Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:2844

10 juli 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202201773/1/R2.

Datum uitspraak: 17 juli 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       [appellant sub 1A], [appellante sub 1B] en [appellant sub 1C] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1]), allen wonend dan wel gevestigd te Duizel, gemeente Eersel,

2.       Politiehondenvereniging De Verdediger (hierna: PHV De Verdediger), gevestigd te Bergeijk,

appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-­Brabant van 8 februari 2022 in zaken nrs. 21/1483 en 21/1484 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

het college van burgemeester en wethouders van Eersel.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2020 heeft het college het handhavingsverzoek van [appellant sub 1] tegen hondensportactiviteiten en bouwwerken op het perceel aan de Dalemsedijk ongenummerd in Duizel (hierna: het perceel) afgewezen.

Bij besluit van 14 juli 2021 heeft het college het door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing in stand gelaten.

Bij uitspraak van 8 februari 2022 heeft de rechtbank het beroep van [appellant sub 1] gegrond verklaard en het besluit van 14 juli 2021 vernietigd.

Tegen deze uitspraak hebben PHV De Verdediger en [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1], PHV De Verdediger en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 25 april 2022 heeft het college het besluit van 13 oktober 2020 herroepen en aan PHV De Verdediger alsnog een last onder dwangsom opgelegd.

Bij besluit van 21 december 2023 heeft het college het besluit van 25 april 2022 gewijzigd vastgesteld en opnieuw een last onder dwangsom opgelegd.

[appellant sub 1], het college en de PHV De Verdediger hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 15 april 2024, waar [appellant sub 1], bijgestaan door M.A.M. Jonkers, rechtsbijstandsverlener in Veldhoven, PHV De Verdediger, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B], [gemachtigde C] en [gemachtigde D] en bijgestaan door mr. B.J. Bloemendal, advocaat in Bergeijk, en het college, vertegenwoordigd door P. Bakermans, zijn verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.

Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 22 mei 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       Het perceel is in eigendom van de gemeente Eersel en wordt door PHV De Verdediger gebruikt voor hondensportactiviteiten. Op grond van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2017" heeft het perceel de bestemming "Bos".

3.       [appellant sub 1] woont aan de [locatie], direct naast het perceel. Hij exploiteert daar een hoveniersbedrijf en een campercamping "het Blij Venneke". [appellant sub 1] ondervindt overlast van de hondensportactiviteiten van PHV De Verdediger, vanwege stem- en blafgeluid. Hij is van mening dat de hondensportactiviteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan en heeft daarom verzocht om handhaving.

4.       Bij besluit van 13 oktober 2020 heeft het college het handhavingsverzoek van [appellant sub 1] afgewezen. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft het college bij besluit van 25 april 2022 het handhavingsverzoek alsnog toegewezen en een last onder dwangsom opgelegd, waarbij het college PHV De Verdediger gelast alle bouwwerken op het perceel te verwijderen en de hondensportactiviteiten op het perceel te beperken. Als PHV De Verdediger dat niet doet, moet zij een dwangsom betalen van € 2.500,- per week, met een maximum van € 10.000,-.

5.       Bij besluit van 21 december 2023 heeft het college opnieuw een last onder dwangsom opgelegd aan PHV De Verdediger. Op de zitting heeft het college toegelicht dat het besluit van 25 april 2022 is gewijzigd en vervangen door het besluit van 21 december 2023. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege mede geacht onderwerp te zijn van dit geding.

Hoger beroep

6.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in het bestreden besluit zich ten onrechte niet bevoegd heeft geacht om handhavend op te treden. Samengevat heeft de rechtbank hierover overwogen dat niet is gebleken dat het gebruik van het terrein voor de honden (geheel) onder het overgangsrecht valt. Daarom kon het college niet vaststellen dat geen sprake is van een overtreding. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de bouwwerken op het perceel niet onder het overgangsrecht vallen. De bouwwerken zijn namelijk zonder bouwvergunning opgericht en kunnen door het overgangsrecht niet worden gelegaliseerd.

6.1.    De Afdeling is, mede op basis van gegevens die na de uitspraak van de rechtbank zijn overgelegd, tot dezelfde conclusie als de rechtbank gekomen. De Afdeling verwijst daarvoor naar onderstaande overwegingen onder 8-15 over het besluit van 21 december 2023. De inhoudelijke overwegingen en conclusies zijn in de kern gelijk aan die van de rechtbank, zij het mede op basis van de gegevens die naar voren zijn gekomen in de voortgezette discussie. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden. Voor zover [appellant sub 1] en PHV De Verdediger zich in hoger beroep ten dele hebben gekeerd tegen de overwegingen van de rechtbank, kan dit niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Afdeling zal deze gronden daarom niet bespreken.

Het besluit van 21 december 2023

7.       Bij besluit van 21 december 2023 heeft het college aan PHV De Verdediger een last onder dwangsom opgelegd. In het besluit stelt het college dat de bouwwerken op het perceel zonder vergunning zijn gebouwd en door het overgangsrecht niet kunnen worden gelegaliseerd.

Met betrekking tot het gebruik splitst het college het perceel in twee delen: het deel van het perceel dat een vak van 30 x 50 meter beslaat (hierna: het vak van 30 x 50 meter) en het overige deel van het perceel daaromheen (hierna: de vakken 29 en 32a).

Het gebruik van het vak van 30 x 50 meter voor hondensportactiviteiten is volgens het college positief bestemd bij Koninklijk Besluit van 28 juli 1992. Het toegestane gebruik omvatte toen enkele malen trainen per week met maximaal 10 leden. Dit gebruik is daarna achtereenvolgens onder de overgangsbepalingen van de bestemmingsplannen "Buitengebied" en "Buitengebied 2017" komen te vallen.

Het gebruik van de vakken 29 en 32a leidt het college af uit de privaatrechtelijke vergunning van Staatsbosbeheer van 7 maart 1988, waarin is bepaald dat deze vakken mogen worden gebruikt voor het "bevinden buiten de wegen en paden". In deze vergunning is dit ook wel aangeduid als "revieren". Het gebruik van deze vakken is volgens het college achtereenvolgens onder de overgangsbepalingen van de bestemmingsplannen "Buitengebied 1988", "Buitengebied 1988, eerste partiële herziening", "Buitengebied" en "Buitengebied 2017" komen te vallen.

In het besluit stelt het college verder dat de bouwwerken op het perceel zonder vergunning zijn gebouwd en door het overgangsrecht niet kunnen worden gelegaliseerd.

7.1.    Aan de hand van deze gegevens heeft het college de volgende last opgelegd:

"Op grond van het bovenstaande dient u de overtredingen te beëindigen en beëindigd te houden. Dit houdt in dat:

1. u binnen 1 jaar na dagtekening van deze brief alle bouwwerken, gebouwen en voorzieningen (dit zijn in ieder geval de hierboven genoemde bouwwerken, gebouwen en overige voorzieningen genoemd onder de punten (1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13) op het terrein verwijderd dienen te worden en verwijderd dienen te blijven;

2. het gebruik van het terrein ten behoeve van hondensport alleen mag plaatsvinden op woensdag, zaterdag en zondag na 10:00 uur in de ochtend binnen de door Staatsbosbeheer benoemde vlakken 29 en 32a met een grootte van 30 x 50 meter, met een ledenbestand van maximaal 10 leden. Dit geldt ook voor het groot onderhoud van het terrein, gericht op het gebruik als hondensportterrein, zoals bijvoorbeeld het maaien van gras en het onderhoud van bomen en struiken niet gericht op de bestemming.".

De beroepen van [appellant sub 1] en PHV De Verdediger

Mandaat

8.       PHV De Verdediger betoogt, ook naar het oordeel van het college, terecht dat de ondertekenaar van het besluit niet bevoegd was om het besluit te ondertekenen. Het besluit van 21 december 2023 is genomen door een juridisch beleidsmedewerker. Deze was daartoe niet bevoegd, omdat hij niet door het college hiertoe was gemachtigd. Het besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.

Het betoog slaagt.

Overige beroepsgronden

9.       Uit een oogpunt van finale geschilbeslechting zal de Afdeling ook ingaan op de overige door PHV De Verdediger aangevoerde beroepsgronden.

Extensief recreatief medegebruik

10.     PHV De Verdediger betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de hondensportactiviteiten in strijd zijn met de bestemmingsregeling en dit ook niet heeft gemotiveerd. Volgens PHV De Verdediger valt hondensport namelijk onder extensief recreatief medegebruik, zodat het gebruik van het gehele perceel voor hondensportactiviteiten in overeenstemming is met de op het perceel geldende bestemming "Bos" van het bestemmingsplan "Buitengebied 2017".

10.1.  Artikel 1.51 van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2017" luidt: "Extensief recreatief medegebruik: die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie".

10.2.  De Afdeling stelt vast dat de door PHV De Verdediger beoefende hondensportactiviteiten niet worden genoemd in het bestemmingsplan. Deze activiteiten omvatten onder andere het volgen van geursporen en het opsporen en staande houden van personen. De Afdeling is het met het college eens dat de ruimtelijke impact van deze hondensportactiviteiten groter is dan de ruimtelijke impact van de extensieve recreatie die in de planregel wordt genoemd en daarmee wordt beoogd. Het college heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat hondensportactiviteiten in verenigingsverband niet vallen onder extensief recreatief medegebruik, zoals bedoeld in het bestemmingsplan "Buitengebied 2017". Het betoog dat het college dit niet heeft gemotiveerd, slaagt ook niet. Het college heeft dit namelijk gemotiveerd in het besluit van 14 juli 2021, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie.

Het betoog slaagt niet.

Valt het gebruik van het perceel onder het overgangsrecht?

11.     [appellant sub 1] en PHV de Verdediger betogen allebei dat het college de omvang van het gebruik in de last niet goed heeft vastgesteld.

11.1.  [appellant sub 1] betoogt dat het gebruik van de vakken 29 en 32a niet onder het overgangsrecht valt, zodat de overgangsrechtelijke bescherming hooguit kan gelden voor het vak van 30 x 50 meter. Ten eerste was het gebruik van de vakken 29 en 32a volgens [appellant sub 1] in strijd met het toen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1980". Daarom kon dit gebruik niet onder het overgangsrecht vallen. Ten tweede zijn van het gebruik op de datum van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied 1988" geen gegevens bekend. Als er daarom al gebruik onder het overgangsrecht zou kunnen vallen, dan is niet aangetoond dat er toen gebruik werd gemaakt van deze vakken. Bovendien heeft het college de omvang van het gebruik van de vakken 29 en 32a niet duidelijk en overtuigend vastgesteld. Het college baseert de omvang van het gebruik namelijk uitsluitend op de vergunning van Staatsbosbeheer, maar deze privaatrechtelijke vergunning kan niet de grondslag zijn voor een succesvol beroep op het overgangsrecht.

Volgens [appellant sub 1] is daarnaast de frequentie van hondensportactiviteiten op het perceel aantoonbaar lager geweest dan waar het college in de last vanuit is gegaan, omdat uit de jaarverslagen van PHV De Verdediger blijkt dat lange tijd slechts twee dagen in de week werd getraind in plaats van drie dagen in de week. Het gebruik van het perceel voor drie dagen in de week is daarom onderbroken geweest, waardoor deze derde dag in ieder geval niet onder het overgangsrecht kan vallen.

11.2.  PHV De Verdediger betoogt daarentegen dat het gebruik van het perceel omvangrijker is dan waar het college in het besluit van 21 december 2023 van is uitgegaan. Het college heeft in dit besluit ten onrechte alleen het "bevinden buiten de wegen en paden" toegestaan in de vakken 29 en 32a. Volgens PHV De Verdediger omvat het feitelijke gebruik van de vakken 29 en 32a meer en is dat altijd al zo geweest.

11.3.  De Afdeling stelt vast dat het gebruik van de vakken 29 en 32a voor hondensportactiviteiten in strijd was met het bestemmingsplan "Buitengebied 1980". Op 7 september 1990 is echter het bestemmingsplan "Buitengebied 1988" in werking getreden. Op basis van artikel 47 van dit bestemmingsplan valt zowel het bestaand gebruik dat in overeenstemming is met het voorgaande bestemmingsplan, als het gebruik dat niet in overeenstemming is met het voorgaande bestemmingsplan, onder het overgangsrecht. In tegenstelling tot wat [appellant sub 1] stelt, is het gebruik van de vakken 29 en 32a, zoals dat ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan werd gebruikt en mits het in de tussentijd niet onderbroken is geweest, daarom onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied 1988" komen te vallen. Vervolgens is dit gebruik, mits het door de jaren heen niet onderbroken is geweest en niet wezenlijk is gewijzigd, onder het overgangsrecht van het bestemmingsplannen "Buitengebied 1988, eerste partiële herziening", "Buitengebied" en "Buitengebied 2017" komen te vallen.

11.4.  De Afdeling overweegt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de omvang van het gebruik van de vakken 29 en 32a is af te leiden uit de privaatrechtelijke vergunning van Staatsbosbeheer. Van het gebruik op de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied 1988", zijn namelijk geen gegevens bekend. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is echter aannemelijk geworden dat het gebruik op deze datum gelijk is gebleven aan het gebruik zoals dat in de vergunning van Staatsbosbeheer was vergund, namelijk het "bevinden buiten de wegen en paden (revieren)".

Dit betoog van [appellant sub 1] slaagt niet.

11.5.  Het college heeft in het besluit van 21 december 2023 de omvang van de overtreding echter niet goed vastgesteld. De last houdt namelijk in dat alleen het vak van 30 x 50 meter mag worden gebruikt voor hondensportactiviteiten. Dit betekent dat de vakken 29 en 32a niet mogen worden gebruik voor hondensportactiviteiten. Op de zitting heeft het college toegelicht dat de last zo is bedoeld dat in de vakken 29 en 32a buiten de paden met de honden mag worden gewandeld, conform de vergunning van Staatsbosbeheer, maar dat de honden buiten de paden niet mogen worden afgericht. Het begrip "revieren" staat echter meer toe dan alleen wandelen met de honden. Ook andere activiteiten die PHV De Verdediger in deze vakken verricht, zoals het volgen van geursporen en het staande houden van personen, vallen onder dit begrip. De last is op dit punt daarom te verstrekkend.

Het betoog van PHV de Verdediger slaagt.

11.6.  De Afdeling overweegt verder dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat het gebruik van het perceel tussen 2011 en 2021 gedeeltelijk onderbroken is geweest. Uit de jaarverslagen van PHV de Verdediger blijkt dat in die tijd slechts twee dagen in de week werd getraind, namelijk op woensdag en zondag. Pas sinds 2021 wordt er drie dagen in de week getraind, namelijk op woensdag, zaterdag en zondag.

Op de zitting heeft PHV De Verdediger onweersproken toegelicht dat al jaren op woensdag wordt getraind tussen 18:00 en 22:00 en op zondag tussen 10:00 en 13:00. Verder heeft PHV De Verdediger toegelicht dat ook tussen 2011 en 2021 op zaterdag werd getraind en dat dit een fout in de jaarverslagen betreft. PHV De Verdediger heeft echter niet met nadere gegevens onderbouwd dat in die tijd op drie dagen in de week werd getraind. PHV De Verdediger heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van het perceel voor hondensportactiviteiten voor drie dagen in de week niet onderbroken is geweest. Ook gelet hierop heeft het college de omvang van de overtreding niet goed vastgesteld, doordat de last geen betrekking heeft op de derde dag waarop door PHV de Verdediger op het perceel wordt getraind. De reikwijdte van de last gaat daarom niet over de gehele overtreding.

Het betoog van [appellant sub 1] slaagt.

11.7.  Uit deze overwegingen 11.5 en 11.6 volgt dat college weliswaar terecht heeft geconstateerd dat een deel van de hondensportactiviteiten in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college niet goed heeft vastgesteld wat de omvang van deze overtreding is.

De bouwwerken

12.     PHV De Verdediger betoogt dat het college in het besluit van 21 december 2023 ten onrechte heeft gesteld dat het in stand laten van de bouwwerken op het perceel een overtreding is. De bouwwerken zijn namelijk gelegaliseerd door artikel 9.2.3 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2017". Bovendien is al in 1981 een privaatrechtelijke toestemming voor de bouwwerken verleend door de gemeente, zodat de bouwwerken om die reden onder het overgangsrecht vallen.

12.1.  Artikel 9.2.3 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2017" luidt: "Bijbehorende bouwwerken. Veldschuren en andere gebouwen zijn niet toegestaan. In afwijking hiervan zijn bestaande gebouwen toegestaan, alsmede gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Deze gebouwen mogen blijven bestaan, waarbij de bestaande situering, de bestaande goot- en bouwhoogte en de bestaande inhoud als maximum geldt".

12.2.  De Afdeling overweegt dat het college in het besluit van 21 december 2023 terecht heeft gesteld dat het in stand laten van de bouwwerken op het perceel een overtreding is. Voor de bouwwerken is namelijk geen omgevingsvergunning verleend en hiervoor is door PHV De Verdediger ook geen aanvraag ingediend. Zonder omgevingsvergunning kunnen de bouwwerken niet zijn gelegaliseerd door artikel 9.2.3 van de planregels, nog daargelaten de vraag of de bouwwerken bijbehorende bouwwerken zijn in de zin van dit artikel. De privaatrechtelijke toestemming van de gemeente uit 1981 maakt dit niet anders, omdat daarmee nog geen publiekrechtelijke vergunning is verleend. Deze toestemming kan er bovendien niet toe leiden dat de bouwwerken onder het overgangsrecht vallen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:251) geeft een eventueel met succes gedaan beroep op het overgangsrecht voor bouwwerken geen omgevingsvergunning vervangende titel en worden de bouwwerken daardoor ook niet op een andere manier gelegaliseerd.

Het betoog slaagt niet.

Concreet zicht op legalisatie

13.     PHV De Verdediger betoogt dat het college in het besluit van 21 december 2023 ten onrechte heeft gesteld dat er geen concreet zicht is op legalisatie. Het college kan er namelijk voor kiezen om een omgevingsvergunning te verlenen. Daarnaast heeft het college niet goed gemotiveerd waarom een uitsterfconstructie meer voor de hand ligt dan legalisatie en blijkt uit het besluit niet dat er overleg is geweest met de provincie Noord-Brabant.

13.1.  Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.

13.2.  De Afdeling overweegt dat niet is gebleken van een concreet zicht op legalisatie van de bouwwerken. PHV De Verdediger heeft ten eerste geen aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Het college heeft verder toegelicht dat gebruik maken van een afwijkingsbevoegdheid om de gebouwen te legaliseren niet voor de hand ligt, vanwege de natuurbestemming van het gebied en de bijbehorende provinciale regels omtrent bebouwingsmogelijkheden op deze locatie. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college beter had moeten motiveren waarom een uitsterfconstructie meer voor de hand ligt dan legalisatie. Ook is er geen aanleiding voor het oordeel dat college beter had moeten motiveren dat er overleg is geweest met de provincie, omdat hierin geen doorslaggevende reden is gelegen om gebruik te maken van de bevoegdheid tot het verlenen van een afwijkingsvergunning voor het bouwen.

Het betoog slaagt niet.

Evenredigheid

14.     PHV De Verdediger betoogt dat het college het besluit van 21 december 2023 in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft genomen, omdat het college geen rekening heeft gehouden met de grote implicaties die de last voor PHV De Verdediger heeft. Het uitoefenen van de hondensport is namelijk niet langer mogelijk als de bouwwerken moeten worden verwijderd.

14.1.  De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 21 december 2023 in strijd met het evenredigheidsbeginsel is vastgesteld. Gelet op het algemene belang dat gediend is met handhaving en de overlast die [appellant sub 1] ondervindt van de hondensportactiviteiten, heeft het college deze belangen zwaarder mogen achten dan het belang van PHV De Verdediger om de hondensportactiviteiten in de huidige vorm te mogen uitoefenen op het perceel. Het college heeft namelijk toegelicht dat het uitoefenen van hondensportactiviteiten zonder de bouwwerken op het perceel mogelijk blijft, zij het in een andere vorm. Ook heeft het college in het kader van de evenredigheid een langer dan gebruikelijke begunstigingstermijn aan de last verbonden, om de vereniging de tijd te geven om naar een alternatieve locatie te zoeken als zij dat wenst.

Het betoog slaagt niet.

Begunstigingstermijn

15.     [appellant sub 1] betoogt dat het college een te lange begunstigingstermijn heeft opgelegd. Een termijn van een jaar is namelijk langer dan dat PHV De Verdediger nodig heeft om de overtreding ongedaan te maken. Dit is in strijd met jurisprudentie van de Afdeling, aldus [appellant sub 1].

15.1.  De Afdeling is van oordeel dat het college, gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, in het besluit van 21 december 2023 een begunstigingstermijn van een jaar heeft mogen opleggen. Het college heeft gemotiveerd dat een begunstigingstermijn van een jaar in dit geval redelijk is, omdat al in 1981 door de gemeente privaatrechtelijke toestemming aan PHV De Verdediger is gegeven voor het gebruik van het perceel voor de hondensport en het terrein al zo lang voor dat doel wordt gebruikt.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

16.     De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De beroepen tegen het besluit van 21 december 2023 zijn gegrond. Dat besluit moet worden vernietigd, omdat het college de omvang van de overtreding niet goed heeft vastgesteld en omdat het besluit onbevoegd is genomen.

17.     Omdat echter niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Daartoe overweegt de Afdeling dat het college op de zitting heeft erkend dat in de last onder punt 2 het aantal dagen moet worden teruggebracht van drie naar twee en dat de omvang van het toegestane gebruik van de vakken 29 en 32a ook het revieren moet omvatten (zie onder 11.5 en 11.6 hierboven). De Afdeling betrekt hierbij ook dat het bevoegdheidsgebrek inmiddels is hersteld, omdat het college de mandaatregeling op 2 april 2024 gewijzigd heeft vastgesteld.

Proceskosten

18.     Het college moet de proceskosten van [appellant sub 1] en PHV De Verdediger vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       verklaart de beroepen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel van 21 december 2023  gegrond;

III.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 21 december 2023, kenmerk EER-2020-1312/077023652;

IV.     bepaalt dat

a. de rechtsgevolgen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 21 december 2023 in stand blijven, met uitzondering van de last onder punt 2;

b. de last onder punt 2 als volgt komt te luiden:

"het gebruik van het terrein ten behoeve van hondensport alleen mag plaatsvinden op woensdag tussen 18:00 en 22:00 en op zondag tussen 10:00 en 13:00 binnen de door Staatsbosbeheer benoemde vlakken 29 en 32a met een grootte van 30 x 50 meter, met een ledenbestand van maximaal 10 leden. De overige delen van de vlakken 29 en 32a mogen alleen worden gebruikt voor het bevinden buiten de wegen en paden (revieren) op dezelfde tijdstippen en met hetzelfde ledenbestand. Dit geldt ook voor het groot onderhoud van het terrein, gericht op het gebruik als hondensportterrein, zoals bijvoorbeeld het maaien van gras en het onderhoud van bomen en struiken niet gericht op de

bestemming.";

V.      bepaalt dat deze uitspraak wat onderdeel IV betreft in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VI.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eersel tot vergoeding van bij [appellant sub 1A], [appellante sub 1B] en [appellant sub 1C] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3116,29, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eersel tot vergoeding van bij Politiehondenvereniging de Verdediger in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3062,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eersel aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 548,00 voor [appellant sub 1A], [appellante sub 1B] en [appellant sub 1C], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, en € 548,00 voor Politiehondenvereniging de Verdediger.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

w.g. Ten Veen

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Scheele

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024

723-1092

Artikel delen