202202692/1/R4
Datum uitspraak: 4 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A], wonend in Nigtevecht, gemeente Stichtse Vecht, [appellante sub 1B] en [appellante sub 1C], gevestigd in Nigtevecht, en [appellant sub 1D], wonend in Nigtevecht (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend in Nigtevecht,
3. Sonnevanck Participaties Holding B.V. (hierna: Sonnevanck), gevestigd in Eersel,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Stichtse Vecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Garsten Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en Sonnevanck beroep ingesteld.
De raad heeft verweerschriften ingediend.
De raad, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 3 juni 2024, waar [appellant sub 1A], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. B.B. van Vliet, advocaat in Amsterdam, Sonnevanck, vertegenwoordigd door mr. Q.W.J. de Ruijter, rechtsbijstandverlener in Helmond en [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.M.E. Broeke, ing. T. Verkammen en drs. A.K. Krikke, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 13 november 2015 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Bijlage
2. De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bij deze uitspraak behorende bijlage. Vanwege de leesbaarheid van de uitspraak zijn bepaalde wettelijke bepalingen en planregels ook in de uitspraak zelf weergegeven.
Inleiding
3. Garsten Noord is een gemengd gebied in Nigtevecht waar enerzijds bedrijven zijn gevestigd en anderzijds woningen staan. Het plan voorziet in een actualisering van het voorheen geldende bestemmingsplan voor Garsten Noord. In het oosten van het plangebied wordt de ontwikkeling van vrijstaande woningen en een appartementengebouw mogelijk gemaakt.
3.1. [appellant sub 2] en anderen wonen in en nabij het plangebied. Zij hebben beroep ingesteld tegen het plan, onder andere omdat zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.
Sonnevanck is eigenaar van de gronden gelegen aan de Vreelandseweg 11, 13, 17 en 19, en is de ontwikkelaar van de in het plan voorziene woningbouw. Sonnevanck is het grotendeels eens met het plan, maar is het niet eens met een aantal planregels voor de in het plan beoogde woningbouw.
[appellant sub 1A] woont aan de [locatie 1] in Nigtevecht. Zij heeft een demontage en recycling bedrijf aan [locatie 2] in Nigtevecht. [appellant sub 1D] is eigenaar en exploitant van een metaalhandel aan de [locatie 3] in Nigtevecht. Hij woont in de bedrijfswoning op het perceel. Zij zijn tegen het plan in beroep gegaan, onder meer omdat zij vrezen voor beperkingen in hun bedrijfsvoering.
Wijze van toetsen
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Procedureel
Inspraak
5. [appellant sub 2] en anderen betogen dat in het vaststellingsbesluit van 1 februari 2022, onder 2, ten onrechte Breukelen als plaatsnaam wordt genoemd in plaats van Nigtevecht. Deze fout zit ook in het raadsvoorstel tot vaststelling van het besluit. Hierdoor is volgens [appellant sub 2] en anderen (potentiële) bezwaarmakers de mogelijkheid ontnomen om in te spreken op een van de raadsvergaderingen. Verder stellen [appellant sub 2] en anderen dat zij geen inspraakmogelijkheden hebben gehad over de aangebrachte wijzigingen van de raad ten opzichte van het ontwerpplan.
5.1. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. In overeenstemming met deze procedure zijn de omwonenden in dat kader in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Aan de wettelijke eisen voor de voorbereiding van het bestemmingsplan is voldaan. Het bieden van inspraak over bijvoorbeeld de aangebrachte wijzigingen van de raad en inspraak tijdens de raadsvergadering over het ontwerpplan, bovenop de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen over het ontwerpplan, maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure.
Verder geldt dat de onjuiste vermelding van de plaatsnaam in het vaststellingsbesluit er niet toe kan hebben geleid dat belangstellenden de raadsvergadering van 1 februari 2022 niet hebben bijgewoond, omdat dat besluit pas in die raadsvergadering is genomen. Ook is niet aannemelijk dat de onjuiste vermelding van de plaatsnaam in het raadsvoorstel er toe heeft geleid dat belangstellenden de raadsvergadering van 1 februari 2022 niet hebben bijgewoond, onder andere omdat in de openbare raadsagenda voor de raadsvergadering van 1 februari 2022 onder bespreekpunt 12 het bestemmingsplan Garsten Noord, zonder vermelding van de onjuiste plaatsnaam staat weergegeven. En het is aannemelijk dat, zoals de raad heeft toegelicht in het verweerschrift, Garsten Noord in de gemeente Stichtse Vecht en zeker in Nigtevecht een bekende benaming is voor het bedrijventerrein aan de Vreelandseweg in Nigtevecht. Ook zijn de indieners van de zienswijzen door de griffie van de raad uitgenodigd voor het bijwonen van de raadsvergadering.
Het betoog slaagt niet.
Gewijzigde vaststelling
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad een wezenlijk ander plan heeft vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan, zodat opnieuw de procedure van afdeling 3.4 van de Awb doorlopen had moeten worden. Er is volgens hen een lange tijd verstreken tussen het ontwerpplan en het vastgestelde plan. [appellant sub 2] en anderen wijzen erop dat er tientallen wijzigingen zijn ten opzichte van het ontwerpplan, waaronder een wijziging van de bestemming "Wonen - 1" naar "Wonen - 4" op het perceel [locatie 1], een wijziging van de bestemming "Wonen - 1" naar "Bedrijf" met een nadere aanduiding "specifieke vorm van bedrijf -bedrijfswoning en logies" op het perceel [locatie 4] en een wijziging van de bestemming "Agrarisch met waarden" naar "Wonen - 1" op het perceel [locatie 5]. [appellant sub 2] en anderen stellen ook dat de gebruiksmogelijkheden van bedrijfspercelen zijn verruimd. Daarnaast hebben zij erop gewezen dat het plangebied is gewijzigd.
6.1. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Alleen als de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, moet de wettelijke procedure opnieuw worden doorlopen.
De raad heeft in dit geval het plan vastgesteld met een aantal wijzigingen. Deze afwijkingen van het ontwerp zijn naar aard en omvang niet zo groot dat een wezenlijk ander plan voorligt. De Afdeling legt hieraan de volgende redenen ten grondslag.
6.2. De Afdeling stelt voorop dat het feit dat een lange tijd is verstreken tussen het ontwerpplan en de vaststelling van het plan op zichzelf niet maakt dat sprake is van een wezenlijk ander plan.
In het ontwerpplan was aan de [locatie 1] de bestemming "Wonen - 1" toegekend. De voor "Wonen - 1" aangewezen gronden waren onder andere bestemd voor wonen. Bij het vaststellen van het plan heeft de raad aan deze gronden de bestemming "Wonen - 4" toegekend. De voor "Wonen - 4" aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wonen op een bedrijventerrein. De verschillen tussen deze twee woonbestemmingen zijn naar aard en omvang niet zo groot dat daarom een wezenlijk ander plan voorligt.
Aan de [locatie 4] was in het ontwerpplan de bestemming "Wonen - 1" toegekend, maar in het vastgestelde plan is de bestemming "Bedrijf" met functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning en logies" aan deze gronden toegekend. Op gronden met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning en logies" zijn een bedrijfswoning en logies voor 6 arbeidsmigranten toegestaan. Ook deze wijziging is naar aard en omvang niet zo groot dat er een wezenlijk ander plan voorligt.
Op de gronden aan de [locatie 5] rustte in het ontwerpplan de bestemming "Agrarisch met waarden", maar in het vastgestelde plan hebben de gronden de bestemming "Wonen - 1" gekregen, omdat een omgevingsvergunning was verleend voor wonen. Ook deze wijziging maakt niet dat sprake is van een wezenlijk ander plan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat deze wijziging strekt tot planologische regeling van een onherroepelijk vergunde situatie. Deze wijziging maakt daarom niet meer mogelijk dan dat er ook los van het bestemmingsplan is toegestaan. Daarnaast zijn de (overige) wijzigingen op zichzelf en samen bezien naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Daarbij is nog van belang dat ook de wijziging van het plangebied beperkt van aard is.
Het betoog slaagt niet.
Verouderde onderzoeken
7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen betogen dat diverse onderzoeken die aan het plan ten grondslag zijn gelegd verouderd zijn, zodat deze onderzoeken niet meer aan het plan ten grondslag gelegd hadden mogen worden. Het gaat volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen vooral om de Aerius-berekening uit 2021, het flora- en faunaonderzoek uit 2014, het inventariserend bodemonderzoek Vreelandseweg 11 uit 2000, het verkennend waterbodemonderzoek uit 2014, het separaat deelmonsteronderzoek uit 2015, de vleermuisinventarisatie uit 2015, het nader bodemonderzoek fase 1 Vreelandseweg 11-13 uit 2015, het eindrapport beschermde soorten uit 2016, het verkennend en aanvullend bodemonderzoek [locatie 6]-[locatie 4] uit 2018, het akoestisch onderzoek [locatie 1] en [locatie 3] uit 2007, het akoestisch onderzoek [appellant sub 1] [locatie 1]-[locatie 2] uit 2017 en het cumulatieonderzoek geluid Garsten Noord uit 2018.
7.1. Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
7.2. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
7.3. Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Bij beantwoording van de vraag of verwevenheid kan worden aangenomen, wordt onder meer rekening gehouden met de situering van de woning van appellant, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van appellant en het natuurgebied, met hetgeen aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, gehele of gedeeltelijke zicht vanuit de woning op het gebied.
7.4. De afstand tussen de percelen waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen wonen en het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen bedraagt ongeveer 2 km. Deze afstand is zodanig dat het desbetreffende gebied niet kan worden geacht deel uit te maken van hun leefomgeving. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen betogen dat de Aerius-berekening voor de stikstofdepositie op dit gebied verouderd is, verzet artikel 8:69a van de Awb zich tegen het vernietigen van het bestreden besluit op deze beroepsgrond. Daarom laat de Afdeling een verdere bespreking van deze beroepsgrond in zoverre achterwege.
7.5. Artikel 3.1.1a van het Bro luidt: "Bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar."
7.6. Over de overige door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen genoemde onderzoeksrapporten, overweegt de Afdeling het volgende. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer onder 14.3 van haar uitspraak van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:437, staat artikel 3.1.1a van het Bro er niet aan in de weg dat onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar aan het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ten grondslag worden gelegd.
Uit het flora- en faunaonderzoek "Vreelandseweg 11, 13, 17 en 19 Nigtevecht, Quickscan Flora & Fauna", van AROM van 5 december 2014, blijkt dat het aannemelijk is dat sommige beschermde diersoorten, zoals vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen in het gebied aanwezig zijn. Voor andere soorten, zoals de rugstreeppad en de bittervoorn, is het plangebied geen ideale habitat, maar niet uitgesloten wordt dat deze soorten ook aanwezig zijn, aldus het onderzoek. Tijdens dit onderzoek was er al sprake van een locatie aan het water en had de bestaande bebouwing al openingen. De raad heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat het onderzoek actueel is en dat er geen reden is om te verwachten dat de situatie ter plekke relevant is veranderd. Daarbij heeft de raad toegelicht dat een groot deel van het plangebied al verhard is en dat verwildering niet op voorhand leidt tot een verbeterd vestigingsklimaat voor (andere) beschermde diersoorten. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de raad.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben ook over de overige onderzoeken geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de representativiteit van deze onderzoeken voor de voorziene ontwikkeling. In het plangebied hebben sinds de onderzoeken geen grote wijzigingen plaatsgevonden en het plan is ook niet wezenlijk veranderd. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze onderzoeken niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog slaagt niet.
Inhoudelijk
Beroep [appellant sub 2] en anderen
Ingetrokken beroepsgronden
8. Op de zitting hebben [appellant sub 2] en anderen de beroepsgronden dat het plan in strijd is met de "Actualisatie Woonvisie 2017-2022" en dat het aan het plan ten grondslag gelegde onderzoek naar de cumulatie van geluid niet zorgvuldig tot stand is gekomen, ingetrokken.
Transformatie naar woongebied
9. [appellant sub 2] en anderen vrezen dat door de verruiming van de bedrijfsmogelijkheden in het plan de transformatie naar een woongebied uit beeld raakt. Volgens hen getuigt het niet van een goede ruimtelijke ordening om een bestemmingsplan vast te stellen waarin zowel de mogelijkheden van een gezoneerd industrieterrein worden uitgebreid als de woonfunctie wordt uitgebreid.
9.1. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat sinds de vaststelling van de ruimtelijke visie wordt ingezet op een geleidelijke transformatie naar een gemengd gebied. Het plan voorziet enerzijds in woningbouw aan de Vechtoever en anderzijds in het planologisch vastleggen van bestaande bedrijfsactiviteiten en bestaande woonbestemmingen. Aan bestaande bedrijven die in het plangebied hun bedrijfsactiviteiten uitoefenen en dit ook willen blijven doen in de toekomst, is volgens de raad een passende bestemming toegekend. Daarbij is op grond van de jurisprudentie en in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bezien welke wensen deze bedrijven hebben, zodat ze de komende planperiode goed kunnen blijven functioneren. De raad heeft toegelicht dat deze wensen zijn afgezet tegen het kunnen bieden van een acceptabel woon- en leefklimaat voor omliggende milieugevoelige functies, zoals wonen. Daarom zijn er aanvullende en verscherpte regels ten opzichte van het voorheen geldende plan opgenomen in dit plan die de mogelijkheid geven om handhavend op te treden.
9.2. Zoals uit deze toelichting van de raad en onder meer paragraaf 2.3 van de plantoelichting blijkt, heeft de raad gekozen voor een gemengd gebied, omdat in de feitelijke situatie zowel bedrijven als woningen aanwezig zijn in het plangebied. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht rekening gehouden met de belangen en wensen van zowel de ondernemers als de omwonenden door enerzijds te reguleren dat de bedrijven kunnen blijven functioneren en anderzijds de regels te verscherpen zodat een acceptabel woon- en leefklimaat voor omwonenden gegarandeerd kan worden. Gelet op de feitelijke bestaande situatie waarin er zowel bedrijven als woningen aanwezig zijn in het plangebied, is er geen grond voor het oordeel dat de raad niet had mogen kiezen voor het mogelijk maken van zowel bedrijfsfuncties als woonfuncties.
Het betoog slaagt niet.
Strijd met het beeldkwaliteitsplan
10. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de toegestane hoogte van het appartementengebouw in strijd is met het beeldkwaliteitsplan en de plantoelichting. Zij merken op dat volgens het beeldkwaliteitsplan en de plantoelichting een appartementengebouw met een maximale bouwhoogte van 12 m is toegestaan, terwijl dit volgens de planregels maximaal 12,60 m mag zijn. Een appartementengebouw met deze hoogte past volgens hen niet in een omgeving waar de bouwhoogte van de bebouwing ongeveer 9 m is. Daarnaast voeren [appellant sub 2] en anderen aan dat in het beeldkwaliteitsplan staat dat de maximale goothoogte van de vrijstaande woningen 6 m mag zijn, terwijl de planregels een maximale goothoogte van 7 m toestaan.
10.1. De raad heeft toegelicht dat het appartementengebouw in het beeldkwaliteitsplan is aangeduid als "korrel incident". Als afronding van het plan Vechtoevers mag hier een markant gebouw gerealiseerd worden. Dit is volgens de raad een bijzondere locatie als beëindiging van de lintbebouwing en als overgang naar het dorp Nigtevecht. De raad stelt zich op het standpunt dat de massa, vorm en bouwhoogte van de bebouwing daarmee mogen afwijken van de bestaande en overig nieuw te realiseren bebouwing in de omgeving. Buitendijkse bebouwing, waar hier sprake van is, moet volgens de raad een relatie hebben met het water. Daarom is in het stedenbouwkundig plan gekozen voor een bijzondere gevel, met grote en hoge raampartijen om de oriëntatie en uitstraling op het water te benadrukken. De raad merkt op dat volgens het beeldkwaliteitsplan het appartementengebouw een accent moet hebben aan de kant van de Vecht. Daarom is in het stedenbouwkundig plan aan de Vechtzijde gekozen voor een erker, een ruim balkon en een hoog, rond raamkozijn. Dit raamkozijn is, door onder andere het uitsteken van de liftschacht, hoger dan de in het beeldkwaliteitsplan en ontwerpplan opgenomen maximale bouwhoogte van 12 m. Om het stedenbouwkundig plan mogelijk te maken, is gekozen voor een bouwhoogte van 12,60 m. Het gaat volgens de raad om een beperkte verhoging van de bouwhoogte, die bedoeld is voor een specifiek raamkozijn en die niet waarneembaar is vanaf de percelen van [appellant sub 2] en anderen.
Over de maximale goothoogte van de vrijstaande woningen, heeft de raad toegelicht dat de maximale goothoogte inderdaad 1 m is verhoogd. De raad stelt dat volgens het beeldkwaliteitsplan de verschijningsvorm van de vrijstaande woningen individueel en divers mag zijn. Die verscheidenheid is volgens de raad voornamelijk gezocht in de kapvorm. Om de verschillende kapconstructies en kapvormen mogelijk te maken en daarmee de gewenste verscheidenheid te kunnen aanbrengen, heeft de raad ervoor gekozen om een maximale goothoogte van 7 m toe te staan. De goothoogte heeft volgens de raad geen nadelige gevolgen voor [appellant sub 2] en anderen, omdat zij op meer dan 50 m afstand van de vrijstaande woningen wonen.
10.2. De Afdeling stelt voorop dat er geen voorschrift is op grond waarvan het beeldkwaliteitsplan bij de vaststelling van het bestemmingsplan in acht genomen moet worden. Het beeldkwaliteitsplan dient naar het oordeel van de Afdeling te worden aangemerkt als een richtinggevend beleidsstuk, zodat de raad hiermee rekening dient te houden en hiervan gemotiveerd kan afwijken. Ook de plantoelichting, waar het beeldkwaliteitsplan wordt genoemd en als bijlage is gevoegd, maakt geen deel uit van het bestemmingsplan, maar vergezelt dit.
Gelet op de gegeven toelichting heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling een verhoging van de bouwhoogte ten opzichte van het beeldkwaliteitsplan met 0,6 m voor een gedeelte van het beoogde appartementengebouw aanvaardbaar mogen achten. Maar uit de verbeelding van het plan blijkt dat de hogere bouwhoogte van 12,6 m niet beperkt is tot een deel van het bouwvlak. Dit betekent dat, anders dan de bedoeling is geweest van de raad, het hele appartementengebouw in het bouwvlak een hoogte van 12,6 m mag hebben. Anders dan de raad heeft gesteld, kan deze bouwmogelijkheid die het bestemmingsplan geeft, niet worden ingeperkt door welstandseisen of eisen uit het beeldkwaliteitsplan. Het plan maakt daarom meer mogelijk dan de raad heeft beoogd. In zoverre slaagt het betoog.
De afwijking van het beeldkwaliteitsplan voor de maximale goothoogte van de vrijstaande woningen heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk gemotiveerd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft toegelicht dat volgens het beeldkwaliteitsplan de verschijningsvorm van de woningen individueel en divers mag zijn en dat de raad die verscheidenheid gezocht heeft in de kapvorm. Daardoor is de maximale goothoogte 1 m verhoogd ten opzichte van het beeldkwaliteitsplan. In zoverre slaagt het betoog niet.
Verkeer
11. [appellant sub 2] en anderen betogen dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de aanleg in 2018 van een fietsbrug (de Liniebrug) ten zuiden van het plangebied op ongeveer 200 m van de ingang van de betonfabriek aan de Kanaaldijk Oost. Zij wijzen erop dat artikel 4.1, aanhef en onder b, van de planregels bepaalt dat vrachtverkeer van en naar de betonfabriek slechts via de Kanaaldijk Oost mag aan- en afrijden. Dit betekent volgens [appellant sub 2] en anderen dat het vrachtverkeer zich vermengt met het fiets- en voetgangersverkeer op de smalle Kanaaldijk Oost. Zij stellen dat dit verkeersonveilige situaties zal opleveren en daarom aanvullend onderzoek nodig is.
11.1. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat de fietsbrug is gelegen op ruim 200 m van de ingang van de betonfabriek aan de Kanaaldijk Oost. De raad wijst erop dat het de bedoeling is dat fietsers gebruik maken van de route via de Vreelandseweg en niet de Kanaaldijk Oost. Om de verkeersveiligheid te kunnen waarborgen, is in artikel 4.1, aanhef en onder b, van de planregels bepaald dat vrachtverkeer slechts via de Kanaaldijk Oost mag aan- en afrijden. Dit is volgens de raad in de regels vastgelegd om te voorkomen dat gebruik wordt gemaakt van de ingang van de betonfabriek aan de zijde van de Vreelandseweg. Bij de aanleg van de fietsbrug is uitgegaan van 135 fietsers per dag met een maximum van 250 fietsers per dag. De bestaande infrastructuur kan dit ruimschoots en veilig verwerken, zo stelt de raad.
11.2. De situatie waarin fietsers gebruik maken van de fietsbrug is een bestaande situatie. Het is dus geen nieuwe ontwikkeling die met het plan mogelijk wordt gemaakt. Het plan heeft alleen de verplichting toegevoegd dat vrachtverkeer van en naar de betonfabriek via de Kanaaldijk Oost moet aan- en afrijden. Gelet op de toelichting van de raad en het feit dat er een aparte fietsstrook is in de Kanaaldijk Oost, is de Afdeling van oordeel dat de raad er zonder nader onderzoek van uit mocht gaan dat het plan niet zal leiden tot verkeersonveilige situaties voor fietsers.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
12. [appellant sub 2] en anderen betogen dat ten onrechte in artikel 24.3.2 van de planregels een mogelijkheid wordt gegeven om af te wijken van de planregel dat parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden. Volgens hen is de parkeerdruk in de omgeving al hoog.
12.1. Op grond van artikel 24.3.2 van de planregels mag alleen worden afgeweken van de regel dat parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden, als dat niet leidt tot een onevenredige parkeerdruk. Hiermee is gewaarborgd dat de parkeerdruk in de omgeving niet onevenredig hoog wordt. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad die afwijkingsmogelijkheid niet had mogen opnemen in het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat
13. [appellant sub 2] en anderen betogen dat door de massaliteit van het beoogde appartementengebouw het uitzicht van [appellant sub 2A] en andere omwonenden op de Vecht wordt geblokkeerd.
13.1. De raad heeft in het verweerschrift opgemerkt dat voor zover blijvend uitzicht in een bestaand stedelijk gebied een recht is, het uitzicht van [appellant sub 2] en anderen in de bestaande situatie al deels geblokkeerd is. De raad merkt verder op dat met het plan de belangrijkste zichtlijnen open blijven.
13.2. De Afdeling overweegt dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Dit neemt niet weg dat de raad het belang van [appellant sub 2] en anderen bij behoud van hun uitzicht moet betrekken in zijn belangenafweging. [appellant sub 2] en anderen wonen op een afstand van ongeveer 18 tot 30 m van het appartementengebouw. De bebouwing met de hoogste maximale bouwhoogtes aan de noordoostkant van het plangebied is op ongeveer 18 tot 50 m afstand voorzien. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onder deze omstandigheden mogen concluderen dat het uitzicht van [appellant sub 2] en anderen niet onevenredig wordt beïnvloed door het plan.
Het betoog slaagt niet.
Waterberging
14. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de waterbergingscapaciteit afneemt doordat er woningen gebouwd worden op overstroombaar boezemland. Volgens hen is in het plan ten onrechte geen planregel opgenomen om dit verlies te compenseren. Zij wijzen erop dat ook uit het Watertoets-overleg blijkt dat als wordt gebouwd op overstroombaar boezemland, het verlies aan waterberging moet worden gecompenseerd.
14.1. In het verslag van het Watertoets-overleg van 20 november 2014, dat als bijlage aan de plantoelichting is toegevoegd, staat onder 7 dat het perceel buitendijks ligt en daarmee op boezemland. Als het maaiveld lager ligt dan NAP+0,2 m, dan wordt dit land tot overstroombaar boezemland gerekend en doet het mee in de waterberging bij extreem hoge waterstanden, zo staat in het verslag. Het peil in de Vecht is volgens het verslag NAP -0,4 m. Er is dus sprake van overstroombaar boezemland. Als er in overstroombaar boezemland wordt gebouwd, dan neemt de waterberging af. Dan zal dit 1 op 1 moeten worden gecompenseerd met het realiseren van extra waterberging in hetzelfde peilgebied, zo staat in het verslag van het overleg.
14.2. Volgens de raad is de waterberging in het plangebied voldoende gewaarborgd. Daartoe voert de raad aan dat in het bestemmingsplan de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterkering" is toegekend aan onder andere de percelen aan de Vecht. Dit zorgt er volgens de raad voor dat de waterbeheerder betrokken wordt bij vergunningverlening en dat altijd getoetst wordt aan het actuele beleid. De raad merkt verder op dat in de huidige situatie al sprake is van een groot bebouwd en verhard gebied. Vooral de percelen voor de vrijstaande woningen zijn al nagenoeg volledig verhard. Volgens de raad bieden de nieuwe inrichting van de percelen en de gekozen bestemming, vooral de bestemming "Tuin", voldoende ruimte en mogelijkheden voor compensatie.
14.3. Op de gronden waarop de woningen voorzien zijn, rust de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering". Op grond van artikel 21.2 is de bouw van woningen niet direct toegestaan, omdat alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde gerealiseerd mogen worden voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering. Op grond van artikel 21.3 van de planregels kan hiervan worden afgeweken, mits advies is gevraagd aan de beheerder van de waterkering. Verder moeten bij het verlenen van een omgevingsvergunning alle relevante belangen worden meegewogen. Hier valt ook het waterbeheer onder. Naar het oordeel van de Afdeling is hiermee afdoende gewaarborgd dat voldoende waterbergingscapaciteit beschikbaar blijft. Daarbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat de percelen waar de beoogde woningen worden ontwikkeld, al in meer of mindere mate verhard zijn en dat aannemelijk is dat er verder genoeg ruimte en mogelijkheden zijn voor compensatie in het plangebied als er waterbergingscapaciteit verloren gaat.
Het betoog slaagt niet.
Beroep Sonnevanck
Bouwbesluit 2012
15. Sonnevanck betoogt dat de maximale goothoogte van 3 m van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in de bestemming "Wonen - 2" te laag is. Sonnevanck stelt dat een minimale hoogte van 3,30 m nodig is om te kunnen voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012.
15.1. Artikel 15.2.2 van de planregels luidt:
"Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voldoen aan de volgende kenmerken:
[…]
g. de goothoogte van aan- en uitbouwen, en overkappingen mag niet meer dan de eerste bouwlaag bedragen, + 0,30 m met een maximum van 3 m;
[…]".
15.2. In het Bouwbesluit zijn voorschriften opgenomen waaraan een bouwwerk moet voldoen. De raad hoeft het plan niet rechtstreeks aan deze voorschriften te toetsen. Hij dient wel een plan vast te stellen waarbij een invulling mogelijk is die aan de desbetreffende voorschriften voldoet. Op de zitting heeft Sonnevanck erkend dat er binnen de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan bouwwerken mogelijk zijn die aan de voorschriften van het Bouwbesluit voldoen. Gelet hierop staat het Bouwbesluit niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg.
Het betoog slaagt niet.
Maximale goothoogte appartementengebouw
16. Sonnevanck betoogt dat op de gronden met de bestemming "Wonen - 3" waarop een appartementengebouw is voorzien, ten onrechte een maximale goothoogte van 8 m geldt. Sonnevanck voert daartoe aan dat haar eigen bouwplan voorziet in een goothoogte van 9 m. Daar is volgens haar in een eerder stadium overeenstemming over bereikt. Verder zijn er volgens haar stedenbouwkundig gezien geen beletselen voor een goothoogte van 9 m.
16.1. De raad stelt dat al eerder is aangegeven dat een goothoogte van 9 m onwenselijk wordt geacht. De raad heeft de maximale goothoogte overgenomen uit het beeldkwaliteitsplan. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat gekozen is voor een goothoogte van 8 m, omdat dit aansluit bij de maximale goothoogte van andere bebouwing aan de Vecht.
16.2. De Afdeling is van oordeel dat de in het plan toegestane bebouwing vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, niet onaanvaardbaar is. Hierbij betrekt de Afdeling dat de maximale goothoogte aansluit bij het beeldkwaliteitsplan en de goothoogte van andere bebouwing aan de Vecht. Dat de raad na afweging van alle belangen, waarbij onder meer rekening is gehouden met stedenbouwkundige aspecten, een andere keuze heeft gemaakt dan die overeenkomt met de wens van Sonnevanck, valt binnen de beleidsruimte die de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan toekomt.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
17. Sonnevanck betoogt dat de parkeerregels rechtsonzeker zijn, omdat deze niet voldoende concreet en objectief begrensd zijn. Artikel 15.4.2 en 16.4.2 van de planregels bevatten specifieke gebruiksregels over parkeerplaatsen, maar in artikel 24.3 staan ook algemene regels over parkeerplaatsen. Sonnevanck vraagt zich af welke parkeerregels geldend zijn voor haar situatie. Verder voert Sonnevanck aan dat de parkeereisen niet verbonden zijn aan de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen en dat niet duidelijk is welke parkeernota in artikel 24.3.1, aanhef en onder b, van de planregels wordt bedoeld.
17.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de specifieke parkeernormen uit de artikelen 15.4.2 en 16.4.2 van toepassing zijn op de percelen met de bestemmingen "Wonen - 2" en "Wonen - 3". De raad heeft hiervoor gekozen om te kunnen toezien op de aanwezigheid van de parkeerplaatsen. Wanneer niet aan deze normen wordt voldaan, kan volgens de raad handhavend worden opgetreden.
17.2. Artikel 15.4.2, aanhef en onder a, van de planregels luidt:
"De gronden als bedoeld in lid 15.1 onder a mogen slechts als zodanig in gebruik zijn en worden genomen, indien:
a. bij elke vrijstaande woning op eigen terrein minimaal 2 parkeerplaatsen aanwezig zijn;
[…]"
Artikel 16.4.2, aanhef en onder a, van de planregels luidt:
"De gronden als bedoeld in lid 16.1 mogen slechts als zodanig in gebruik zijn en worden genomen, indien:
a. per appartement op eigen terrein minimaal 2 parkeerplaatsen aanwezig zijn.
[…]"
Artikel 24.3.1, aanhef en onder b, van de planregels luidt:
"Binnen het plan moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, en/of gelegen in openbaar of semi-openbaar toegankelijk gebied binnen redelijke afstand van het gebouw, met dien verstande dat:
a. […]
b. als in voldoende mate wordt gehanteerd dat minimaal voorzien moet worden in het aantal parkeerplaatsen dat benodigd is om te voldoen aan de gemeentelijke par-keernota;
c. […]"
17.3. De Afdeling is van oordeel dat niet duidelijk is wat de verhouding is tussen de planregels over parkeren in artikel 24.3.1 en die in de artikelen 15.4.2 en 16.4.2. De planregels over parkeren in de artikelen 15.4.2 en 16.4.2 behoren tot het onderdeel "specifieke gebruiksregels", terwijl artikel 24.3 behoort tot het onderdeel "algemene gebruiksregels". Alle drie de artikelen bevatten gebruiksregels. Artikel 24.3.1 maakt geen uitzondering voor bestemmingen waarvoor al specifieke gebruiksregels gelden. Uit de toelichting van de raad op de zitting leidt de Afdeling af dat het niet de bedoeling is dat op hetzelfde moment aan zowel de specifieke parkeerregels als de algemene parkeerregels moet worden voldaan, maar uit de tekst van die artikelen blijkt dat niet. Gelet hierop zijn de artikelen 15.4.2, 16.4.2 en 24.3.1 van de planregels rechtsonzeker.
Over het betoog van Sonnevanck dat de parkeernormen uit de artikelen 15.4.2, 16.4.2 en artikel 24.3.1 van de planregels niet verbonden zijn aan de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen en niet duidelijk is welke parkeernota in artikel 24.3.1, eerste lid, aanhef en onder b, wordt bedoeld, overweegt de Afdeling het volgende.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837, onder 14.4, kan de juridische waarborg dat de benodigde parkeergelegenheid wordt gerealiseerd met gebruikmaking van artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro, in het bestemmingsplan worden geregeld door in een bestemmingsplanregel neer te leggen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, de regel geldt dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in een gemeentelijke parkeernota. Daarbij kan ook worden geregeld dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
Het aantal parkeerplaatsen in artikel 24.3.1 van de planregels is gekoppeld aan een gebruiksmogelijkheid en niet aan de bevoegdheid voor de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen. Dat is misschien wel de bedoeling van de raad geweest, maar zo staat het niet in dat artikel en het artikel staat ook in het onderdeel "Algemene gebruiksregels". Op zich mag ook in een gebruiksregel worden voorgeschreven dat aan de parkeernormen van een bepaalde parkeernota moet worden voldaan, maar gelet op de rechtszekerheid mag dan alleen een zogenaamde statische verwijzing naar een parkeernota worden opgenomen, en niet een dynamische verwijzing. In artikel 24.3.1, aanhef en onder b, van de planregels staat dat moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernota. Omdat er verder geen enkele nadere omschrijving van de parkeernota wordt gegeven, is niet duidelijk welke parkeernota hier concreet wordt bedoeld. Artikel 24.3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de planregels is daarom in strijd met de rechtszekerheid.
Op zich mag ook in een gebruiksregel worden voorgeschreven dat aan een in die regel opgenomen concrete parkeernorm moet worden voldaan. In zoverre mocht de raad ervoor kiezen om dat in de artikelen 15.4.2 en 16.4.2 te doen. Maar zoals hiervoor al is overwogen, zijn die artikelen rechtsonzeker, omdat niet duidelijk is wat de verhouding is tussen die artikelen en artikel 24.3.1 van de planregels.
Het betoog slaagt.
Beroep [appellant sub 1A], [appellante sub 1B] en [appellante sub 1C] (hierna samen: [appellant sub 1A]), en [appellant sub 1D]
Ingetrokken beroepsgrond
18. Op de zitting heeft [appellant sub 1A] de beroepsgrond dat de raad ten onrechte heeft bepaald dat er een geluidscherm moet worden opgericht, ingetrokken, omdat haar duidelijk is geworden dat de plaatsing van een geluidscherm geen verplichting is, maar een mogelijkheid.
Beperking bedrijfsmogelijkheden
19. [appellant sub 1A] betoogt dat het gebruik van containers op het perceel [locatie 2] ten opzichte van het vorige bestemmingsplan zodanig wordt beperkt, dat zij haar bedrijf niet meer kan uitoefenen. Zij wijst op de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - container opslag" die voor een deel aan de gronden is toegekend. Op grond van artikel 4.1, aanhef en onder d, van de planregels mag zij per jaar maximaal 12 containers plaatsen op gronden met deze functieaanduiding, die maximaal één dag mogen blijven staan. Volgens [appellant sub 1A] is het voor de bedrijfsvoering heel belangrijk dat containers langer dan een dag mogen blijven staan, en dat zij meer dan 12 containers per jaar mag gebruiken.
[appellant sub 1A] betoogt daarnaast dat op grond van artikel 4.4.3, aanhef en onder f, van de planregels geen metalen op het buitenterrein direct vanuit een container gestort mogen worden, terwijl dit wel was toegestaan op grond van het vorige bestemmingsplan. Volgens haar leidt ook dit tot een ernstige beperking van haar bedrijfsactiviteiten.
19.1. De raad heeft toegelicht dat [appellant sub 1A] een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer heeft ingediend. Bij die melding hoorde het akoestisch onderzoek "Akoestisch onderzoek [appellant sub 1] Demontage & Recycling aan de [locatie 1]/[locatie 2] te Nigtevecht in het kader van een ruimtelijke ordeningsprocedure en in het kader van een (veranderings)melding Activiteitenbesluit milieubeheer" (hierna: akoestisch onderzoek [locatie 1]/[locatie 2]) van 20 februari 2017 en van 17 juli 2017, uitgevoerd door Adromi B.V. Op basis van de aangeleverde onderzoeken en gegevens van [appellant sub 1A] heeft de inrit aan de [locatie 2] de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - container opslag" gekregen. Alleen ter plaatse van deze functieaanduiding gelden de regels uit artikel 4.1, aanhef en onder d, van de planregels. Het daarin toegestane gebruik van de inrit is gebaseerd op de activiteiten met containers waarvan [appellant sub 1A] zelf heeft aangegeven dat ze op de inrit plaatsvinden. De raad wijst er daarnaast op dat dit artikel niet van toepassing is op de rest van het perceel met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - metaal demontage en recyclingsbedrijf". Dat betekent volgens de raad dat daar containers ongelimiteerd opgeslagen en gewisseld mogen worden.
De raad heeft verder opgemerkt dat het verwerken van oude metalen en opslag in open containers op het perceel [locatie 2] op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Garsten-Noord" uit 1981 in het geheel niet was toegestaan. Er is volgens de raad daarom geen sprake van een verslechterde positie.
19.2. Artikel 4.1 van de planregels luidt:
"De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…]
d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metaal-, demontage en recyclingsbedrijf' tevens voor een metaalrecycling en demontagebedrijf voor zover voorkomend in categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten waarbij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - container opslag' tevens maximaal 12 keer per jaar een container op de inrit tijdens de dagperiode mag worden geplaatst ten behoeve van het bedrijf; de container mag maximaal een dag blijven staan; en waarbij het wisselen van containers uitsluitend is toegestaan op het middendeel/zuidelijk deel van het buitenterrein;
[…]"
Artikel 4.4.3 luidt:
"Tot een strijdig gebruik van de gronden als bedoeld in lid 4.1 wordt in ieder geval gerekend:
a. […];
f. op het buitenterrein mogen geen materialen direct vanuit een container worden gestort;
g. […]".
19.3. De Afdeling is van oordeel dat [appellant sub 1A] ten opzichte van het vorige bestemmingsplan niet in een slechtere positie terecht is gekomen. In het vorige bestemmingsplan "Garsten-Noord" uit 1981, was aan de gronden van haar perceel aan de [locatie 2] de bestemming "Bedrijfsdoeleinden A (B-A)" toegekend, zonder de functieaanduiding "*". Op grond van artikel 7, eerste lid, van de planregels van dat bestemmingsplan waren de op de kaart voor "Bedrijfsdoeleinden A" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven, voor zover voorkomend in de categorieën 1 tot en met 4 van de Staat van Inrichtingen, zoals opgenomen in Bijlage I bij het bestemmingsplan. Het bedrijf van [appellant sub 1A] valt niet onder een van de in de categorieën 1 tot en met 4 van deze Staat van Inrichtingen voorkomende bedrijven. Het bedrijf van [appellant sub 1A] was daarom niet toegestaan onder het vorige bestemmingsplan, en wordt met het nieuwe bestemmingsplan "Garsten Noord" wel toegestaan.
Verder overweegt de Afdeling dat de raad zich bij het opstellen van het plan heeft gebaseerd op de door [appellant sub 1A] zelf aangeleverde, meest recente melding van 16 september 2016 op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In die melding en de daarbij behorende stukken heeft [appellant sub 1A] haar bedrijfsactiviteiten beschreven. Die bedrijfsactiviteiten heeft de raad positief bestemd. [appellant sub 1A] wordt daarom niet in haar bedrijfsvoering beperkt. Daarbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de beperking uit artikel 4.1, aanhef en onder d, van de planregels alleen geldt ter plaatse van functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - container opslag".
Het betoog slaagt niet.
Milieucategorie
20. [appellant sub 1A] betoogt dat niet na is te gaan of de milieucategorie 3.2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelijkstaat aan milieucategorie 5 uit de Staat van Inrichtingen van het voorheen geldende bestemmingsplan "Garsten-Noord".
20.1. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende bij het bestemmingsplan is gebaseerd op de systematiek van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure). Dit is volgens de raad een andere categorisering dan de Staat van Inrichtingen in het voorheen geldende bestemmingsplan. De bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 1A] op het perceel [locatie 2] bestaan uit montage- en demontageactiviteiten, scheiding en verkleining van metaal en de opslag van oude metalen. Het bedrijf is daarom volgens de raad ingedeeld in milieucategorie 3.2 voor de activiteit "bouwbedrijf, groothandel in schroot". De raad merkt op dat blijkens de VNG-brochure alleen metaal- en autoshredders ingedeeld worden in de milieucategorie 5.1. Daar valt het bedrijf van [appellant sub 1A] volgens hem niet onder.
20.2. Gelet op deze toelichting van de raad, ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1A] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad haar bedrijf niet had mogen categoriseren onder milieucategorie 3.2. De raad mocht voor het bedrijf van [appellant sub 1A] aansluiten bij de activiteit "bouwbedrijf, groothandel in schroot" en die is in de VNG-brochure ingedeeld in milieucategorie 3.2.
Het betoog slaagt niet.
Rechtszekerheid
21. [appellant sub 1A] betoogt dat artikel 17.1 in samenhang met artikel 1.84 of 1.85 van de planregels, rechtsonzeker is. Artikel 17.1 van de planregels bepaalt dat de gronden met de bestemming "Wonen - 4" bestemd zijn voor wonen op een bedrijventerrein als bedoeld in artikel 1.84. [appellant sub 1A] merkt op dat dit een onjuiste verwijzing is. Volgens haar had dit een verwijzing naar artikel 1.85 moeten zijn. Zij voert ook aan dat in artikel 1.85 niet precies staat wat onder "wonen op een bedrijventerrein" wordt verstaan, en dat niet duidelijk is wat het verschil is met andere woonbestemmingen, zoals "Wonen - 1". Daarnaast voert [appellant sub 1A] aan dat onduidelijk is wat in artikel 1.85 wordt bedoeld met "verhoogde geluidnormen". Zij stelt voor om de gronden bij haar woning aan de [locatie 1] te bestemmen als "Wonen - 1".
21.1. De raad heeft erkend dat ten onrechte verwezen wordt naar artikel 1.84 in plaats van artikel 1.85.
De raad heeft daarnaast in het verweerschrift toegelicht dat een reguliere woonbestemming zoals "Wonen - 1" niet mogelijk is vanwege het hoge geluidsniveau. Een woning met de bestemming "Wonen - 4" wordt volgens de raad in verminderde mate beschermd tegen hoge geluidsbelasting van omliggende bedrijven, terwijl nog wel gesproken kan worden van een acceptabel woon- en leefklimaat. Volgens de raad blijkt uit het akoestisch onderzoek [locatie 1]/[locatie 2] dat de geluidsbelasting als gevolg van de eigen bedrijfsactiviteiten dusdanig hoog is dat ter plaatse van de woning niet voldaan kan worden aan de eisen die gelden voor een reguliere woning, zodat die woning niet bestemd kan worden als "Wonen - 1".
21.2. Artikel 17.1 van de planregels luidt:
"De voor "Wonen - 4" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen op een bedrijventerrein als bedoeld in artikel 1.84, waarbij per bouwvlak maximaal één woning is toegestaan;
b. […]"
Artikel 1.85 ‘Wonen op een bedrijventerrein’ luidt:
"Aangewezen gebied bestemd voor wonen als bedoeld in artikel 17, waar ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan verhoogde geluidnormen gelden ingevolge artikel 2.17, derde lid, in de zin van het Activiteitenbesluit;"
21.3. De verwijzing naar artikel 1.84 in artikel 17.1, aanhef en onder a, van de planregels is onjuist. In het artikel had verwezen moeten worden naar artikel 1.85. In zoverre slaagt het betoog.
In artikel 1.85 van de planregels wordt verwezen naar de verhoogde geluidnormen van artikel 2.17, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Die verwijzing is op zich duidelijk. Daarnaast volgt uit artikel 17.1 en artikel 1.85 duidelijk dat het op gronden met de bestemming "Wonen - 4" is toegestaan om te wonen op een bedrijventerrein. Aan dat wonen worden geen verdere eisen of beperkingen gesteld. Naar het oordeel van de Afdeling is er daarom in zoverre geen sprake van strijd met de rechtszekerheid.
De raad heeft verder deugdelijk toegelicht dat de geluidsbelasting van het bedrijf van [appellant sub 1A] aan de [locatie 2] te hoog is om aan haar woning een reguliere woonbestemming toe te kennen. De Afdeling is van oordeel dat de raad daarom aan de gronden aan de [locatie 1] de bestemming "Wonen - 4" mocht toekennen. In zoverre slaagt het betoog niet.
[locatie 3]
22. [appellant sub 1D] betoogt dat de bestemming "Wonen - 4" beter past voor de gronden aan de [locatie 3] dan de bestemming "Bedrijf" met functieaanduiding "bedrijfswoning".
22.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een woonbestemming, zoals "Wonen - 4", op dit moment niet mogelijk is op het perceel aan de [locatie 3], omdat [appellant sub 1D] daar een metaalhandel exploiteert.
Uit het onderzoek naar de cumulatie van geluid, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Cumulatie van geluid als onderdeel van het bestemmingsplan Garsten Noord" van de ODRU van mei 2018 (hierna: cumulatieonderzoek geluid), blijkt dat het gecumuleerde langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet voldoet aan de streefwaarde van 60 dB(A) op de woning van [appellant sub 1D]. Het cumulatief langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt volgens het cumulatieonderzoek geluid in de dagperiode 66 dB(A). Deze overschrijding wordt volledig veroorzaakt door het bedrijf van [appellant sub 1D]. Verder kan er volgens het cumulatieonderzoek geluid niet worden voldaan aan de streefwaarde van 75 dB(A) voor het maximale geluidsniveau. Deze bedraagt op de woning van [appellant sub 1D] 100 dB(A). Dit betekent volgens de raad dat de geluidsbelasting op de woning van [appellant sub 1D] zo hoog is dat deze uitsluitend als bedrijfswoning bestemd kan worden.
22.2. Gelet op de toelichting van de raad, is de Afdeling van oordeel dat de raad de bestemming "Bedrijf" met functieaanduiding "bedrijfswoning" mocht toekennen aan de gronden aan de [locatie 3]. Deze keuze valt binnen de beleidsruimte die de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan toekomt.
Het betoog slaagt niet.
[locatie 4]
23. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte de bedrijfsbestemming van de gronden van [locatie 4] heeft veranderd in wonen. Hij vraagt zich daarnaast af waarom bijlage 17, het verkennend en aanvullend bodemonderzoek [locatie 6] en [locatie 4] van 30 januari 2018, ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan.
23.1. Op de verbeelding van het plan is aan de [locatie 4] de bestemming "Bedrijf" met functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning en logies" toegekend. Anders dan [appellant sub 1] stelt, is dus geen sprake van een bestemmingswijziging naar wonen. In het ontwerpbestemmingsplan was er wel een woonbestemming aan het perceel toegekend, maar die is niet overgenomen in het definitieve plan.
Over de vraag van [appellant sub 1] waarom bijlage 17 ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] geen redenen heeft aangevoerd waarom bijlage 17 niet ten grondslag had mogen liggen aan het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Discrepantie
24. [appellant sub 1] betoogt dat er een discrepantie is tussen de verbeelding en de werkelijke situatie van de gronden waarop het appartementengebouw voorzien is. Een deel van het bouwvlak voor het appartementengebouw met de bestemming "Wonen - 3" is volgens hem in werkelijkheid water. Volgens hem kan er daarom geen appartementengebouw van tien woningen gerealiseerd worden.
24.1. Artikel 16.1, aanhef en onder a, van de planregels bepaalt dat de gronden met de bestemming "Wonen - 3" bestemd zijn voor wonen, waarbij per bouwvlak maximaal 10 woningen zijn toegestaan.
24.2. De raad stelt dat de bestemming "Wonen - 3" voor het appartementengebouw een uitwerking is van het stedenbouwkundig plan. In de plantoelichting heeft de raad opgemerkt dat een deel van de Vechtoever gedempt wordt, zodat hier gebouwd kan worden.
24.3. De Afdeling overweegt dat er geen discrepantie is tussen de verbeelding en de werkelijke situatie, omdat het een bewuste keuze van de raad is geweest om woningbouw op deze locatie, waar feitelijk nu nog water is, mogelijk te maken. Wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd, geeft daarnaast geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan op dit punt op voorhand niet uitvoerbaar is.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
25. Gelet op wat de Afdeling onder 10.2, 17.3 en 21.3 heeft overwogen, heeft de raad het besluit van 1 februari 2022 niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid, niet deugdelijk gemotiveerd en in strijd met de rechtszekerheid genomen.
Bestuurlijke lus
26. Op grond van artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
27. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak de onder 10.2, 17.3 en 21.3 vermelde gebreken in het besluit van 1 februari 2022 te herstellen.
Dit kan de raad doen door de verbeelding van het plan aan te passen, zodat de hogere bouwhoogte van het appartementengebouw van 12,6 m beperkt is tot een deel van het bouwvlak, zoals ook de bedoeling was van de raad.
Verder moet de raad de gebreken herstellen door een of meerdere van de artikelen 15.4.2, 16.4.2 en 24.3.1 van de planregels, aan te passen, zodat duidelijk wordt in welke situaties elk artikel van toepassing is. Indien de raad artikel 24.3.1 als een gebruiksregel wil handhaven, moet het artikel zo worden aangepast dat duidelijk wordt welke specifieke parkeernota in artikel 24.3.1, eerste lid, aanhef en onder b, wordt bedoeld. Er mag dan geen sprake zijn van een dynamische verwijzing. Indien de raad artikel 24.3.1 wil wijzigen naar een artikel waarin de parkeernormen zijn gekoppeld aan de bevoegdheid voor de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen, mag de raad wel een dynamische verwijzing opnemen. Deze verwijzing moet dan wel duidelijk zijn.
Tot slot zal de raad de verwijzing in artikel 17.1, aanhef en onder a, van de planregels moeten aanpassen. De raad moet in dat artikel verwijzen naar artikel 1.85 van de planregels.
28. De raad moet de Afdeling en de andere partijen de uitkomst meedelen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Proceskosten
29. In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Stichtse Vecht op om:
binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van overweging 27 de daar omschreven gebreken in het besluit van 1 februari 2022 te herstellen; en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Van Roessel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2024
457-1077
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:51d
Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing.
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 3.1.1a
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.
Artikel 3.1.2
1. […]
2. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan regels bevatten:
a. waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels;
b. […]
Activiteitenbesluit milieubeheer
Artikel 2.17
1. […]
3. In afwijking van het eerste lid geldt voor een inrichting die is gelegen op een bedrijventerrein, dat:
a. het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax) op de in tabel 2.17c genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
b.de in de periode tussen 07:00 uur en 19:00 uur in tabel 2.17c opgenomen maximale geluidsniveaus (LAmax) niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;
c. […]
4. […]
Planregels bestemmingsplan "Garsten Noord"
Artikel 1 Begrippen
Artikel 1.84 Woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
Artikel 1.85 Wonen op een bedrijventerrein
Aangewezen gebied bestemd voor wonen als bedoeld in artikel 17, waar ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan verhoogde geluidnormen gelden ingevolge artikel 2.17 lid 3 in de zin van het Activiteitenbesluit;
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. […]
b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - betonfabriek': tevens een betonwarenfabriek voor zover voorkomend in categorie 5.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten inclusief opslag en stalling ten behoeve van de bedrijfsuitoefening, waarbij in de avond- (19.00-23.00) en nachtperiode (23.00-7.00) geen productieprocessen plaats mogen vinden en vrachtverkeer van en naar de betonfabriek slechts via de Oostkanaaldijk mag aan- en afrijden;
c. […]
d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metaal-, demontage en recyclingsbedrijf' tevens voor een metaalrecycling en demontagebedrijf voor zover voorkomend in categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten waarbij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - container opslag' tevens maximaal 12 keer per jaar een container op de inrit tijdens de dagperiode mag worden geplaatst ten behoeve van het bedrijf; de container mag maximaal een dag blijven staan; en waarbij het wisselen van containers uitsluitend is toegestaan op het middendeel/zuidelijk deel van het buitenterrein;
e. […]
Artikel 4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.3 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van de gronden als bedoeld in lid 4.1 wordt in ieder geval gerekend:
a. […]
f. op het buitenterrein mogen geen materialen direct vanuit een container worden gestort;
g. […]
Artikel 15 Wonen - 2
Artikel 15.2 Bouwregels
15.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voldoen aan de volgende kenmerken:
a. […]
g. de goothoogte van aan- en uitbouwen, en overkappingen mag niet meer dan de eerste bouwlaag bedragen, + 0,30 m met een maximum van 3 m;
h. […]
Artikel 15.4 Specifieke gebruiksregels
15.4.2 Strijdig gebruik
De gronden als bedoeld in lid 15.1 onder a mogen slechts als zodanig in gebruik zijn en worden genomen, indien:
a. bij elke vrijstaande woning op eigen terrein minimaal 2 parkeerplaatsen aanwezig zijn;
b. […]
Artikel 16 Wonen - 3
Artikel 16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, waarbij per bouwvlak maximaal 10 woningen zijn toegestaan;
b. […]
Artikel 16.4 Specifieke gebruiksregels
16.4.2 Strijdig gebruik
De gronden als bedoeld in lid 16.1 mogen slechts als zodanig in gebruik zijn en worden genomen, indien:
a. per appartement op eigen terrein minimaal 2 parkeerplaatsen aanwezig zijn.
b. […]
Artikel 17 Wonen - 4
Artikel 17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen op een bedrijventerrein als bedoeld in artikel 1.84, waarbij per bouwvlak maximaal één woning is toegestaan;
b. […]
Artikel 21 Waterstaat - Waterkering
Artikel 21.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de overige bestemmingen in deze regels mogen uitsluitend ten behoeve van de in lid 21.1 genoemde bestemmingsomschrijving bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gerealiseerd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
Artikel 21.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 21.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is gevraagd aan de beheerder van de waterkering.
Artikel 24 Algemene gebruiksregels
Artikel 24.3 Parkeren
24.3.1 Norm
Binnen het plan moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, en/of gelegen in openbaar of semiopenbaar toegankelijk gebied binnen redelijke afstand van het gebouw, met dien verstande dat:
a. […]
b. als in voldoende mate wordt gehanteerd dat minimaal voorzien moet worden in het aantal parkeerplaatsen dat benodigd is om te voldoen aan de gemeentelijke parkeernota;
c. […]
24.3.2 Afwijking parkeernorm
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.3.1 indien in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort redelijkerwijs geen gronden (meer) beschikbaar zijn of kunnen worden gehouden ten behoeve van een parkeerplaats en er in de openbare ruimte op redelijke afstand van het gebouw niet voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn, indien dit niet leidt tot een onevenredige parkeerdruk.
Planregels bestemmingsplan "Garsten-Noord" (1981)
Artikel 7 Bedrijfsdoeleinden A (B-A)
1. De op de kaart voor 'bedrijfsdoeleinden A' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven, voorzover voorkomend in de kategorieën 1 t/m 4 van de Staat van Inrichtingen zoals opgenomen in Bijlage I, zulks met uitsluiting van de detailhandel, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken- geen gebouwen zijnde - en open bedrijfsterreinen.
2. […]