Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:3603

4 september 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202300969/1/R2.

Datum uitspraak: 4 september 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. Buurtvereniging Genneperzijde (hierna: de buurtvereniging), gevestigd te Eindhoven,

2. Henri van Abbe Stichting en Stichting Vrienden Levend Erfgoed Gennep (hierna: de stichtingen), gevestigd te Eindhoven,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Eindhoven,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied (Museumpark VONK)" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de buurtvereniging en de stichtingen (hierna gezamenlijk: appellanten) beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Eindhoven Museum (hierna: de initiatiefnemer) heeft een

schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 7 november 2023 heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld.

Appellanten en de initiatiefnemer hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven op dit besluit.

Appellanten en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2024, waar de buurtvereniging, de stichtingen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en vergezeld door [gemachtigde B], [gemachtigde C] en [gemachtigde D], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.C. van Vliet en mr. S.M. Menger, zijn verschenen. Verder is ter zitting de initiatiefnemer, vertegenwoordigd door mr. K.M.G. Hamelink, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, vergezeld door [gemachtigde E], als partij gehoord.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals het gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

2.       Het ontwerpplan is op 23 juni 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

3.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

4.       Het plan maakt een uitbreiding en transformatie van het preHistorisch Dorp naar "Museumpark Vonk" mogelijk. Beoogd is een cultuurhistorisch museumpark over de geschiedenis van de stad en regio Eindhoven te realiseren, met een gebouw voor de tentoonstelling van de collectie van de initiatiefnemer en voor een horecagelegenheid. Verder maakt het plan een openluchttheater, een wandelgebied en een maakschuur mogelijk, waar voor het museumpark zogenoemde "vonken", historische verhalen in de vorm van interactieve toestellen, kunnen worden gebouwd. Het plangebied ligt aan de noordzijde van het gebied "Genneper Parken" in Eindhoven en wordt begrensd door de Boutenslaan, de Genneperweg, de waterloop van de Tongelreep en zandvang De Vleut. Voor het plan wordt een groot deel van het terrein van de ter plaatse gevestigde verkeersschool en van een voormalig baggerdepot gebruikt.

5.       De buurtvereniging heeft blijkens de statuten ten doel het behartigen van de belangen van degenen die wonen en werken in de buurt Genneperzijde in Eindhoven en wat daarmee in verband staat. Volgens de statuten wordt de buurt begrensd door de Aalsterweg (westzijde), Boutenslaan (zuidzijde), Jacob Reviuslaan en Felix Timmermanslaan in Eindhoven.

6.       De Henri van Abbe Stichting heeft blijkens haar statuten onder meer ten doel de bevordering, bescherming en instandhouding van zaken, die naar het oordeel van het stichtingsbestuur in het belang van de cultuurhistorie, de architectuurhistorische waarde of hun schoonheid voor de toekomst dienen te worden bewaard, in het bijzonder vanuit het oogpunt van de monumentenzorg. Ook heeft zij ten doel het bevorderen, beschermen en instandhouden van die zaken, die anderszins wegens hun beeldbepalende, culturele of historische betekenis bescherming verdienen, en de bevordering en verbreiding van de kennis met betrekking tot die zaken en de periodieke toekenning van de Henri van Abbeprijs.

7.       De Stichting Vrienden Levend Erfgoed Gennep heeft blijkens haar statuten ten doel de bevordering van natuur- en cultuurhistorische waarden in het buurtschap Gennep, geconcretiseerd in natuurbeheer, biodiversiteit, monumentaal landschapsonderhoud, beheer van het historisch archief en realisatie van levend erfgoed in diverse aspecten. Verder wil de stichting in het buurtschap Gennep educatieve, culturele en informatieve activiteiten en evenementen organiseren om de relatie tussen de stad (Eindhoven) en het platteland (buurtschap Gennep) te verbeteren.

8.       Appellanten hebben beroep ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het plan, omdat zij vrezen dat de natuur en cultuurhistorie van het gebied Genneper Parken door het plan worden aangetast.

Ontvankelijkheid van de beroepen

9.       De raad heeft de ontvankelijkheid van de beroepen van appellanten aan de orde gesteld.

9.1.    Bij uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8, heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:2021:7 - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.

9.2.    De Afdeling stelt vast dat hier sprake is van een omgevingsrechtelijke zaak over een besluit op grond van de Wro en dat aan een ieder de mogelijkheid is gegeven om over het ontwerpbesluit een zienswijze naar voren te brengen. Appellanten hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Omdat zij zienswijzen hebben ingediend, kan voor de vraag of hun beroepen ontvankelijk zijn in het midden blijven of zij als belanghebbenden zijn aan te merken, omdat het niet zijn van belanghebbende hen in beroep niet zou kunnen worden tegengeworpen.

De beroepen zijn ontvankelijk.

Wijzigingsbesluit van 7 november 2023

10.     De raad heeft naar aanleiding van de beroepschriften het plan gewijzigd vastgesteld bij besluit van 7 november 2023. Met het oog op het behoud van knotwilgen is het bouwvlak voor de maakschuur op de verbeelding aangepast, door deze langs de bestaande rij knotwilgen te situeren in plaats van op de plek waar de knotwilgen staan. Daarnaast is het maximale bebouwingspercentage van dat bouwvlak teruggebracht van 100% naar 50% omdat minder bebouwing nodig is voor de maakschuur.

11.     De beroepen die zijn ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit van 20 december 2022 hebben op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van rechtswege mede betrekking op het wijzigingsbesluit van 7 november 2023. Het plan is in dat besluit opnieuw integraal vastgesteld door de raad. De Afdeling zal de beroepen tegen dat wijzigingsbesluit eerst beoordelen.

Toetsingskader

12.     Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

13.     Appellanten betogen dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) omdat een laddertoets ontbreekt. Volgens hen is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in die bepaling, gelet op het gebouw met een oppervlak van ongeveer 2.200 m², een bouwhoogte van ongeveer 13 meter en de situering van de ontwikkeling in de groenblauwe mantel. De raad heeft de behoefte aan het museum en de zelfstandige horeca niet inzichtelijk gemaakt en niet gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien, aldus appellanten.

13.1.  Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

13.2.  Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is bedoeld uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.

13.3.  De raad stelt zich primair op het standpunt dat het relativiteitsvereiste dat is neergelegd in artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg staat dat deze beroepsgrond tot vernietiging van het besluit leidt, omdat de betrokken normen van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet strekken tot bescherming van de statutaire doelstellingen van appellanten.

De raad stelt zich verder op het standpunt dat het plan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro mogelijk maakt, omdat geen nieuw beslag op de ruimte wordt gelegd. Het plan voegt namelijk twee bestaande bouwpercelen samen tot één bouwperceel, het bebouwingspercentage neemt af met 20% en het plan leidt tot een aanzienlijke vergroening. De ladder van duurzame verstedelijking hoeft volgens de raad dus niet te worden doorlopen.

Volgens de plantoelichting is wel een behoefteonderzoek gedaan. Onder verwijzing naar de "Quickscan markttechnische en financiële haalbaarheid Eindhoven museum" van september 2019, uitgevoerd door ZKA Leisure Consultants (hierna: het rapport van ZKA), stelt de raad dat met de ontwikkeling zeker in een behoefte wordt voorzien. Volgens de raad versterkt de ontwikkeling ook de inhoudelijke samenhang tussen de musea in Eindhoven, die met elkaar samenwerken om de stad en regio Eindhoven als museumbestemming meer op de kaart te zetten. Het Museumpark Vonk fungeert als algemene introductie op de geschiedenis, terwijl de andere musea een specifiek deelgebied presenteren.

13.4.  Onder een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro wordt verstaan, een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro (Stb. 2017, 182) wordt onder "andere stedelijke voorzieningen" in de zin van die bepaling in ieder geval verstaan, accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

13.5.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (overzichtsuitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 6.3), dient een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in kleinschalige bedrijfsbebouwing, het plandeel met de bedrijfsbestemming beperkt van omvang is en beperkte gebruiksmogelijkheden biedt, voorziet het plan in zoverre niet in een stedelijke ontwikkeling. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.

13.6.  Het plan maakt de realisatie van een museumpark met een culturele, educatieve en recreatieve functie mogelijk en daarmee de ontwikkeling van een "andere stedelijke voorziening" als hiervoor bedoeld. Het museumpark beslaat volgens de plantoelichting 3,5 hectare. Aan een deel van de gronden is in het plan de enkelbestemming "Maatschappelijk" met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk - 1’ toegekend. Deze aanduiding staat uitsluitend een museale educatief-recreatieve functie toe met één openbare horecagelegenheid in de vorm van een café en restaurant met een maximale oppervlakte van 600 m², waarvan maximaal 300 m² inpandige horeca en maximaal 300 m² uitpandige horeca. Op de verbeelding van het plan is een bouwvlak opgenomen dat de realisatie van een gebouw met een oppervlak van ongeveer 2.200 m² en een bouwhoogte van 13 meter mogelijk maakt en verder is nog een kleiner bouwvlak opgenomen.

Aangezien het plan een museumpark van 3,5 hectare en de realisatie van gebouwen met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m² voor de museale educatief-recreatieve functie mogelijk maakt, wat voldoende substantieel is, is sprake is van een stedelijke ontwikkeling in voormelde zin.

13.7.  Onder 7.2 van de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 is overwogen dat een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag maar alleen een planologische functiewijziging mogelijk maakt, in beginsel niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was (uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1503).

13.8.  In het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied" had een deel van de gronden de bestemming "Niet-agrarische bedrijven" met de aanduiding ‘verkeersinstructie’. Daar was uitsluitend een verkeersschool toegestaan op een bebouwingsoppervlakte van 670 m². Op de gronden met de bestemming "Bijzondere doeleinden" en de aanduiding ‘historisch openluchtmuseum’ was uitsluitend een openluchtmuseum toegestaan en mochten uitsluitend gebouwen worden opgericht binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak. De bestemming "Opslag" stond de opslag van slib en bijbehorende voorzieningen toe op een terrein van ongeveer 1.500 m². De bestemming "Volkstuinen" stond volkstuinen, waterhuishoudkundige doeleinden en behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden toe en gebouwen met een totale gebouwde oppervlakte van maximaal 100 m². Verder was aan de gronden de bestemming "Bos en Natuur" toegekend.

13.9.  Volgens het inrichtingsplan wordt ongeveer 70% van de gronden van de verkeersschool getransformeerd tot openbaar park en wordt in vergelijking met de huidige situatie ongeveer 15% meer groen, 50% meer poelen en waterpartijen en 1,8 km aan nieuwe houtopstanden gerealiseerd. De raad wordt dan ook gevolgd in de stelling dat het plan tot een aanzienlijke vergroening leidt. Dit neemt niet weg dat het plan voorziet in de uitbreiding van het museumpark van ongeveer 2 hectare naar 3,5 hectare en onder meer de realisatie van een gebouw mogelijk maakt met een oppervlak van ongeveer 2.200 m² en 13 meter hoog, waar horeca op een oppervlak van in totaal 600 m² is toegestaan. Hiermee wordt een planologische functiewijziging mogelijk gemaakt die naar aard en omvang een wezenlijk andere ruimtelijke uitstraling heeft dan de ruimtelijke uitstraling van de in het bestemmingsplan "Buitengebied" toegestane functies. Alleen al daarom is naar het oordeel van de Afdeling sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro van toepassing is.

13.10. Volgens de plantoelichting behoeft de regio Eindhoven vanwege de groei van het aantal huishoudens en het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur, sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor. Met het plan, dat de uitbreiding en transformatie van het preHistorisch Dorp naar Museumpark VONK* mogelijk maakt, wordt volgens de plantoelichting hierin voorzien en wordt de geschiedenis van de stad en regio Eindhoven op een aansprekende manier toegankelijk gemaakt. Volgens de plantoelichting is het museumconcept voor het Museumpark VONK* uniek en vernieuwend.

In de plantoelichting is verder vermeld dat er behoefteonderzoek is gedaan om een verantwoorde bedrijfsontwikkeling, passend bij de vraag vanuit de markt, mogelijk te maken. ZKA heeft de markttechnische en financiële haalbaarheid van de uitbreiding en herpositionering van het preHistorisch dorp onderzocht. Volgens het rapport van ZKA wordt het onderscheidend vermogen ten opzichte van andere openluchtmusea met het concept, dat vernieuwend is in Nederland, aanzienlijk groter. ZKA stelt dat het concept de connectie van Eindhoven Museum met de stad Eindhoven sterker maakt, terwijl het ook voor de bestaande doelgroepen aantrekkelijk blijft. De historie van Eindhoven en omgeving krijgt volgens ZKA nu een plaats en het concept biedt kansen om de educatieve en maatschappelijke waarde van Eindhoven Museum te versterken. Volgens het rapport van ZKA is er voldoende onderscheidend vermogen en vraag in de recreatieve markt voor het museumpark. Aan de hand van drie elkaar aanvullende methodieken heeft ZKA het verwachte bezoekersaantal geraamd op ongeveer 90.000 tot 130.000.

13.11. De raad heeft in de plantoelichting en met het rapport van ZKA, waaronder het door ZKA geraamde bezoekersaantal, de kwantitatieve behoefte en kwalitatieve behoefte aan de ontwikkeling voldoende inzichtelijk gemaakt. Er is geen grond voor het oordeel dat de ontwikkeling tot onaanvaardbare leegstand zal leiden.

13.12. De raad stelt zich verder op het standpunt dat het plan de ontwikkeling mogelijk maakt binnen bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro. Hieronder wordt verstaan, een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Voor de uitleg van dit begrip is vooral van belang wat het voorgaande bestemmingsplan mogelijk maakte.

13.13. Het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied" maakte ten zuiden van de kern van Eindhoven, in het noordelijk deel van de Genneper Parken dat tussen woonwijken ligt, onder andere een historisch openluchtmuseum, verkeerseducatiecentrum en volkstuinen mogelijk. De ontwikkeling wordt dus mogelijk gemaakt binnen een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, bedrijvigheid, culturele voorzieningen en stedelijk groen. Het standpunt van de raad dat het plan de ontwikkeling mogelijk maakt binnen bestaand stedelijk gebied, wordt daarom gevolgd. De raad hoefde dus niet op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nader te motiveren waarom de locatie van de ontwikkeling geschikt is om in de behoefte te voorzien.

13.14. Overigens heeft ZKA naar voren gebracht dat het plangebied uitstekend is voor de ontwikkeling, gelet op de goede aansluiting op de snelweg, de relatief beperkte afstand tot de binnenstad en de omgeving die bij het thema past. Verder heeft de raad uiteengezet dat alternatieve locaties, namelijk het VDMA-terrein, Fellenoord, District E, Victoriaplein, Steentjeskerk en Strijp-S, zijn onderzocht en dat uit het "Locatieonderzoek uitbreiding Eindhoven Museum/VONK" van 3 juni 2019 is gebleken dat de locaties ruimtelijk en financieel niet haalbaar zijn.

13.15. Uit het voorgaande volgt dat het betoog niet slaagt. De Afdeling gaat daarom niet in op de vraag of artikel 8:69a van de Awb er aan in de weg zou hebben gestaan dat het bestreden besluit bij slagen van deze beroepsgrond zou worden vernietigd.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

14.     Appellanten betogen dat het plan niet is getoetst aan de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV) of dat die toets niet is terug te vinden in de plantoelichting.

14.1.  In paragraaf 3.3.3 van de plantoelichting heeft de raad beschreven welke rechtstreeks werkende regels en instructieregels aan gemeenten van de IOV van toepassing zijn binnen het plangebied, zoals de instructieregels die betrekking hebben op gronden die in de IOV zijn aangeduid als "verstedelijking afweegbaar", "behoud en herstel van watersystemen", "boringsvrije zone", "groenblauwe mantel", "landelijk gebied", "NNB" en "attentiezone waterhuishouding". In die paragraaf heeft de raad ook beschreven op welke wijze deze regels van de IOV in het plan zijn toegepast. Uit de verbeelding van het plan blijkt dat de raad de desbetreffende zones heeft verwerkt. In het plan zijn hiervoor ook regels opgenomen.

Het betoog slaagt niet.

IOV - Natuur Netwerk Brabant

15.     Appellanten betogen verder dat de instructieregels voor natuur en stiltegebieden van toepassing zijn en dat de bebouwingsmogelijkheden van het plan op de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" en de op die gronden toegestane openbare horecagelegenheid in strijd zijn met artikel 3.18 van de IOV, omdat geen sprake is van kleinschalige bebouwing en bouwwerken voor de natuurbescherming of het recreatieve medegebruik hiervan. Ter zitting hebben zij opgemerkt dat de gebieden die tussen het Natuur Netwerk Brabant (hierna: het NNB) liggen, niet mogen worden gebruikt voor functies die de verbindingszones frustreren.

15.1.  De raad stelt dat de werkingsgebieden NNB en Landelijk Gebied van de IOV van toepassing zijn, dat hij daarmee rekening heeft gehouden in het plan en dat er geen aangewezen stiltegebieden binnen de gemeente zijn. Artikel 3.18 van de IOV heeft betrekking op nieuwe ontwikkelingen binnen het werkingsgebied NNB. De nieuwe bouwvlakken liggen niet in dit werkingsgebied. De raad wijst er in de nota van zienswijzen op dat de provincie bij brief van 7 juni 2022 heeft laten weten dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen als opgenomen in de IOV en dat de landschappelijke kwaliteitsverbetering, ook een provinciale verplichting, met het plan volgens de provincie aanzienlijk is en dat ook de sanering van de verkeersschool een kwaliteitsverbetering is en positief bijdraagt aan de ecologische waarden en kenmerken. De raad concludeert dat van strijd met het NNB dus geen sprake is.

15.2.  De Afdeling begrijpt het betoog over het NNB zo, dat het plan in strijd met de artikelen 3.15, eerste lid, 3.16, eerste lid, en 3.18, eerste lid, van de IOV is vastgesteld.

15.3.  Het plangebied ligt niet in een aangewezen stiltegebied, maar wel deels in en deels naast het NNB. De raad heeft het NNB in het plan verwerkt. Op de verbeelding van het plan heeft de raad langs de Tongelreep en De Vleut en in het zuiden van het plangebied de aanduiding ‘overige zone - natuur netwerk brabant’ opgenomen.

In artikel 13.4.1 van de planregels is opgenomen dat ter plaatse van die aanduiding de gronden mede bestemd zijn voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

15.4.  Op grond van artikel 3.2.1 van de planregels mogen op gronden met de bestemming "Maatschappelijk" uitsluitend gebouwen wordt gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’. Op de verbeelding zijn twee bouwvlakken binnen die bestemming opgenomen, een ten noordwesten van het plangebied met de functieaanduiding ‘horeca’, en een ander zuidelijk gelegen bouwvlak zonder die functieaanduiding. De raad stelt terecht dat geen van de bouwvlakken in het NNB is gesitueerd. De toegestane horeca ligt dus ook niet in het NNB.

15.5.  In de planregels is geen bepaling opgenomen als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, van de IOV, dat ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - natuur netwerk brabant’ kleinschalige gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de natuurfunctie of het recreatieve medegebruik mogen worden opgericht.

Artikel 13.4.2, eerste lid, van de planregels staat ter plaatse van die aanduiding uitsluitend het uitvoeren van de daarin opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden toe met een omgevingsvergunning. Op grond van artikel 13.4.2, derde lid, van de planregels kan die omgevingsvergunning slechts worden verleend als die werken of werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband met natuurontwikkeling, natuur- en landschapsbeheer of (extensief) recreatief medegebruik en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden en kenmerken.

15.6.  In de "Quickscan beschermde flora en fauna prehistorisch dorp Eindhoven" van 22 mei 2018, opgenomen als bijlage 10 bij de plantoelichting, heeft Ecologica mogelijke effecten op het NNB onderzocht, uitgaande van een worst-case scenario. Onder verwijzing naar figuur 3 van de quickscan waarin het NNB in het zuiden van het plangebied is gemarkeerd, heeft Ecologica opgemerkt dat bij de aanleg van de waterpartij daar, waar sprake is van het type "droog bos met productie", rekening moet worden gehouden met het NNB en dat zonder compensatie geen bomen gekapt mogen worden, aangezien dit leidt tot oppervlakteverlies van het NNB of de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden. Indien wordt voorkomen dat daar bomen worden gekapt, vindt dit oppervlakteverlies volgens Ecologica niet plaats en worden geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB verwacht. Ecologica concludeert dat compensatie dus niet nodig is.

15.7.  Gelet op het voorgaande, wordt de stelling van appellanten dat de ontwikkeling de verbindingszones van het NNB frustreert, niet gevolgd. Van strijd met de artikelen 3.15, eerste lid, 3.16, eerste lid, en 3.18, eerste lid, van de IOV is ook niet gebleken.

Het betoog slaagt niet.

Participatie, vooroverleg, wijzigingsbevoegdheid, locatiekeuze, cultuurhistorische waarden, flora en fauna, overlast voor buurt, parkeren, verkeer

16.     Appellanten betogen dat zij onvoldoende zijn betrokken bij de planvorming, dat een omgevingsdialoog ontbrak, dat geen vooroverleg met de provincie heeft plaatsgevonden en dat de gronden van de rijschool in de bestemming "Natuur" hadden moeten worden gewijzigd op grond van de wijzigingsbevoegdheid van het voorgaande bestemmingsplan. Zij bestrijden verder de locatiekeuze en betogen dat realisatie van het plan, ook omdat zelfstandige horeca wordt toegelaten, de cultuurhistorische waarden en de flora en fauna van de Genneper Parken aantast en overlast voor de buurt zal veroorzaken. Appellanten betogen ook dat de raad de parkeerbehoefte niet goed heeft berekend en dat niet in de parkeerbehoefte kan worden voorzien. Verder betogen zij dat gevaarlijke verkeerssituaties zullen ontstaan door al het verkeer dat het plan genereert.

16.1.  De voorzieningenrechter is gemotiveerd op deze betogen ingegaan in de uitspraak van 5 maart 2024. De Afdeling kan zich vinden in deze beoordeling en de overwegingen die hieraan ten grondslag liggen en neemt deze over. In aanvulling hierop merkt de Afdeling het volgende op.

Aanvullende overwegingen over horeca

16.2.  In de plantoelichting is vermeld dat horeca in parken zich moet verhouden met de omgeving, dat de exploitatie een autonome functie mag hebben, maar geen onevenredige afbreuk mag doen aan de gebruikswaarde van het park. In artikel 1.67 van de planregels is opgenomen dat de horeca gericht is op de museale educatief-recreatieve functie en dat overige bezoekers voor een horecabezoek ontvangen mogen worden tijdens de reguliere openingstijden van de museale educatief-recreatieve functie met een uitloop van één uur voor de horeca. Hiermee heeft de raad grenzen gesteld aan de exploitatiemogelijkheden van de toegestane horeca.

Aanvullende overwegingen over cultuurhistorie

16.3.  In de vormvrije m.e.r.-beoordeling van Tritium Advies, bijgesloten bij de plantoelichting, is over de cultuurhistorie vermeld: "Een gedeelte in het zuiden van het plangebied maakt onderdeel uit van een landschap dat in het bovengenoemd onderzoek een zeer hoge en hoge cultuurhistorische waarde is toegekend. Het betreft een beekdal met opstrekkende strookvormige verkaveling dat nog als zeer fraai en herkenbaar historisch cultuurlandschap aanwezig is. Dit landschap loopt in zuidelijke richting door tot aan de Antoon Coolenlaan. Verder bevindt zich in het meest zuidelijk deel van het plangebied een bomenrij die als landschappelijk element hoog is gewaardeerd. Bij dit (zeer) hoog gewaardeerde landschap en het hooggewaardeerd landschapselement dienen ontwikkelingen te zijn gericht op het behoud, herstel en bevorderen van de cultuurhistorische waarden. Beide zullen dan ook op de verbeelding worden opgenomen met een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie, waardoor de cultuurhistorische waarden niet in het geding kunnen komen."

Uit de verbeelding van het plan volgt dat in het zuiden van het plangebied de dubbelbestemmingen, "Waarde - Cultuurhistorie - 1" en "Waarde - Cultuurhistorie - 2" zijn opgenomen.

16.4.  In de plantoelichting is vermeld dat diverse maatregelen worden getroffen die een kwaliteitsverbetering van het landschap tot gevolg hebben. Er wordt ongeveer 11.300 m² aan bloem- en kruidenrijk grasland, 2.500 m² struweelhaag, 15.500 m² ondoordringbaar struweel, 220 m² heg, 800 m² houtkant, 1.000 m² bosrand en 1.700 m² aan poelen aangelegd. In het "Landschappelijk inpassingsplan Museumpark VONK*" van 24 oktober 2022 (hierna: het inrichtingsplan), opgenomen als bijlage 1 bij de planregels, is vermeld dat de gebiedskenmerken van het beekdallandschap als uitgangspunt zijn genomen en dat een belangrijk streven is om zoveel mogelijk biodiversiteit te realiseren op het beschikbare oppervlak, in lijn met het Groenbeleidsplan van de gemeente Eindhoven. Het gaat daarbij om meer dan vierkante meters. Dat komt in het landschappelijk ontwerp naar voren én in de diversiteit van de beplanting, zodat een zo hoog mogelijke biodiversiteit per vierkante meter wordt gerealiseerd. De graslanden in het plangebied worden ingericht en beheerd als bloemrijke graslanden. Deze vochtige graslanden horen oorspronkelijk thuis in het beekdal. De bomen en het struweel vormen een voedselbron voor struweelvogels en geeft deze soorten nestgelegenheid. De aan te leggen poelen en bossen verrijken het gebied door verschillende leefomgevingen te creëren voor vogels, amfibieën en kleine zoogdieren. Er zal gebruik worden gemaakt van jonge aanplant omdat deze tijdens de groei veel CO² vastlegt en met de tijd kan het jong cultuurlandschap volgens de toelichting van het inrichtingsplan evolueren tot een volwaardig onderdeel van de Genneper Parken.

16.5.  Het plan maakt de realisatie van het inrichtingsplan zowel op de voor "Natuur - 1" en "Natuur - 2" bestemde gronden, als op de voor "Maatschappelijk" bestemde gronden mogelijk. Op grond van artikel 3.1, aanhef en onder b en c, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden ook bestemd voor groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

16.6.  In artikel 3.4.2 van de planregels is met een voorwaardelijke verplichting geborgd dat het inrichtingsplan wordt gerealiseerd. In deze bepaling staat dat het gebruiken of (laten) gebruiken van de gronden en bouwwerken met de bestemming "Maatschappelijk" slechts is toegestaan indien de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels binnen twee jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehouden en beheerd.

16.7.  Uit het voorgaande volgt dat de raad de cultuurhistorische waarden van het plangebied heeft onderkend, hiermee voldoende rekening heeft gehouden in het plan en de kwaliteitsverbetering van het landschap voldoende heeft geborgd. De enkele stelling van appellanten dat het plan de cultuurhistorische waarden van het plan aantast, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel.

Het betoog slaagt niet.

Aanvullende overwegingen over flora en fauna

16.8.  Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen in de uitspraak van 5 maart 2024 komen de vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

16.9.  In de "Quickscan beschermde flora en fauna prehistorisch dorp Eindhoven" heeft Ecologica opgemerkt dat er geen beschermde planten zijn aangetroffen in het plangebied en dat deze ook niet worden verwacht. Het plangebied biedt volgens Ecologica geen geschikte standplaatsen voor beschermde plantensoorten. Aanvullend onderzoek of een ontheffingsaanvraag is voor deze soortgroep niet nodig. Ecologica heeft verder geconcludeerd dat bij aantasting van bomenrijen of verwijdering van bomen in het plangebied aanvullend onderzoek nodig is voor de kleine marterachtigen, vleermuizen, jaarrond beschermde vogelnesten en eekhoornnesten.

16.10. Eco Assist heeft dit aanvullende onderzoek in het kader van de Wnb uitgevoerd en de resultaten daarvan opgenomen in het rapport "Nader onderzoek Uitbreiding preHistorisch dorp Eindhoven".

Eco Assist heeft de aanwezigheid in het onderzoeksgebied van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen redelijkerwijs uitgesloten. Het is ook geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen en in de directe omgeving zijn voor de aangetroffen dieren voldoende alternatieven om een eventuele achteruitgang van het foerageergebied op te kunnen vangen. Volgens Eco Assist moet de initiatiefnemer met het verlichtingsplan voldoende rekening houden met vleermuizen, omdat het aanbrengen van verlichting wel kan leiden tot negatieve effecten op vleermuizen.

Het bosperceel waar een eekhoornnest is aangetroffen, blijft met de ontwikkeling behouden en op vergelijkbare wijze verbonden met het aansluitende leefgebied, waardoor volgens Eco Assist ook het essentieel leefgebied wordt behouden van eekhoorns in het onderzoeksgebied en de directe omgeving. De nieuwe stukken bos die erbij komen, kunnen het leefgebied in de toekomst versterken en negatieve effecten op de vaste rust- en verblijfplaatsen van de eekhoorn is volgens Eco Assist daarmee redelijkerwijs uitgesloten.

Eco Assist stelt dat het onderzoeksgebied geen essentieel leefgebied is van de wezel, bunzing en hermelijn. Er is een steenmarter waargenomen, die het plangebied als leefgebied gebruikt. In de toekomstige situatie blijft het gebied volgens Eco Assist geschikt voor de steenmarter.

Eco Assist stelt verder dat het landhabitat geschikt is voor de Alpenwatersalamander en kleine watersalamander. Het voorplantingswater is alleen marginaal geschikt. Omdat het landhabitat voldoende behouden blijft en poelen worden aangelegd, kunnen deze soorten volgens Eco Assist bij realisatie van het plan sterk uitbreiden.

Het onderzoeksgebied is volgens Eco Assist ook bij realisatie van het plan geschikt als broedbiotoop voor sperwers en buizerds omdat de bomen waar nesten zijn aangetroffen behouden blijven. In het broedseizoen moet een afstand van 75 meter worden gehanteerd, zodat zij niet worden verstoord.

Het onderzoeksgebied is volgens Eco Assist nu geen optimaal habitat voor de wielewaal en appelvink, marginaal geschikt voor de spotvogel en zijn er geen aanwijzingen dat deze soorten gebruik maken van het gebied. De delen van het plangebied waar nieuw bos wordt aangeplant, kunnen echter mogelijk tijdelijk spotvogels aantrekken, zo stelt Eco Assist.

Uit de conclusie van Eco Assist volgt dat er geen reden is om aan te nemen dat het soortenbeschermingsregime van de Wnb in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan. Volgens Eco Assist kunnen negatieve effecten grotendeels voorkomen worden als bij de uitvoering en de planning van het plan een ecoloog betrokken wordt en hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd bij de provincie omdat het plan kan worden uitgevoerd zonder dat dit tot overtreding van de soortenbeschermingsbepalingen van de Wnb leidt.

16.11. Gelet op de onderzoeksresultaten van Ecologica en Eco Assist,  heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Aanvullende overwegingen over parkeren

16.12. Wat betreft het aspect parkeren, merkt de Afdeling in aanvulling op de overwegingen van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 maart 2024 het volgende op. Mobycon heeft in het rapport "Onderbouwing parkeren en verkeer VONK*" voor de functies horeca met een oppervlakte van 300 m² en kantoorruimte met een oppervlakte van 180 m² de parkeernormen van de "Actualisatie nota parkeernormen 2019", die als bijlage bij de planregels is opgenomen, gehanteerd. De gemeentelijke parkeernorm voor musea op basis van oppervlakte van bebouwing kan volgens Mobycon niet goed worden toegepast, omdat het museum Vonk* voor een groot deel is gesitueerd op terrein zonder bebouwing. Daarom heeft Mobycon bij de berekening van de parkeerbehoefte voor het museum ook de prognose van het aantal bezoekers en medewerkers betrokken zoals opgenomen in de "Quickscan markttechnische en financiële haalbaarheid Eindhoven museum" van september 2019, uitgevoerd door bureau ZKA, waarbij de weekenddagen in de zomermaanden als maatgevend moment zijn gehanteerd. Mobycon heeft berekend dat de parkeerbehoefte in totaal 148 parkeerplaatsen bedraagt, waarvan 127 plaatsen voor het museum en 21 plaatsen voor de horeca.

16.13. De stelling van appellanten dat de raad had moeten uitgaan van 216.000 bezoekers voor de berekening van de parkeerbehoefte geeft geen aanleiding tot twijfel aan de door Mobycon berekende parkeerbehoefte. De optelsom die appellanten zelf hebben gemaakt zonder nadere onderbouwing volstaat hiertoe niet.

16.14. Appellanten hebben ter zitting gesteld dat niet in de parkeerbehoefte kan worden voorzien, omdat het onzeker is dat daadwerkelijk gebruik kan worden gemaakt van het HTC-terrein en de raad ten onrechte geen publiekrechtelijke waarborgen voor het parkeren heeft opgenomen in het plan, merkt de Afdeling op dat de verbeelding en de planregels dergelijke waarborgen bieden. Om in de parkeerbehoefte van 148 parkeerplaatsen te voorzien is in het plangebied een parkeerbos beoogd met halfverharding voor 114 parkeerplaatsen. De meeste parkeerplaatsen zijn dus in het plangebied voorzien. Op grond van artikel 3.1 van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen met de daarbij behorende parkeervoorzieningen. Uit de verbeelding volgt de omvang van deze gronden. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, bieden deze gronden voldoende ruimte om de beoogde parkeervoorzieningen te realiseren. Op dagen dat dit niet volstaat, kan in de parkeerbehoefte worden voorzien door gebruik te maken van het HTC-terrein. Voor zover dit gebruik geen doorgang vindt, zoals appellanten vrezen, is in artikel 15.1, onder a en b, van de planregels geborgd dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd voor de ontwikkeling. Naar de raad heeft gesteld ter zitting, is dit in het plangebied ook mogelijk. De Afdeling heeft geen aanleiding voor twijfel hieraan.

Het betoog slaagt niet.

Aanvullende overwegingen over verkeer en bereikbaarheid

17.     Appellanten betogen dat het beoogde museumpark veel verkeer zal genereren en dat met name gevaarlijke situaties zullen ontstaan op de parallelweg van de Boutenslaan, gelegen tussen de Jacob Reviuslaan en de Aalsterweg (hierna: de ventweg), waar sprake is van eenrichtingsverkeer,  een primaire fietsroute en waar aan weerszijden van de ventweg kan worden geparkeerd. Mobycon onderbouwt volgens appellanten niet dat de ventweg voldoet aan de richtlijnen van de CROW/ASVV 2021 voor een verkeersveilige weginrichting. Appellanten verwijzen naar het advies van de Fietsersbond over de vraag welk profiel minimaal nodig is op de ventweg. De rijweg zou volgens dit advies van de Fietsersbond minimaal 4,20 meter breed moeten zijn voor het profiel A+F, wat betekent dat een auto een fietser kan passeren en omgekeerd. De ventweg is echter maar 3,25 meter breed. Fietsers kunnen volgens de Fietsersbond wachtende auto’s en bussen bij de huidige inrichting niet passeren.

De buurtvereniging vreest verder voor verkeersproblemen in de fietstunnel bij de Boutenslaan, die met het plan overbelast zal raken. Realisatie van het plan leidt volgens appellanten onmiddellijk tot gevaarlijke situaties die niet zijn op te lossen.

17.1.  Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, hoeft in een bestemmingsplan niet te worden geregeld hoe een weg of ontsluiting verkeerstechnisch wordt ingericht. Verkeerstechnische aspecten hebben geen betrekking op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Dergelijke uitvoeringsaspecten kunnen in de bestemmingsplanprocedure niet aan de orde komen. Wel komt in deze procedure de vraag aan de orde of de raad zich voldoende ervan heeft vergewist dat een aanvaardbare verkeerssituatie en -afwikkeling in en om het plangebied bestaat of kan worden gerealiseerd.

17.2.  In het rapport van Mobycon "Onderbouwing parkeren en verkeer VONK*" is geconcludeerd dat het effect van het extra verkeer van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling van de omliggende wegen, zowel op wegvak als kruispuntniveau, niet leidt tot nieuwe verkeersknelpunten.

17.3.  Vast staat dat de ventweg ten oosten van het plangebied een eenrichtingsweg is voor de auto en voor de fiets waar maximaal 30 km/h mag worden gereden. Volgens de raad is de ventweg 3,25 meter breed en daarmee smaller dan het profiel van 3,40 meter dat in paragraaf 11.2.1 van de ASVV van het CROW is aanbevolen. Er is in overleg met omwonenden voor gekozen om de bestaande bomen en de parkeercapaciteit aan weerskanten van de weg te behouden. Volgens de raad is er voor gekozen om te accepteren dat het gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer op elkaar moet wachten. Het is eenrichtingsverkeer, het verkeer hoeft elkaar dus niet te passeren en moet achter elkaar blijven rijden. Alhoewel geen sprake is van een ideaal profiel is de huidige situatie volgens de raad niet onveilig. Voor vrachtauto's en autobussen wordt in de ASVV een breedte aangehouden van 2,55 meter en 3,10 meter als zij rijden met 30 km/h, inclusief koersafwijking. De raad stelt dat deze dus ook met gepaste snelheid gebruik kunnen maken van de ventweg, zoals nu ook al gebeurt. Volgens de raad doen zich daar geen problemen in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid voor.

17.4.  Uit het door appellanten overgelegde verslag van de schouw van de Fietsersbond en de door appellanten overgelegde foto’s volgt dat de ventweg 3,25 meter breed is en dat er volgens de Fietsersbond een trottoirband aan weerszijden van de ventweg is van 0,2 meter breed. Deze trottoir- of opsluitbanden bevinden zich op gelijke hoogte van de klinkers van de rijweg. De ruimte voor het verkeer tussen de parkeervakken die aan weerszijden van de ventweg zijn gesitueerd, bedraagt daarmee dus in totaal 3,65 meter. Daargelaten of hiermee is voldaan aan het door het CROW voorgeschreven profiel van 3,40 meter, ziet de Afdeling geen beletselen om de ventweg zo nodig te verbreden, gelet op de parkeervakken aan weerszijden van de ventweg en het trottoir van 3 meter breed. De raad heeft ter zitting bevestigd dat er mogelijkheden zijn voor verbreding van de ventweg.

17.5.  Niet in geschil is dat de ventweg in de huidige situatie geen passerend verkeer mogelijk maakt. Fietsers en het gemotoriseerd verkeer moeten achter elkaar blijven rijden. De raad heeft onweersproken gesteld dat de ventweg in de dagelijkse praktijk naar behoren functioneert en geen sprake is van fiets en auto/vrachtwagen/autobus conflict. Uit het verslag van de schouw van de Fietsersbond ter plaatse blijkt ook niet van een dergelijk conflict. Volgens de schouw houden de meeste fietsers en bromfietsers het midden van de rijbaan aan en blijven de automobilisten daarachter.

17.6.  Uit de door appellanten overgelegde informatie van het CROW volgt dat bij een beperkte hoeveelheid fietsers, intensiteiten van het gemotoriseerd verkeer tot ongeveer 5.000 mvt/etm, elementenverharding, en vooral ook een snelheidspatroon dat passend is bij de functie van de weg, geen specifieke fietsvoorzieningen nodig zijn. Bij lage intensiteiten van gemotoriseerd en fietsverkeer is een krap profiel volgens het CROW uitgangspunt. Dit draagt volgens het CROW bij aan de beoogde lage snelheid. Een krap profiel betekent volgens het CROW dat een auto achter een fiets moet blijven in het geval van tegemoetkomend verkeer.

17.7.  De raad heeft gesteld dat de auto- en fietsintensiteit op de ventweg in de huidige situatie relatief laag is. De verkeersgeneratie op de zuidelijke parallelweg van de Boutenslaan bedraagt volgens Mobycon 333 mvt/etm zonder de ontwikkeling en met de ontwikkeling 522 mvt/etm. Dit is veel lager dan de verkeersintensiteit van 5.000 mvt/etm waarvan het CROW uitgaat voor een erftoegangsweg.

De toename met 189 mvt/etm komt neer op een toename van 56%, zoals appellanten stellen. De berekening van Mobycon is echter gebaseerd op de veronderstelling dat bezoekers heen en terugrijden. Omdat de ventweg éénrichtingsverkeer heeft, kunnen de bezoekers alleen terugrijden over de ventweg. Rekening houdend met een correctie hiervoor, bedraagt de toename ten gevolge van de ontwikkeling ongeveer 30%. Wat hier ook van zij, er is geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de ventweg de verkeerstoename van het plan niet aankan.

17.8.  Wat betreft het westelijke deel van de ventweg, waar sprake is van tweerichtingsverkeer, heeft Mobycon naar voren gebracht dat de berm met halfverharding kan worden verhard, als blijkt dat het passerend verkeer te vaak moet uitwijken naar de berm. Een dergelijke aanpassing kan naar het oordeel van de Afdeling, anders dan appellanten stellen, worden gerealiseerd.

17.9.  Naar aanleiding van de door appellanten gestelde verkeersopstopping op de ventweg door de afstelling van de verkeerslichten, merkt de Afdeling op dat dit een uitvoeringskwestie betreft die in het kader van deze procedure niet aan de orde kan komen.

17.10. De Afdeling concludeert op basis van het voorgaande dat de verkeerssituatie ter plaatse aanvaardbaar is of dat een aanvaardbare verkeerssituatie kan worden gerealiseerd.

Het betoog slaagt niet.

MER

18.     Appellanten betogen dat een milieueffectrapport (MER) noodzakelijk was, omdat een bezoekersaantal van minimaal 250.000 verwacht mag worden voor het nieuwe museumpark Vonk, mede gelet op andere actuele ontwikkelingen, "Hotel Clarissenklooster" en het vernieuwde zwemparadijs "De Tongelreep", die veel bezoekers genereren. Ten onrechte is geen maximum bezoekersaantal in het plan vastgelegd.

18.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het relativiteitsvereiste dat is neergelegd in artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg staat dat deze beroepsgrond tot vernietiging van het besluit leidt, omdat de betrokken normen van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) kennelijk niet strekken tot bescherming van de uit de statuten van appellanten blijkende doelstellingen.

Voor zover nodig stelt de raad dat de mogelijke milieueffecten van de ontwikkeling in beeld zijn gebracht in de vormvrije m.e.r.-beoordeling van Tritium Advies van 31 mei 2022 (hierna: het Tritium advies). Hierin is nagegaan of de ontwikkeling niet tot belangrijke nadelige milieueffecten leidt. Omdat hieruit is gebleken dat van dergelijke milieueffecten geen sprake is, heeft de raad op 17 juni 2022 besloten dat geen MER hoeft te worden gemaakt.

De raad stelt verder dat de drempelwaarden van activiteit D10, de aanleg, wijziging of uitbreiding van themaparken, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn: 250.000 bezoekers of meer per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied. De raad merkt op dat het totale (plan)gebied ongeveer 5,7 hectare groot is en verwijst naar het rapport van ZKA Leisure Consultants "Quickscan markttechnische en financiële haalbaarheid Eindhoven Museum" van september 2019, waarin het bezoekersaantal van de ontwikkeling op jaarbasis is geraamd op 90.000 tot 130.000. De raad concludeert dat de oppervlakte en het bezoekersaantal ruim onder de gestelde drempelwaarden blijven en dat er dus geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. De raad merkt ook op dat niet is gebleken van een financiële, organisatorische of bouwkundige samenhang met "Hotel Clarissenklooster" en "De Tongelreep" waaruit volgt dat deze ontwikkelingen één activiteit vormen met het museumpark.

18.2.  In het Tritium advies, opgenomen als bijlage 6 bij de plantoelichting, is vermeld dat het plan voorziet in de ontwikkeling van een museumpark en openbaar park met een totale oppervlakte van circa 5,7 hectare en dat het aantal bezoekers per jaar van ongeveer 100.000 tot 150.000 ook ruim onder de drempelwaarde van 250.000 van onderdeel D10 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. ligt. Daarom is in het Tritium advies geconcludeerd dat de ontwikkeling geen m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit is. Voor de vormvrije m.e.r. beoordeling is in het Tritium advies op basis van de kenmerken, de locatie en mogelijke gevolgen van de activiteit, de onderbouwing in de plantoelichting en de verantwoording van alle ruimtelijke en milieukundig relevante aspecten met de daarbij behorende onderzoeken, beoordeeld of er sprake is van aanzienlijke nadelige gevolgen van het milieu. In het Tritium advies is geconcludeerd dat dit niet het geval is.

18.3.  De Afdeling ziet in wat appellanten hebben aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het Tritium advies heeft mogen baseren en dat een MER noodzakelijk was. De stelling van appellanten dat minimaal 250.000 bezoekers te verwachten zijn, hebben zij niet aannemelijk gemaakt. De berekening die zij zelf hebben gemaakt, is niet onderbouwd. Dat de ontwikkeling van het museumpark financieel, organisatorisch of bouwkundig samenhangt met "Hotel Clarissenklooster" en "De Tongelreep" waaruit volgt dat deze één activiteit vormen, hebben appellanten ook niet aannemelijk gemaakt. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de raad  met het onderzoek van ZKA aannemelijk gemaakt dat jaarlijks een bezoekersaantal van 90.000 tot 130.000 kan worden verwacht. Aangezien dit ruim onder de drempel van 250.000 is, ziet de Afdeling uit het oogpunt van ruimtelijke aanvaardbaarheid geen noodzaak om het maximum aantal bezoekers per jaar in het plan vast te leggen.

18.4.  Omdat deze beroepsgrond niet slaagt, gaat de Afdeling niet meer in op de vraag of artikel 8:69a van de Awb er aan in de weg zou hebben gestaan dat het bestreden besluit bij slagen van deze beroepsgrond zou worden vernietigd.

Stikstof

19.     Appellanten betogen dat te weinig onderzoek is gedaan naar de stikstofdepositie, omdat de sloop- en bouwfase niet in het onderzoek is betrokken. Gelet op het nabij gelegen Natura 2000-gebied "Groote Heide" is een nader stikstofonderzoek naar activiteiten in die fases volgens appellanten noodzakelijk.

19.1.  Artikel 2.7, eerste lid, van de Wnb luidt: "Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8."

19.2.  De raad stelt zich primair op het standpunt dat het relativiteitsvereiste dat is neergelegd in artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg staat dat deze beroepsgrond tot vernietiging van het besluit leidt. De betrokken normen van de Wnb strekken volgens de raad namelijk niet tot bescherming van de uit de statuten van appellanten blijkende doelstellingen. Voor zover nodig stelt de raad zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot significante gevolgen voor de nabij gelegen Natura 2000-gebieden. De raad wijst op de AERIUS-berekening van Tritium Advies die bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling is gesloten van 29 maart 2022 voor de aanleg- c.q. bouwfase en de berekeningen van Tritium Advies van 4 maart 2022 voor de gebruiksfase, opgenomen als bijlagen 6 en 12 bij de plantoelichting. Daaruit volgt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux op een afstand van ongeveer 2,8 kilometer ten zuidoosten van het plangebied ligt en dat in de aanleg- en gebruiksfase geen stikstofdepositie op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden plaatsvindt als gevolg van het plan. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.

Bij nader stuk heeft de raad voor de zekerheid, in aanvulling op de hiervoor genoemde stikstofberekeningen, de geactualiseerde AERIUS-berekening van Bureau Bouwkunde B.V. van 11 april 2024 voor de aanlegfase overgelegd. Daarin is verduidelijkt dat onder de aanlegfase wordt begrepen, het slopen van de bestaande bebouwing van de rijschool inclusief de bijgebouwen en het verwijderen van de aanwezige verharding zoals asfalt, het bouwrijp maken van de locatie en het realiseren van een museumgebouw, en is op basis van de AERIUS-berekening weer geconcludeerd dat voor de aanlegfase geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar zal plaatsvinden op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

19.3.  Gelet op het aangevoerde en de uitkomsten van deze onderzoeken, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 7 november 2023 in strijd met artikel 2.7, eerste lid, van de Wnb is vastgesteld.

19.4.  Omdat deze beroepsgrond niet slaagt, gaat de Afdeling niet meer in op de vraag of artikel 8:69a van de Awb er aan in de weg zou hebben gestaan dat het bestreden besluit bij slagen van deze beroepsgrond zou worden vernietigd.

Conclusie

20.     De beroepen tegen het wijzigingsbesluit van 7 november 2023 zijn ongegrond.

21.     Omdat de beroepen tegen het wijzigingsbesluit ongegrond zijn en het wijzigingsbesluit het oorspronkelijke besluit van 20 december 2022 vervangt, hebben appellanten geen belang meer bij de beoordeling van hun beroepen tegen dat oorspronkelijke besluit. De Afdeling zal die beroepen daarom niet-ontvankelijk verklaren.

Proceskosten

22.     Omdat de beroepschriften aanleiding hebben gegeven tot vaststelling van het wijzigingsbesluit van 7 november 2023, moet de raad de proceskosten vergoeden.

23.     Meerdere personen die samen één beroepschrift hebben ingediend, hebben om vergoeding van de reiskosten verzocht. Als regel geldt dat indien meerdere personen gezamenlijk één beroepschrift hebben ingediend, reiskosten worden toegekend voor één van de gezamenlijk procederende appellanten. Er bestaat in dit geval geen aanleiding om op die regel een uitzondering te maken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van Buurtvereniging Genneperzijde, Henri van Abbe Stichting en Stichting Vrienden Levend Erfgoed tegen het besluit van 7 november 2023 ongegrond;

II.       verklaart hun beroepen tegen het besluit van 20 december 2022 niet-ontvankelijk;

III.      veroordeelt de raad van de gemeente Eindhoven tot vergoeding van bij appellanten in verband met de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van:

- € 2.241,30 aan de Buurtvereniging Genneperzijde, waarvan € 2.187,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 53,80 aan reiskosten;

- € 2.241,30 aan de Henri van Abbe Stichting en de Stichting Vrienden Levend Erfgoed Gennep, waarvan € 2.187,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 53,80 aan reiskosten, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV.      gelast dat de raad van de gemeente Eindhoven aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

- € 365,00 voor de Buurtvereniging Genneperzijde;

- € 365,00 voor de Henri van Abbe Stichting en de Stichting Vrienden Levend Erfgoed Gennep, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.

w.g. Van Altena

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. De Vlieger-Mandour

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2024

615

 

BIJLAGE

 

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:2

1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2. Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.

3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Artikel 8:1

Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Besluit proceskosten bestuursrecht

Artikel 3

1. Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.

2. Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 1.1.1

1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

h. bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;

(…)

Artikel 3.1.1

1. Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Hoofdstuk 1.1 van de IOV

Artikel 1.1 Begripsbepaling

bebouwing: gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

kleinschalige bebouwing: bebouwing, al dan niet ten behoeve van een voorziening, met een gezamenlijke omvang van ten hoogste 90 m².

(…)

Hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten

(…)

3.2 Rangorde

In geval meerdere bepalingen in dit hoofdstuk gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt de meest beperkende bepaling tenzij dit uitdrukkelijk anders is bepaald.

3.15 Bescherming Natuur Netwerk Brabant

Lid 1 Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant:

a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken;

b. bevat regels gericht op de bescherming van de ecologische waarden en kenmerken en houdt daarbij ook rekening met andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorische waarden en kenmerken;

c. staat, zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toe.

3.16  Externe werking Natuur Netwerk Brabant

Lid 1 In aanvulling op de Wet natuurbescherming bepaalt een bestemmingsplan dat een ontwikkeling toelaat in Stedelijk Gebied of in Landelijk Gebied, die een aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, overeenkomstig artikel 3.22 Compensatie.

(…)

Artikel 3.17 Afwijkende regels ontwikkelingen in Natuur Netwerk Brabant

Lid 1 Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant kan een ontwikkeling toelaten als is voldaan aan de voorwaarden gesteld voor:

a. nieuwe ontwikkelingen in het Natuur Netwerk Brabant, overeenkomstig Artikel 3.18;

b. het nee, tenzij-principe, overeenkomstig Artikel 3.19;

c. de saldo-benadering, overeenkomstig Artikel 3.20;

d. een kleinschalige uitbreiding, overeenkomstig Artikel 3.21.

Artikel 3.18 Nieuwe ontwikkeling in het Natuur Netwerk Brabant

Lid 1 Een bestemmingsplan kan bepalen dat het oprichten van kleinschalige bebouwing en bouwwerken ten behoeve van de natuurfunctie of het recreatieve medegebruik daarvan zijn toegestaan, als dit geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.

Planregels

Artikel 1.67 Openbare horecagelegenheid

horeca gericht op de museale educatief-recreatieve functie en overige bezoeker (aparte toegang) en waarbij overige bezoekers voor een horecabezoek ontvangen mogen worden tijdens de reguliere openingstijden van de museale educatief-recreatieve functie met een uitloop van één uur voor de horeca.

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Maatschappelijk´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:

1.       'specifieke vorm van maatschappelijk - 1' uitsluitend een museale educatief-recreatieve functie is toegestaan;

2.       'horeca' tevens één openbare horecagelegenheid in de vorm van een café en restaurant met een maximale oppervlakte van 600 m² is toegestaan, waarvan:

-         maximaal 300 m² inpandige horeca;

-         maximaal 300 m² uitpandige horeca in de vorm van een terras, welke tevens buiten, doch aansluitend aan de aanduiding ‘horeca’ gerealiseerd mag worden.

b.       groenvoorzieningen;

c.       water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

a.       ondergeschikte horecavoorzieningen, detailhandelsvoorzieningen en/of dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling voor zover ten dienste van de maatschappelijke voorziening;

b.       paden, erven en terreinen;

c.       (ondergrondse) parkeervoorzieningen;

d.       speelvoorzieningen;

e.       nutsvoorzieningen;

f.        voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;

g.       gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwd worden;

(…)

Artikel 4 Natuur - 1

Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Natuur - 1´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       het behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van biotopen van flora en fauna, aardkundige waarden, natuurwaarden en landschappelijke waarden;

b.       water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

c.       extensief agrarisch grondgebruik;

d.       extensief recreatief medegebruik;

met daarbij behorende

e.       voorzieningen, zoals informatieborden, prullenbakken en onverharde voetpaden.

(…)

Artikel 5 Natuur - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Natuur - 2´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van biotopen van flora en fauna, aardkundige waarden, natuurwaarden en landschappelijke waarden en van duurzame natuur- en watersystemen;

b.       extensief agrarisch grondgebruik;

c.       extensief recreatief medegebruik;

d.       (onverharde) voet- en fietspaden;

e.       water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

f.        voorzieningen, zoals informatieborden, banken, picknicktafels en prullenbakken.

(…)

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin.

(…)

Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorisch waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorische waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.

(…)

13.4 Overige zone - natuur netwerk brabant

13.4.1 Natuur netwerk brabant

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - natuur netwerk brabant' zijn de gronden mede bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

13.4.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

1. Vergunningsvereiste

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.       het dieper dan 0,3 m afgraven, woelen, ploegen en verlagen van gronden;

b. het egaliseren, ophogen en/of anderszins wijzigen van de    bodemstructuur;

c. het wijzigen van de perceelsindeling zoals die door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven;

d. het aanleggen of verharden van wegen, fiets- en wandelpaden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een totale oppervlakte van meer dan 100 m2;

e. het graven, verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, greppels en poelen;

f.  het dempen van waterlopen, sloten, greppels en poelen;

g. het planten van houtgewas, het vellen, rooien of verminken van houtopstand;

h. het (onder)bemalen, het onttrekken van grondwater door het slaan van putten en het aanbrengen van drainage;

i.        het aanbrengen van oeverbeschoeiingen en het aanleggen van kaden en aanlegplaatsen;

j.        het aanbrengen van (infrastructurele) leidingen, zoals ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen en het plaatsen/uitbreiden van de daarbij behorende installaties en apparatuur.

2. Uitzonderingen

Het in lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a.       waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

b.       welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;

c.       waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, welke is verleend en van kracht is;

d.       welke betreffen het normale onderhoud en beheer;

e.       het aanbrengen van ondergrondse (infrastructurele) transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen, binnen het profiel van bestaande paden en wegen.

3. Toelaatbaarheid

De in lid 1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als voldaan wordt aan de criteria:

a.       de werken of werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband met natuurontwikkeling, natuur- en landschapsbeheer of (extensief) recreatief medegebruik en

b.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden en kenmerken.

(…)

Artikel 15 Parkeren

15.1 Bouwregel parkeren

a. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling 'Actualisatie nota parkeernormen (2019)' en de beleidsregeling 'kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;

b. als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd,      wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of   sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

15.2 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

Artikel delen