202404788/2/R2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend in Klundert, gemeente Moerdijk,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 juli 2024 in zaken nrs. 24/3250 en 24/3251 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2022 heeft het college [verzoeker] opgedragen om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bestemmingsplannen "Woonwijken Zevenbergen" en "Veegplan kernen 2017" te beëindigen en beëindigd houden. Als [verzoeker] dat niet doet, dan moet hij een dwangsom van € 10.000,00 per constatering per woning betalen.
Bij besluit van 12 juli 2023 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2024 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting behandeld op 13 augustus 2024, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. G.J. Scholten, advocaat in Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van Houten, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
2. [verzoeker] is eigenaar van vijf woningen die hij verhuurt aan een bedrijf dat in die woningen groepen arbeidsmigranten huisvest die er in wisselende samenstelling tijdelijk verblijven. Het college heeft een last onder dwangsom opgelegd, omdat deze wijze van huisvesting volgens hem in strijd is met het bestemmingsplan. [verzoeker] is het daarmee niet eens, omdat het college volgens hem een verkeerde invulling geeft aan het begrip ‘huishouden’ in het bestemmingsplan. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de last onder dwangsom wordt geschorst totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
3. Het verzoek wordt afgewezen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is namelijk niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. Gelet op de belangen die [verzoeker] en het college naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter licht dat hieronder toe.
3.1. In hoger beroep kan worden uitgegaan van dezelfde feiten waarvan ook de rechtbank is uitgegaan en die zij heeft ontleend aan de verschillende controlerapporten. [verzoeker] heeft die feiten onvoldoende betwist. Dat [verzoeker] niet bij de controles aanwezig was en hij heeft vernomen dat bewoners de vragen van de controleurs niet begrepen, is niet voldoende om af te doen aan de inhoud van de verschillende controlerapporten die geen blijk geven van enige verwarring bij de bevraagde bewoners.
3.2. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de wijze waarop [verzoeker] de woningen verhuurt in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft toereikend gemotiveerd dat de woningen van [verzoeker] niet worden verhuurd aan een huishouden, omdat er geen continuïteit in de samenstelling van de bewoners is. Daarbij heeft het college van belang mogen achten dat de aanvang en de duur van de huurovereenkomsten voor elke individuele bewoner anders is. De wens om te huren wordt bepaald door de wens huisvesting te hebben in de periode dat de bewoner in Nederland werkt. Bewoners hebben ook geen invloed op waar ze wonen en geen intentie om na afloop de samenwoning voort te zetten. De rechtbank heeft daarnaast terecht overwogen dat het college het vereiste ‘een zekere mate van continuïteit in de samenstelling’ uit de begripsbepaling ‘huishouden’ kon invullen aan de hand van algemeen spraakgebruik en de rechtspraak die de Afdeling daarover heeft. Anders dan [verzoeker] betoogt, staat de uitdrukkelijke begripsbepaling voor ‘huishouden’ in de planregels daar niet aan in de weg.
3.3. Daarnaast heeft de rechtbank terecht overwogen dat de last niet onevenredig is. De rechtbank is gemotiveerd op het betoog van [verzoeker] ingegaan. De voorzieningenrechter kan zich vinden in deze conclusie.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Van Altena
voorzieningenrechter
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2024
638