verwachten.  

10.8.  De Afdeling ziet in het betoog van de stichting, waarbij wordt verwezen naar de notities van Buiting, geen aanleiding voor de conclusie dat wat in de natuurtoetsen, de Aanvullende ecologische beschouwing en de reactie van Antea van april 2024 staat, niet juist is en niet kan worden gevolgd. Het onderzoek uit 2006 waar in de notitie van Buiting van juli 2023 naar wordt verwezen, leidt niet tot een ander oordeel. Dit onderzoek gaat over het verbeteren van de waterhuishouding in het Schijvenven en dit ven bevindt zich in het Schijvenveld buiten de plangebieden. Daaruit is niet concreet af te leiden dat het graven en het boren vanwege de bestemmingsplannen leidt tot de gevreesde gevolgen in de waterhuishouding en daarmee voor de vegetatie in het NNN. In de notities van Buiting zijn daarvoor verder ook geen nadere concreet onderbouwde argumenten aangevoerd.

De raad heeft zich daarom naar het oordeel van de Afdeling mogen baseren op de natuurtoetsen voor zijn conclusie dat de bestemmingsplannen niet leiden tot een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Het betoog dat zich strijd voordoet met artikel 2.7.3, vierde lid, van de omgevingsverordening slaagt niet.

11.     Maar uit wat hiervoor onder 6 en verder is overwogen, volgt wel dat ten onrechte niet in de bestemmingsplannen is verzekerd dat de aanleg van de kabelverbindingen plaatsvindt zoals omschreven in de natuurtoetsen en de Aanvullende ecologische onderbouwing. Deze wijze van aanleg is nodig om te voorkomen dat de bestemmingsplannen gevolgen hebben voor het NNN.

- Bos en natuurgebieden buiten Natuurnetwerk Nederland

12.     De stichting betoogt dat niet is uitgesloten dat zich strijd voordoet met artikel 2.8.1 en artikel 2.8.2 van de omgevingsverordening. Zij voert daarvoor aan dat ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" aan de betrokken gronden de bestemming "Natuur" is toegekend. Zij stelt dat niet is gekeken naar alternatieven, hoe negatieve effecten zo beperkt mogelijk kunnen worden gehouden en hoe overblijvende negatieve effecten in voldoende mate kunnen worden gecompenseerd.

12.1.  In artikel 2.8.2, eerste lid, van de omgevingsverordening is bepaald dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op bestaande natuur voorzien in een specifieke, daarop toegesneden bestemming die gericht is op behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.

In het tweede lid is bepaald dat bestemmingsplannen als bedoeld in lid 1 niet voorzien in ontwikkelingen waardoor de aanwezige en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden worden aangetast.

In het derde lid is bepaald dat in afwijking van het gestelde onder 2 ontwikkelingen die uit een oogpunt van zwaarwegende maatschappelijke belangen noodzakelijk zijn, kunnen worden toegestaan als

a. er geen reële alternatieven zijn;

b. de negatieve effecten van de ontwikkeling zo beperkt mogelijk worden gehouden

c. de overblijvende negatieve effecten in voldoende mate worden gecompenseerd

d. een heldere onderbouwing wordt aangeleverd van het bepaalde in lid a, b en c.

In het vierde lid is bepaald dat afwijking van het gestelde onder 2 kunnen kleinschalige ontwikkelingen worden toegestaan als:

a. daardoor de waarde van een bos- of natuurgebied slechts in beperkte mate wordt aangetast en

b. er per saldo sprake is van een versterking van de waarden van het gebied en/of vergroting van het oppervlakte daarvan en

c. is aangetoond dat er in redelijkheid geen alternatieven voor de ingreep mogelijk zijn.

In artikel 2.8.1, onder a, is bepaald dat onder bestaande natuur wordt verstaan: bestaande bos- en natuurgebieden buiten de NNN die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening in geldende bestemmingsplannen als zodanig zijn bestemd,

Onder b is bepaald dat onder zwaarwegende maatschappelijke belangen wordt verstaan: algemene belangen die behartigd worden door de overheid en/of maatschappelijke organisaties, niet zijnde het belang van een particulier of het belang van enkelingen.

12.2.  De Afdeling overweegt dat met de bestemmingsplannen op grond van artikel 2 van de planregels aan de ter plaatse al geldende bestemmingsplannen planregels worden toegevoegd. De op grond van de ter plaatse al geldende bestemmingsplannen geldende bestemmingen, waaronder de bestemming "Natuur", blijven bestaan.

12.3.  De raad heeft onder verwijzing naar de Aanvullende ecologische beschouwing van 9 maart 2023 naar voren gebracht dat zich geen strijd voordoet met artikel 2.8.1 en artikel 2.8.2 van de omgevingsverordening. Niet wordt voorzien in ontwikkelingen waardoor de aanwezige en te ontwikkelen natuur- en landschapswaarden worden aangetast, zoals is bedoeld in artikel 2.8.2, tweede lid. Voor het plangebied van het bestemmingsplan Oele geldt dat de ondergrondse kabelverbinding niet wordt aangelegd op gronden waarvoor op grond van onderliggende bestemmingsplannen de bestemming "Bos" of "Natuur" geldt. De ondergrondse kabelverbinding op de percelen die zijn gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan Mosterdpot, waarvoor op grond van de onderliggende bestemmingsplannen de bestemmingen "Bos" en "Natuur" gelden, wordt via een gestuurde boring aangelegd, zodat er geen natuur- en landschapswaarden worden aangetast.

12.4.  De Afdeling ziet in het betoog van de stichting geen aanleiding voor de conclusie dat dit standpunt van de raad niet kan worden gevolgd. Er is geen grond voor het oordeel dat zich toch strijd voordoet met artikel 2.8.2, tweede lid, van de omgevingsverordening. De gestelde omstandigheid alleen dat de bestemmingen "Bos" en "Natuur" aan gronden zijn toegekend, is daarvoor niet voldoende. Daarom wordt niet toegekomen aan wat in artikel 2.8.2, derde lid, is bepaald.

Dat betekent dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich geen strijd voordoet met artikel 2.8.1 en artikel 2.8.2 van de omgevingsverordening.      

Het betoog slaagt niet.

13.     Maar uit wat hiervoor onder 6 en verder is overwogen, volgt wel dat ten onrechte niet in de bestemmingsplannen is verzekerd dat de aanleg van de kabelverbindingen plaatsvindt zoals omschreven in de Aanvullende ecologische onderbouwing. Deze wijze van aanleg is nodig om te voorkomen dat de natuur- en landschapswaarden worden aangetast.

Houtopstanden

14.     De stichting vreest dat door de aanleg van de kabelverbinding de houtopstanden op het landgoed zullen worden beschadigd door open ontgravingen en door gestuurde boringen. Daarbij is van belang dat boomwortels op grote diepte kunnen doorlopen. Voor de onderbouwing van haar betoog verwijst de stichting naar de notitie "Inschatting mogelijke effecten realisatie 110 kV kabel op houtopstanden Twickel in gemeente Hengelo" van 12 september 2023 van Buiting Advies (hierna: notitie van september 2023 van Buiting).

14.1.  De raad stelt dat de gemeentelijke Bomenverordening 2018 (hierna: bomenverordening) borgt dat geen bomen mogen worden gekapt of beschadigd.

14.2.  In artikel 3, tweede lid, onder b, van de bomenverordening is bepaald dat het verbod om zonder een omgevingsvergunning een houtopstand te vellen niet geldt voor een houtopstand buiten de bebouwde kom. Onder vellen wordt ingevolge artikel 1, onder f, begrepen het rooien, kappen, dunnen, afzetten, vormsnoeien of verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben.

Omdat de bestemmingsplannen betrekking hebben op gronden buiten de bebouwde kom, is, anders dan de raad stelt, de gemeentelijke bomenverordening niet van toepassing. Dat betekent dat deze verordening de houtopstanden op het landgoed Twickel niet beschermt tegen beschadiging of kap.

14.3.  In de notitie van september 2023 van Buiting staat dat geen effect op boomwortels of andere delen van bomen zijn te verwachten vanwege gestuurde boring. Dat komt omdat de in- en uitboorlocaties buiten kwetsbare bos- of natuurterreinen liggen en de kabel zelf op grote diepte onder het maaiveld doorgaat. Voor zover de stichting heeft aangevoerd dat wel schade is te verwachten van gestuurde boringen, volgt de Afdeling dit betoog daarom niet. De stichting heeft niet aangegeven dat en daarmee ook niet waarom de door haar zelf overgelegde notitie van Buiting op dit punt niet juist is.

14.4.  Volgens de notitie van september 2023 van Buiting kan niet worden uitgesloten dat er vanwege het ingraven van de kabelverbinding schade wordt veroorzaakt aan bomen. Volgens de notitie zou een afstand van 1,5 m tot de kroon van de boom moeten worden aangehouden. Omdat op de luchtfoto’s waarvan Buiting is uitgegaan bij het bepalen van de locatie van de bomen ten opzichte van het kabeltracé sprake kan zijn van een projectiefout, kan volgens Buiting niet goed worden bepaald dat aan deze afstand kan worden voldaan. Buiting is daarom in zijn inventarisatie van de bomen nabij het kabeltracé zekerheidshalve van een afstand van 2 m uitgegaan. Voor alle bomen binnen deze afstand zou een bomeneffectanalyse moeten worden verricht om de daadwerkelijke afstand te bepalen. Volgens de notitie van Buiting van september 2023 is de kans op schade groot bij bomen op of nabij bij de stichting in eigendom zijnde kadastrale percelen 2791/2790, 4015/4017, 4031, 4176 en 2936, omdat niet is uitgesloten dat de kroon van deze bomen zich binnen een afstand van 1,5 m tot de graafwerkzaamheden bevindt.

14.5.  Voor de kabeltracés zijn door Antea bomeninventarisaties uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn vastgelegd in het rapport "Boominventarisatie Kabeltracé Almelo Mosterdpot-Hengelo Weideweg" van 27 augustus 2019 en in het rapport "Boominventarisatie Aanleg 110 kV kabelverbinding Hengelo Weideweg (HGWL) en Hengelo Oele (HGLO)" van 19 juni 2020. De raad heeft voor zijn conclusie dat geen schade voor bomen is te verwachten naar deze rapporten verwezen.

Uit deze rapporten van Antea blijkt dat alle houtopstanden binnen een afstand van 15 m aan weerszijden van het tracé in beeld zijn gebracht. In de rapporten zijn maatregelen aanbevolen om schade aan bomen te voorkomen, waaronder de maatregelen in de zogeheten "Bomenposter werken rond bomen" (hierna: Bomenposter). Geadviseerd wordt om hekwerken te plaatsen om grenzen in verband met de bescherming van de bomen aan te geven, in ieder geval op een afstand van 1,5 m tot de kroon van de boom. 

In de door de raad overgelegde reactie van Antea van 8 april 2024 wordt op de notitie van september 2023 van Buiting ingegaan. Daarin staat dat, anders dan waar in de notitie van Buiting van september 2023 van wordt uitgegaan, ter plaatse van het perceel 2791/2790 en het perceel 4015/4017 een diepgestuurde boring plaatsvindt, zodat geen schade aan de bomen op en nabij deze percelen is te verwachten. Bij kadastraal perceel 4031 zal worden gegraven. De werkzaamheden zullen plaatsvinden buiten de kroonprojectie van de bomen die aan de noordzijde van het perceel staan. De kans op schade aan deze bomen is nihil, volgens de reactie van Antea, omdat tussen de bomen en de werkzaamheden zich ook een singel van struiken en een greppel bevinden, waardoor de wortelgroei van de bomen is belemmerd. De bomen aan de oostzijde van het perceel zullen niet worden beschadigd, omdat zich tussen de bomen en de locatie waar wordt gegraven een sloot/greppel ligt en er daar geen beworteling is. Daarom is, hoewel de graafwerkzaamheden bij deze bomen op de rand van de kroonprojectie plaatsvinden, schade aan deze bomen ook uitgesloten. Nabij de percelen 4176 en 2936 staan zomereiken, aan de noordzijde van een sloot. De graafwerkzaamheden vinden aan de zuidzijde van de sloot plaats. Er wordt weliswaar binnen de kroonprojectie van deze eiken gegraven, maar schade is uitgesloten, omdat eiken volgens Antea niet onder het (grond-)water doorwortelen. Wel zal, overeenkomstig de aanbevelingen in de Bomenposter, rekening worden gehouden met de boomkronen door niet met grote machines onder of nabij de kroon te werken.  

14.6.  De Afdeling ziet in wat de stichting onder verwijzing naar de notitie van Buiting van september 2023 heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat de raad zich onder verwijzing naar de rapporten van Antea niet op het standpunt heeft mogen stellen dat door de aanbevelingen uit de Bomenposter op te volgen, schade aan de bomen op en nabij de percelen van de stichting niet is te verwachten. Daarbij betrekt de Afdeling dat ook in de notitie van Buiting van september 2023 staat dat een afstand van 1,5 m moet worden aangehouden tot de kroon. Naar het oordeel van de Afdeling betekent alleen de omstandigheid dat Buiting op basis van luchtfoto’s niet de exacte locatie van de kroon van de bomen heeft kunnen bepalen, niet dat er verdergaande eisen, zoals een grotere afstand, moeten worden gesteld dan wat in de Bomenposter staat.

Het betoog slaagt daarom niet.

15.       Maar uit wat hiervoor onder 6 en verder is overwogen, volgt wel dat ten onrechte niet in de bestemmingsplannen is verzekerd dat de aanleg van de kabelverbindingen plaatsvindt zoals omschreven in de rapporten van Antea. Deze wijze van aanleg is nodig om schade aan houtopstanden te voorkomen. 

Uitvoerbaarheid

Grondgebruik

16.     De stichting betoogt dat de bestemmingsplannen niet uitvoerbaar zijn. Zij wijst erop dat ten tijde van de vaststelling van de bestemmingsplannen nog geen overeenstemming was bereikt tussen de stichting en TenneT over het gebruik van de gronden op het landgoed Twickel voor de aanleg van de kabelverbinding. Zij voert verder aan dat er toen ook al niet vanuit kon worden gegaan dat de gedoogplicht die op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht kan worden opgelegd, in stand zou blijven. Zij wijst er in dit verband op dat de gedoogplicht die is opgelegd op onder meer gronden die in het plangebied van het bestemmingsplan Oele liggen, op 9 april 2024 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is vernietigd. Dit had de raad volgens de stichting op 24 april 2024 aanleiding moeten gegeven om de besluitvorming over de bestemmingsplannen te heroverwegen in plaats van de besluiten van 8 juni 2022 toen van een nadere motivering te voorzien.

16.1.  In paragraaf 5.7.3 van de plantoelichting van beide plannen staat dat TenneT op minnelijke wijze probeert overeenstemming te bereiken met grondeigenaren over het gebruik van de grond ter plaatse van de kabelverbinding. Als dat niet lukt, dan kan, zo staat in de plantoelichting, een beroep worden gedaan op de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Op grond van artikel 3.36a, eerste lid, van de Wro, zoals die gold tot 1 januari 2024, is het project waarvoor de plannen zijn vastgesteld voor de toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht aangemerkt als een openbaar werk van algemeen nut. De Belemmeringenwet Privaatrecht biedt de mogelijkheid een gedoogplicht op te leggen, als geen overeenstemming wordt bereikt over de aanleg van de ondergrondse hoogspanningskabels in de gronden van de stichting.

Uitgangspunt is dat de Afdeling besluiten tot vaststelling van het de bestemmingsplannen toetst aan de hand van de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold op het moment van het nemen van die besluiten. De stichting heeft niet met concrete argumenten onderbouwd dat de raad er op het moment van het vaststellen van de bestemmingsplannen niet vanuit mocht gaan dat een gedoogplicht kon worden opgelegd. Dat de opgelegde gedoogplicht voor de gronden in het plangebied van het bestemmingsplan Oele inmiddels is vernietigd, maakt dat niet anders. Dat betekent op zichzelf ook niet dat er niet alsnog een gedoogplicht kan worden opgelegd. Dat de oplegging van een gedoogplicht niet langer mogelijk is,  kan, anders dan de stichting kennelijk stelt, niet uit de beschikking van het gerechtshof worden afgeleid. De gedoogplicht is door het gerechtshof alleen vernietigd, omdat in de gedoogbeschikking ten onrechte geen uitzondering was opgenomen voor activiteiten, werken en/of werkzaamheden die niet dieper dan 80 cm beneden maaiveld worden uitgevoerd. 

In de omstandigheid dat de stichting op het moment van het vaststellen van de bestemmingsplannen geen toestemming heeft gegeven voor de aanleg van de kabels heeft de raad, anders dan de stichting betoogt, daarom geen grond hoeven zien om te twijfelen aan de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen. Het betoog slaagt niet.

Bestemmingsplannen voor het overige gedeelte van de kabelverbinding

17.     De stichting betoogt dat de bestemmingsplannen niet uitvoerbaar zijn, omdat voor het aansluitende gedeelte van de kabelverbinding op het grondgebied van de gemeente Hof van Twente nog geen bestemmingsplannen zijn vastgesteld.

17.1.  De bestemmingsplannen voor de kabelverbinding op het grondgebied van de gemeente Hof van Twente waren op het moment van het vaststellen van de nu voorliggende bestemmingsplannen nog niet vastgesteld. Wel waren ontwerpen van de bestemmingsplannen toen ter inzage gelegd. De raad stelt dat er op het moment van vaststellen van de nu voorliggende bestemmingsplannen voor het grondgebied van de gemeente Hengelo geen aanleiding was om te veronderstellen dat de plannen voor het grondgebied van de gemeente Hof van Twente niet door de raad van de gemeente Hof van Twente zouden worden vastgesteld. De stichting heeft geen concrete argumenten genoemd op grond waarvan de raad daar op dat moment niet vanuit kon gaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad daarom ook in zoverre geen aanleiding hoeven zien om aan de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen te twijfelen.

Het betoog slaagt niet.

Dier- en plantensoorten

18.     De stichting betoogt dat de hoogspanningsverbinding gevolgen heeft voor dier- en plantensoorten, waarbij zij verwijst naar de notitie van Buiting van december 2022.

- Inleiding

19.     De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling of een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen, als en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime van de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

20.     Zoals hiervoor onder 10.7 is overwogen, zijn voor de bestemmingsplannen natuurtoetsen opgesteld door Antea. Hierin is ook ingegaan op de gevolgen voor soorten. Volgens deze natuurtoetsen staat het soortenbeschermingsregime uit de Wnb niet aan de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen in de weg, omdat maatregelen kunnen worden getroffen om effecten te voorkomen of ontheffing op grond van de Wnb kan worden verleend.

- Methodiek onderzoek

21.     De stichting betoogt onder verwijzing naar de notitie van Buiting van december 2022 dat uit de in de natuurtoetsen beschreven methodiek niet volgt of het onderzoek deugdelijk heeft plaatsgevonden. Daartoe wordt aangevoerd dat niet duidelijk is hoe groot het onderzoeksgebied precies is geweest, omdat in de conclusie van de natuurtoetsen staat dat is uitgegaan van een afstand van 250 m tot het tracé en in paragraaf 4.2.1 dat is gekeken naar een afstand van 2,5 km. Ook is niet duidelijk onder welke (weers-)omstandigheden het onderzoek heeft plaatsgevonden.

De stichting wijst er verder op dat uit een e-mail van 18 april 2024 van een toezichthouder van de provincie Overijssel blijkt dat de aan de bestemmingsplannen ten grondslag gelegde natuuronderzoeken niet deugdelijk zijn. Daaruit blijkt dat de raad zich niet op deze onderzoeken heeft mogen baseren voor zijn conclusie dat het soortenbeschermingsregime niet aan de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen in de weg staat.

21.1.  In hoofdstuk 3 van de natuurtoetsen voor de beide bestemmingsplannen is beschreven dat voor het onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten een bureaustudie is uitgevoerd net als een terreinbezoek op verschillende momenten. In paragraaf 4.2.1 van de natuurtoetsen staat dat uit de resultaten van het bureauonderzoek is gebleken dat in of nabij het projectgebied, binnen een afstand van 2,5 km, in het verleden diverse beschermde soorten zijn waargenomen. In de conclusie staat dat vervolgens onderzoek is verricht binnen een zone van 250 m aan weerszijden van het tracé. De raad heeft onder verwijzing naar de reactie van Antea van 8 april 2024 toegelicht dat het gebied waar het gehele tracé in open ontgraving wordt aangelegd, lopend is geïnspecteerd en dat de locaties waar gestuurd wordt geboord, globaal zijn bezocht. In de reactie van Antea van 8 april 2024 staat verder dat het veldonderzoek op verschillende dagen verspreid over een periode van een aantal maanden is verricht. Daardoor zijn de weersomstandigheden geen belemmering voor het onderzoek.

De Afdeling ziet gelet op deze toelichting geen grond voor de conclusie dat het onderzoek in zoverre niet deugdelijk is uitgevoerd. Uit de e-mail van de toezichthouder van de provincie Overijssel kan dat ook niet worden afgeleid. Ook kan uit die e-mail niet worden afgeleid dat het soortenbeschermingsregime uit de Wnb aan de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen in de weg staat. In de e-mail staat alleen dat het niet is toegestaan te starten met werkzaamheden, voordat de provincie de ecologische zekerheid heeft verkregen dat er geen schade kan optreden en als dat wel het geval is dat aan moet worden getoond dat er alles aan is gedaan om schade te voorkomen of zo gering mogelijk te houden. Daarbij is erop gewezen dat waarschijnlijk een "omgevingsvergunning voor een Flora en Fauna activiteit" is vereist. Dat betekent niet dat deze vergunning niet zou kunnen worden verleend.

Het betoog slaagt niet.

- Kleine marterachtigen en egel

22.     De stichting betoogt, onder verwijzing naar de notitie van Buiting van december 2022, dat in de natuurtoets over het tracé Mosterdpot, anders dan in de natuurtoets over het tracé Oele, ten onrechte geen beschouwing is gegeven over de egel, de wezel, de bunzing en de hermelijn. In de notitie staat dat niet is onderkend dat deze diersoorten niet meer zijn vrijgesteld in de provinciale omgevingsverordening.

22.1.  In paragraaf 2.2 van de natuurtoetsen staat dat soorten die zijn vrijgesteld op grond van de provinciale "Verordening vrijstellingen soorten Overijssel" (hierna: Verordening vrijstellingen), niet in het onderzoek zijn betrokken. Deze soorten zijn opgesomd in tabel C in bijlage II bij beide natuurtoetsen, waaronder de wezel, bunzing, hermelijn en egel.

In artikel 7.4.1, eerste lid, van de Verordening vrijstellingen, zoals deze gold op het moment van de vaststelling van de bestemmingsplannen, is bepaald dat het is toegestaan om de in bijlage 9a aangewezen soorten opzettelijk te vangen en de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of de vernielen.

De Afdeling stelt vast dat de egel, de wezel, de bunzing en de hermelijn niet tussen de soorten staan die zijn opgesomd in de bedoelde bijlage 9a. Dat betekent dat deze soorten op het moment dat de bestemmingsplannen zijn vastgesteld, niet waren vrijgesteld, zoals bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid.

De raad heeft onder verwijzing naar de Aanvullende ecologische beschouwing van maart 2023 naar voren gebracht dat in 2019, op het moment van het opstellen van de natuurtoets die bij de toelichting van het bestemmingsplan Mosterdpot is gevoegd, de wezel, bunzing en hermelijn waren vrijgesteld. Toen deze soorten van de provinciale vrijstellingslijst zijn afgehaald, is een aanvullend onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de Oplegnotitie beschermde soorten Almelo Mosterdpot-Hengelo Weideweg van 26 maart 2021. Daarin is wel ingegaan op de bunzing, de hermelijn, de wezel en de egel. In deze oplegnotitie staat dat geen verstoring van deze soorten zal optreden vanwege het kabeltracé.

De stichting heeft geen concrete argumenten naar voren gebracht op grond waarvan aan de conclusie in de oplegnotitie moet worden getwijfeld. Het betoog slaagt daarom niet.

23.     De stichting betoogt onder verwijzing naar de notitie van Buiting van december 2022 dat de natuurtoets bij het bestemmingsplan Oele niet de volledige  verscheidenheid van habitattypen van kleine marterachtigen en de egel weergeeft, omdat alleen wordt gesproken over geschikte biotopen als houtwallen en bossen. Volgens de stichting is het onderzoek niet deugdelijk uitgevoerd, omdat niet duidelijk is welke mogelijke, volgens de natuurtoets minimale, effecten van het boren en het graven zijn betrokken.

23.1.  In de natuurtoets bij het bestemmingsplan Oele staat in paragraaf 4.2.3 samengevat dat soorten die een beschermde status hebben volgens de Wnb mogelijk voor kunnen komen in het projectgebied. In paragraaf 5.2.2 staat dat door de gehanteerde werkwijze de kans op negatieve effecten nihil is. Dat komt, omdat de geschikte biotopen voor de marterachtigen en de egel worden gepasseerd door middel van een gestuurde boring en open ontgravingen plaatsvinden in intensief beheerde weilanden en akkerbouwpercelen. Omdat de werkzaamheden tijdelijk zijn en hoofdzakelijk in intensief gebruik zijnde percelen plaatsvindt, zal verstoring van soorten minimaal zijn.

Verder staat in paragraaf 5.2 van de toelichting bij het bestemmingsplan Oele dat er mogelijk een ontheffing op grond van de Wnb is vereist en dat de initiatiefnemer/uitvoerder verantwoordelijk is voor een adequate zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

23.2.  De stichting heeft geen concrete argumenten aangevoerd op grond waarvan aan de conclusie in de natuurtoets moet worden getwijfeld en dat de ontheffing, die mogelijk op grond van de Wnb is vereist, niet zou kunnen worden verleend.

Het betoog slaagt daarom niet.

- Das en otter

24.     De stichting betoogt dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de effecten op de das en de otter. In de notitie van Buiting staat dat bij Azelo, nabij het plangebied van het plan Mosterdpot, twee dassenburchten liggen. Verder is volgens de notitie niet uitgesloten dat nabij het plangebied van het plan Oele ook een dassenburcht voorkomt. Daarbij verwijst de notitie naar informatie van de Dassenwerkgroep Twente. Daaruit is gebleken dat twee dassen zijn aangereden op de N346, wat een indicatie kan zijn voor een dassenburcht die nog niet bekend is.

24.1.  De Afdeling stelt vast dat Azelo, waar de dassenburchten zich zouden bevinden, op ruime afstand van de plangebieden ligt. De raad heeft zich gelet op deze afstand op het standpunt mogen stellen dat deze dassenburchten geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen.

24.2.  Uit de door de raad overgelegde reactie van Antea van 8 april 2024 blijkt dat naar aanleiding van de notitie van Buiting op 1 april 2024 een aanvullende controle is uitgevoerd binnen een zone van 250 m aan weerszijden van het tracé waar open ontgravingen zullen plaatshebben. Daarbij zijn geen dassenburchten aangetroffen en ook geen sporen gezien of indicaties daarvoor waargenomen. Verder lopen er binnen de afstand van 250 m van het tracé waar zal worden gegraven veel honden los en is het habitat daar ook niet geschikt voor de das. Daardoor kunnen dassenburchten uitgesloten worden. De informatie van de Dassenwerkgroep Twente gaat vermoedelijk over een dassenburcht buiten een afstand van 250 m van het tracé, waardoor daarop geen effecten van de aanleg van het tracé worden verwacht. De locatie van de dassenburcht is niet bekend gemaakt door de Dassenwerkgroep Twente, omdat de grondeigenaar dat niet wil. Om eventuele negatieve effecten op deze dassenburcht uit te sluiten, en omdat niet is uitgesloten dat de das wel nabij het gebied waar open ontgravingen plaatshebben foerageert, zal daarmee tijdens de werkzaamheden in het ecologisch werkprotocol rekening worden gehouden. Daarmee kunnen negatieve effecten op de das worden voorkomen.

24.3.  De Afdeling ziet gelet op deze toelichting geen aanleiding voor de conclusie dat de raad zich niet op de natuurtoetsen heeft mogen baseren wat betreft de gevolgen voor de das. Het betoog daarover slaagt niet.

24.4.  De stichting betoogt dat het tracé dat in het bestemmingsplan Oele is voorzien het leefgebied van de otter raakt. Dit betoog heeft de stichting niet concreet gemaakt, ook niet nadat dit op de zitting aan de orde is gesteld. In de door de stichting overgelegde notitie van Buiting wordt ook niet op het leefgebied van de otter ingegaan.

De Afdeling ziet daarom in de enkele stelling van de stichting geen grond voor het oordeel dat de aan het bestemmingsplan Oele ten grondslag gelegde natuurtoets, waarin de otter niet wordt genoemd, in zoverre niet deugdelijk is. Het betoog daarover slaagt niet. 

- Vogels

25.     De stichting betoogt onder verwijzing naar de notitie van Buiting van december 2022 dat eventueel jaarrond beschermde nesten van een aantal vogelsoorten ten onrechte niet in de natuurtoetsen zijn betrokken. Dat komt omdat alleen is gekeken naar de lijst van RVO, terwijl de provincie andere lijsten hanteert. Volgens de notitie wordt te weinig concreet ingegaan op het voorkomen van nesten. Ook is niet onderkend dat er wellicht nesten van voorkomende soorten kunnen voorkomen. In de notitie staat dat er vogelsoorten zijn die een van de broedperiode afwijkende broedtijd hebben of jaarrond broeden en dat ten onrechte niet is ingegaan op jaarrond beschermde rust- of roestplekken. De stichting heeft verder nog gewezen op informatie van Sovon van 15 mei 2024 waaruit volgt dat er geen recente en integrale broedvogeltellingen beschikbaar zijn. Dat betekent volgens de stichting dat het voor de bestemmingsplannen uitgevoerde onderzoek naar vogelsoorten niet deugdelijk is.

25.1.  In de natuurtoetsen van beide bestemmingsplannen is onderkend, zoals ook is toegelicht in de reactie van Antea van 8 april 2024, dat rust-, roest- en verblijfplaatsen en essentieel foerageergebied van vogels zijn beschermd. Uit de natuurtoetsen volgt dat in dit verband bureau- en veldonderzoek is verricht. In de reactie van Antea staat dat is gekeken naar alle in de provincie Overijssel beschermde soorten waaronder voorkomende vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest. Volgens de natuurtoetsen kan met de meeste broedvogels relatief eenvoudig rekening worden gehouden door werkzaamheden niet tijdens het broedseizoen uit te voeren. Als er concrete broedgevallen zijn buiten het broedseizoen, dan zullen specifieke maatregelen worden voorgesteld of worden de werkzaamheden uitgesteld. Voor aanvang van de werkzaamheden zal een ecoloog controleren of sprake is van broedgevallen. Uit de reactie van Antea volgt ook dat is onderkend dat alleen werken buiten het broedseizoen niet voldoende is. Ook staat hierin dat bekend is dat vaste rust- en roestplaatsen en essentieel foerageergebied van vogels zijn beschermd. Door alleen open ontgravingen toe te passen in intensief gebruikte percelen, zijn negatieve effecten op foerageergebieden uitgesloten.

25.2.  De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor de conclusie dat de raad zich niet op de natuurtoetsen wat betreft de gevolgen voor vogelsoorten heeft mogen baseren. Het betoog daarover slaagt niet.

- Vleermuizen nabij plangebied plan Mosterdpot

26.     De stichting betoogt, onder verwijzing naar de notitie van Buiting van december 2022, dat beschermde voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van vleermuizen in het plangebied van het plan Mosterdpot kunnen worden beschadigd of vernield, als boomwortels door de aanleg van het tracé worden beschadigd.

26.1.  In de natuurtoets die bij de toelichting van het bestemmingsplan Mosterdpot is gevoegd, staat dat er binnen het projectgebied bomen voorkomen die geschikt kunnen zijn als vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen en dat het voorkomen van verblijfplaatsen zeer waarschijnlijk is. Ook maken de bomenrijen in het projectgebied mogelijk onderdeel uit van (essentiële) vliegroutes. Daarnaast wordt er waarschijnlijk boven het tracé gefoerageerd. Maar er worden geen bomen voor de aanleg van het in het bestemmingsplan Mosterdpot opgenomen kabeltracé gekapt. In de reactie van Antea van 8 april 2024 staat dat beschadigde bomen niet minder aantrekkelijk zijn voor vleermuizen. Daarnaast zullen de bomen door de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd niet worden beschadigd. Verder zullen, zo staat in de natuurtoets, voorwaarden in acht worden genomen om verstoring van vleermuizen te voorkomen.

26.2.  De Afdeling ziet gelet op wat in de natuurtoets en de reactie van Antea van 8 april 2024 staat, geen aanleiding voor de conclusie dat de raad zich niet op de conclusie over de gevolgen voor vleermuizen uit de natuurtoets heeft mogen baseren. Zoals onder 14.6 is overwogen, geeft het betoog van de stichting geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat schade aan de bomen op en nabij de percelen van de stichting niet is te verwachten.

Het betoog slaagt niet.

- Amfibieën en vaatplanten

26.3.  De stichting betoogt, onder verwijzing naar de notitie van Buiting van december 2022, dat in de directe omgeving van het tracé Almelo Mosterdpot-Hengelo Weideweg veel amfibieën en reptielen voorkomen. In de notitie staat dat ten onrechte alleen voorzorgsmaatregelen worden getroffen bij voor deze soorten meest geschikte locaties, terwijl het er om gaat of deze diersoorten op locaties aanwezig zijn of niet. In de notitie is aangegeven dat het erop lijkt dat er door watergangen en sloten zal worden gegraven. Maar dat is niet duidelijk, omdat er geen digitale kaart is waaruit kan worden afgeleid waar wordt gegraven en waar wordt geboord. Ook wordt in de notitie gevreesd voor effecten vanwege het gestuurd boren op eventueel ondergronds overwinterende soorten. Ten slotte is ten onrechte geen onderbouwing gegeven voor het gericht onderzoek in het overstromingsgebied bij De Doorbraak bij Bornebroek wat betreft vaatplantsoorten, zo staat in de notitie.

De stichting betoogt, onder verwijzing naar de notitie van Buiting van december 2022, dat in de natuurtoets voor het tracé Hengelo Weideweg - Hengelo Oele ten onrechte niet wordt ingegaan op de effecten op de boomkikker en de poelkikker. Dat is van belang, omdat deze soorten volgens de natuurtoets wel in het projectgebied voorkomen. Verder is het onduidelijk of ook overwinterende amfibieën of reptielen kunnen worden gedood tijdens het boren in de winterrustperiode. Daarnaast komen er volgens de notitie meer soorten beschermde vaatplanten voor dan alleen de in de natuurtoets genoemde bergnachtorchis. Het is niet uit te sluiten dat bijvoorbeeld de soort glad biggenkruid ook voorkomt, zo staat in de notitie.

26.4.  De Afdeling overweegt dat de Doorbraak bij Bornerbroek niet in de buurt van het plangebied ligt. De stichting heeft dit ook bevestigd. Dat betekent dat het betoog daarover niet slaagt.

26.5.  In de natuurtoets die bij de toelichting van het bestemmingsplan Mosterdpot is gevoegd, staat dat in de nabijheid van het projectgebied de knoflookpad, de poelkikker, de heikikker en de kamsalamander voorkomen. Verder staat daarin dat op een aantal locaties waar de leiding door middel van een open ontgraving wordt aangelegd, geschikte biotoop voor deze soorten aanwezig is. Daarom is volgens de natuurtoets nader onderzoek vereist naar de aanwezigheid van deze soorten volgens de geldende protocollen. Op de locaties waar het om gaat moeten maatregelen worden genomen om te voorkomen dat deze soorten het werkterrein binnen trekken en/of zich ingraven, zodat deze dieren niet verwond of gedood worden. Deze maatregelen bestaan uit het plaatsen van een amfibieën-/reptielenscherm.

In de natuurtoets die bij de toelichting van het bestemmingsplan Oele is gevoegd, staat dat de boomkikker, de poelkikker, heikikker en kamsalamander zijn aangetroffen. In de natuurtoets is vervolgens niet meer ingegaan op de poelkikker en de boomkikker, zoals in de notitie van Buiting van december 2022 staat. In de reactie van Antea van 8 april 2024 is toegelicht dat open ontgravingen plaatsvinden in (intensief) gebruikte percelen. Op een aantal locaties vinden de ontgravingen plaats langs locaties die potentieel geschikt zijn voor de in de notitie van Buiting genoemde soorten. Er zullen maatregelen worden getroffen die in het ecologisch werkprotocol worden vastgelegd. Dat zijn dezelfde maatregelen als die in de natuurtoets over het bestemmingsplan Mosterdpot zijn besproken, zo is op de zitting aangegeven. Het gaat om maatregelen die moeten voorkomen dat deze soorten het werkterrein binnen trekken en/of zich ingraven door het plaatsen van een amfibieën-/reptielenscherm. Verder zullen eventueel overwinterende amfibieën in de grond, volgens de reactie van Antea van 8 april 2024, niet door gestuurde boring worden geraakt, omdat deze plaatsvindt op een diepte van meer dan 10 m.

26.6.  Gelet op wat in de natuurtoetsen staat en gelet op de toelichting die in de reactie van Antea van 8 april 2024 en op de zitting is gegeven, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op de conclusies over amfibieën in de natuurtoetsen mocht baseren. Het betoog daarover slaagt niet.

26.7.  De stichting heeft met haar verwijzing naar wat in de notitie van Buiting van december 2022 staat over vaatplanten niet met concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat het onderzoek naar het voorkomen van beschermde plantensoorten niet deugdelijk is geweest. Alleen de stelling dat het voorkomen van andere plantensoorten niet is uit te sluiten, is daarvoor niet voldoende. Daarbij komt dat in de reactie van Antea van 8 april 2024 is toegelicht dat tijdens het veldbezoek geen andere soorten zijn waargenomen dan die in de natuurtoets staan vermeld. Het betoog van de stichting geeft daarom geen grond voor het oordeel dat de raad zich in zoverre niet op de natuurtoets dat bij het bestemmingsplan Oele is gevoegd heeft mogen baseren. Het betoog slaagt niet.  

- Conclusie uitvoerbaarheid soortenbescherming

27.     Uit wat hiervoor is overwogen, volgt naar het oordeel van de Afdeling dat er geen aanwijzingen zijn voor de conclusie dat de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime van de Wnb aan de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen in de weg staat. Dat betekent dat de beroepsgronden daarover niet slagen.

28.     De raad heeft het voor de beoordeling van de effecten op soorten van belang geacht dat op bepaalde plaatsen een gestuurde boring plaatsvindt. Maar uit wat hiervoor onder 6 en verder is overwogen, volgt dat niet in de bestemmingsplannen is verzekerd dat de aanleg van de kabelverbindingen plaatsvindt zoals omschreven in de natuurtoetsen.

Overig

29.     De stichting betoogt dat door de bestemmingsplannen de stichting ernstig wordt beperkt in haar ontwikkelingsmogelijkheden. Zij voert aan dat in artikel 3.4.1 van de planregels van beide bestemmingsplannen is voorgeschreven dat geen diepgewortelde beplanting en bomen mogen worden aangebracht, terwijl deze overal aanwezig zijn op het landgoed.

De stichting betoogt verder dat de bestemmingsplannen leiden tot een ernstige aantasting van het landgoed Twickel en vindt dat de raad hieraan ten onrechte geen doorslaggevend gewicht heeft toegekend.

29.1.  Voor de gronden waarop de bestemmingsplannen van toepassing zijn, gelden ook de bestemmingsplannen "Buitengebied" en "Buitengebied, Veegplan 2014". Uit artikel 2 van de nu voorliggende plannen volgt namelijk dat de planregels van deze plannen worden toegevoegd aan de planregels van de bestemmingsplannen "Buitengebied" en "Buitengebied, Veegplan 2014".

29.2.  Op grond van de nu voorliggende bestemmingsplannen is aan de strook grond waar de kabels zijn voorzien de bestemming "Leiding-Hoogspanning 1" toegekend, zoals hiervoor onder 6.1 is overwogen.

In artikel 3.1, onder a, van de planregels van de beide plannen is bepaald dat de als zodanig bestemde gronden in afwijking op alle andere bepalingen, mede zijn bestemd voor de aanleg, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsverbinding. Verder volgt uit dit artikel dat in geval van strijdigheid van bepalingen de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Artikel 3.4.1 van de planregels van de beide plannen luidt:

"Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende activiteiten uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

a. het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting en bomen

(…)."

29.3.  Artikel 3.4.1 houdt in dat voor het aanbrengen van diepwortelende beplanting en bomen een vergunning is vereist, ter plaatse van de gronden met de bestemming "Leiding-Hoogspanning 1". Deze bepaling houdt niet in dat de bestaande beplanting en bomen moeten worden verwijderd, zodat het betoog van de stichting, voor zover het daarover gaat, in zoverre niet slaagt.

29.4.  Zoals in paragraaf 6.2.2.1 van de plantoelichting staat en op de zitting door de raad nader is toegelicht, is artikel 3.4.1 van de planregels opgenomen om het kabeltracé te beschermen. Het gaat om een zone van 11 m breed, die bestaat uit een beschermingszone van 5,5 m aan weerszijden van het hart van de kabelverbinding. Daarbij hebben de raad en TenneT gewezen op het belang van de kabelverbinding voor de energievoorziening in de provincie Overijssel.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad aan het belang bij de bescherming van de kabelverbinding een groter gewicht mogen toekennen dan aan het belang van de stichting om zonder vergunning diepwortelende beplanting en bomen aan te brengen op de strook met de bestemming "Leiding-Hoogspanning 1". Daarbij betrekt de Afdeling dat deze strook is beperkt tot een zone van 11 m breed.

30.     Gelet op al het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de gevolgen van het plan voor de stichting niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen. De raad heeft aan het belang bij het goed functioneren van het elektriciteitsnetwerk een doorslaggevend gewicht mogen toekennen.

Conclusie

31.     Uit wat hiervoor onder 6.4 is overwogen, volgt dat de besluiten tot vaststelling van de bestemmingsplannen in strijd zijn met artikel 3:2 van de Awb. Uit wat hiervoor onder 8.2 is overwogen volgt dat deze besluiten in strijd zijn met artikel 3:46 van de Awb.

32.     Zoals is overwogen onder 9, is het onder 8.2 vastgestelde gebrek inmiddels hersteld.

De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om het onder 6.4 geconstateerde gebrek in de bestreden besluiten binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak te herstellen.

33.     De raad moet de Afdeling en de andere partijen de uitkomst meedelen en de gewijzigde of nieuwe besluiten zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. De door de raad te nemen gewijzigde of nieuwe besluiten hoeven niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid. Dat betekent dat, zoals hiervoor onder 3 is overwogen, het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

34.     In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Hengelo op:

- om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat is overwogen onder 6.4, het daar omschreven gebrek in de besluiten tot vaststelling van het bestemmingsplan "Parapluplan ondergrondse 110kV kabelverbinding Hengelo Weideweg - Hengelo Oele" en het bestemmingsplan "Parapluplan ondergrondse 110kV kabelverbinding Almelo Mosterdpot - Hengelo Weideweg" van de raad van de gemeente Hengelo van 8 juni 2022 te herstellen, en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en de gewijzigde of nieuw besluiten zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.

w.g. Gundelach

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Duursma

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024

378

Artikel delen