202204221/1/R2.
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1],
2. [appellante sub 2],
3. [appellante sub 3],
4. [appellante sub 4],
5. De Ruurhoeve,
6. [appellante sub 6],
7. [appellante sub 7],
8. [appellante sub 8],
9. Sniederspassage Beheer B.V.,
10. [appellante sub 10],
11. [appellant sub 11],
12. [appellante sub 12],
13. Nagoya Japans-Chinees restaurant B.V.,
14. [appellante sub 14] en
15. Gall & Gall Bladel B.V.
(hierna tezamen: [appellante sub 1] en anderen), alle(n) gevestigd of wonend te Bladel,
16. [appellante sub 16], gevestigd te Bergeijk,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2022 in zaak nr. 21/1001 in het geding tussen:
[appellante sub 1] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Bladel.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2019 heeft het college aan [appellante sub 16] een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van een winkelcentrum aan de Markt 12 in Bladel.
Bij besluit van 9 maart 2021 heeft het college het door [appellante sub 1] en anderen daartegen gemaakte bezwaar, voor zover het is ingediend door [appellante sub 1] en [appellante sub 2] niet-ontvankelijk, en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellante sub 1] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 9 maart 2021 vernietigd voor zover het bezwaar van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] daarbij niet-ontvankelijk is verklaard. Verder heeft de rechtbank het vernietigde gedeelte van het besluit van 9 maart 2021 herroepen, het bezwaar van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] tegen het besluit van 19 april 2019 ongegrond verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats komt van het
vernietigde gedeelte van het besluit van 9 maart 2021.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] en anderen hoger beroep ingesteld.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante sub 16] incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante sub 1] en anderen hebben een zienswijze naar voren gebracht.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 5 juni 2024, waar [appellante sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. P. van Lingen, advocaat te Amsterdam, [gemachtigde], ir. K.L. de Regt en ing. C. Nab, [appellante sub 16], vertegenwoordigd door mr. H.P. Wiersema, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, [persoon A] en [persoon B] en het college, vertegenwoordigd door mr. T.M.J. van der Putten, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 9 oktober 2018. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Op 9 oktober 2018 heeft [appellante sub 16] een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend, voor het uitbreiden van het winkelcentrum De Posthof voor de vestiging van een supermarkt en het renoveren van appartementen aan de Markt 12 in Bladel. Het college heeft op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen. Op de begane grond zal een supermarkt worden gerealiseerd. De appartementen zijn gelegen op de eerste en tweede verdieping.
3. [appellante sub 1] en anderen zijn ondernemers in het centrum van Bladel. Een aantal van de ondernemers is gevestigd aan de Markt in Bladel en een aantal in het winkelcentrum De Sniederspassage. Dat winkelcentrum is gelegen op een afstand van 500 m van De Posthof. [appellante sub 1] en anderen zijn het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning, omdat zij onder andere vrezen voor parkeeroverlast.
4. [appellante sub 1] en anderen hebben in de bezwaarfase een parkeeronderzoek laten uitvoeren door Goudappel Coffeng. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van 21 november 2019. Daarin wordt geconcludeerd dat het oprichten van de vergunde supermarkt op zaterdagmiddag en gedurende de weekmarkt op woensdag leidt tot een overbelaste parkeersituatie in de directe omgeving. [appellante sub 16] heeft, in reactie hierop, door Arup B.V. een onderzoek laten uitvoeren. De resultaten zijn neergelegd in een rapport van 17 augustus 2020. Goudappel Coffeng heeft op dit onderzoeksrapport gereageerd en vervolgens heeft Arup B.V. een aanvullende reactie gegeven in een rapport van 10 december 2020.
5. In het besluit van 9 maart 2021 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellante sub 1] en [appellante sub 2] niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. Daarnaast concludeert het college dat de onderzoeksrapporten van Arup B.V. van 17 augustus 2020, zoals aangevuld bij het rapport van 10 december 2020 (hierna tezamen: het onderzoeksrapport van Arup. B.V.) voldoende aannemelijk maken dat de realisering van het bouwplan niet leidt tot een onevenredige toename van de parkeerbehoefte en dat de omgevingsvergunning volgens het college voldoet aan het gemeentelijk beleid over parkeernormen.
6. [appellante sub 1] en anderen hebben het parkeeronderzoek door Goudappel Coffeng laten actualiseren. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van 25 oktober 2021 (hierna: het geactualiseerde onderzoeksrapport van Goudappel Coffeng).
Uitspraak van de rechtbank
7. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college [appellante sub 1] en [appellante sub 2] ten onrechte als niet-belanghebbende heeft aangemerkt. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college het onderzoeksrapport van Arup B.V. aan het besluit van 9 maart 2021 ten grondslag mocht leggen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat ten tijde van het nemen van dat besluit nog geen sprake was van een besluit van de raad van de gemeente Bladel om de onderdoorgang die zich onder de appartementen bevindt niet aan de openbaarheid te onttrekken.
Incidenteel hoger beroep [appellante sub 16]
8. [appellante sub 16] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college [appellante sub 1] en [appellante sub 2] ten onrechte als niet-belanghebbende heeft aangemerkt. Volgens [appellante sub 16] hebben [appellante sub 1] en [appellante sub 2] geen rechtstreeks bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning betrokken belang. Verder betoogt [appellante sub 16] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat ook [appellante sub 3], [appellante sub 4], De Ruurhoeve, [appellante sub 6], [appellante sub 7], [appellante sub 8], Sniederspassage Beheer B.V., [appellante sub 10] en [appellant sub 11] geen rechtstreeks belang hebben bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning. Volgens [appellante sub 16] had de rechtbank het beroep, ook voor zover ingediend door [appellante sub 3], [appellante sub 4], De Ruurhoeve, [appellante sub 6], [appellante sub 7], [appellante sub 8], Sniederspassage Beheer B.V., [appellante sub 10] en [appellant sub 11], daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Hierover voert [appellante sub 16] aan dat de rechtbank ook had moeten beoordelen of de feitelijke gevolgen van enige betekenis zijn. Volgens haar ontbreken gevolgen van enige betekenis. Er zal namelijk geen toenemende parkeerdruk ontstaan, omdat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn. Daardoor zal het aantal bezoekers in het winkelcentrum Sniederspassage niet afnemen. Daarnaast bevindt De Posthof zich op ruim 500 m van de Sniederspassage en alleen [appellante sub 8] heeft zicht op De Posthof.
Voor [appellante sub 1], [appellante sub 3], [appellante sub 4], De Ruurhoeve, [appellante sub 6], [appellante sub 7], [appellante sub 2], [appellante sub 8] voert [appellante sub 16] nog aan dat de aard van hun bedrijfsvoering met zich brengt dat klanten geen gebruik hoeven te maken van de auto.
Tot slot voert [appellante sub 16] over Sniederspassage Beheer B.V., [appellante sub 10] en [appellant sub 11] aan dat zij zich slechts bezig houden met het beheer en verhuur van de Sniederspassage en dat de Sniederspassage reeds wordt verhuurd aan verschillende ondernemingen.
8.1. In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
[appellante sub 3], [appellante sub 4], De Ruurhoeve, [appellante sub 6], [appellante sub 7] en Sniederspassage Beheer B.V. (hiervoor op het voorblad aangemerkt als nrs. 3 t/m 7 en 9)
8.2. Over de belanghebbendheid van [appellante sub 3], [appellante sub 4], De Ruurhoeve, [appellante sub 6], [appellante sub 7] en Sniederspassage Beheer B.V. oordeelt de Afdeling als volgt.
8.3. Een onderneming heeft een concurrentiebelang als zij bedrijfsactiviteiten ontplooit in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment als waarin de bedrijfsactiviteiten van haar concurrent plaatsvinden. Degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende.
8.4. De Afdeling stelt vast dat [appellante sub 3], [appellante sub 4], De Ruurhoeve, [appellante sub 6], [appellante sub 7] en Sniederspassage Beheer B.V. in hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam zijn als [appellante sub 16], namelijk de kern van Bladel. Bovendien zijn ondernemers nr. 3 tot en met 7 werkzaam in hetzelfde marktsegment, omdat een niet-ondergeschikt gedeelte van het assortiment van deze ondernemers vergelijkbaar is met het assortiment van een supermarkt. Over de Sniederspassage Beheer B.V. (ondernemer nr. 9) oordeelt de Afdeling dat zij als concurrent van [appellante sub 16] kan worden aangemerkt, omdat ondernemers van hetzelfde marktsegment, waaronder ondernemers nr. 3 t/m 7, gevestigd zijn in de Sniederspassage. Vergelijk hiervoor de uitspraak van 22 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:119, onder 3.2.
8.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:518, onder 3.1, gaat de Afdeling er bij concurrenten in beginsel van uit dat feitelijke gevolgen (zoals omzetverlies) kunnen worden ondervonden indien de concurrent werkzaam is in hetzelfde marktsegment en in hetzelfde verzorgingsgebied als de voorziene activiteit. Voor de beoordeling van de belanghebbendheid van concurrenten hanteert de Afdeling niet de correctie via het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’.
8.6. Van het uitgangspunt dat een concurrentiebelang in beginsel rechtstreeks is betrokken bij het besluit indien een concurrent werkzaam is in hetzelfde marktsegment en in hetzelfde verzorgingsgebied, kan alleen worden afgeweken als het uitgesloten is dat feitelijke gevolgen aanwezig zijn. Gelet op de ontwikkeling die door het verlenen van de omgevingsvergunning mogelijk wordt gemaakt, is het naar het oordeel van de Afdeling niet op voorhand uitgesloten dat feitelijke gevolgen worden ondervonden. Dit betekent dat de rechtbank terecht [appellante sub 3], [appellante sub 4], De Ruurhoeve, [appellante sub 6], [appellante sub 7] en Sniederspassage Beheer B.V. belanghebbend heeft geacht.
[appellante sub 8], [appellante sub 10] en [appellant sub 11] (nrs. 8, 10 en 11)
8.7. Over [appellante sub 8], [appellante sub 10] en [appellant sub 11] is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank hen terecht belanghebbend heeft geacht. Het is niet op voorhand uitgesloten dat zij feitelijke gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden, gelet op de ontwikkeling die door het verlenen van de omgevingsvergunning mogelijk wordt gemaakt omdat zij in de directe nabijheid van de vergunde supermarkt een onderneming of panden in eigendom hebben.
[appellante sub 1] en [appellante sub 2] (nrs. 1 en 2)
8.8. Verder is de Afdeling, met de rechtbank, van oordeel dat [appellante sub 1] en [appellante sub 2] door het college ten onrechte als niet-belanghebbende zijn aangemerkt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat bij de beoordeling geen rol kan spelen dat volgens het college is vast komen te staan dat de realisatie van het plan niet leidt tot een onaanvaardbare parkeersituatie. Ondanks de afstand van ongeveer 500 m tussen [appellante sub 1] en [appellante sub 2] en de vergunde supermarkt, kan, gelet op de toenemende parkeerdruk in het centrum van Bladel, niet op voorhand worden aangenomen dat de ondernemers geen feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervinden. Daarnaast is niet gebleken dat hun klanten geen gebruik hoeven te maken van de auto en dat zij daarom geen feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervinden.
Conclusie belanghebbendheid
8.9. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat [appellante sub 1], [appellante sub 3], [appellante sub 4], De Ruurhoeve, [appellante sub 6], [appellante sub 7], [appellante sub 2], [appellante sub 8], Sniederspassage Beheer B.V., [appellante sub 10] en [appellant sub 11] een rechtstreeks bij het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning betrokken belang hebben.
8.10. Het betoog slaagt niet.
Hoger beroep
Parkeren
9. [appellante sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderzoeksrapport van Arup B.V. representatief is en daarom door het college aan het besluit van 9 maart 2021 ten grondslag gelegd mocht worden.
Hierover voeren [appellante sub 1] en anderen in de eerste plaats aan dat het onderzoeksmoment niet representatief is, omdat geen rekening is gehouden met de toen geldende coronamaatregelen en met de vakantieperiode. Het geactualiseerde onderzoeksrapport van Goudappel Coffeng laat zien dat op een representatief onderzoeksmoment, zonder coronamaatregelen en buiten de vakantieperiodes, de planontwikkeling een onevenredige toename van de parkeerdruk veroorzaakt. De rechtbank heeft dat onderzoeksrapport ten onrechte niet betrokken in haar oordeel.
In de tweede plaats voeren [appellante sub 1] en anderen aan dat het onderzoeksgebied niet representatief is. Volgens hen gaat het bij het bepalen van het onderzoeksgebied niet alleen om de afstandsfactor, maar spelen meer omstandigheden een rol. De parkeerplaatsen aan de andere kant van de Europalaan zijn niet aantrekkelijk en niet goed bereikbaar, omdat een drukke tweebaansweg moet worden overgestoken. Daarom zullen bezoekers die parkeerplaatsen niet gebruiken. Daarnaast is de parkeergelegenheid in het centrumgebied een stuk aantrekkelijker in geval van een combinatiebezoek aan zowel de supermarkt als de andere winkels in het centrum van Bladel. Verder is op de zitting nog aangevoerd dat het meenemen van parkeerplaatsen aan de overkant van de Europalaan zal leiden tot meer zoekverkeer.
9.1. Op grond van artikel 19.1, onder a, van de planregels van het bestemmingsplan "Centrum Bladel 2019" moet voor het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen tenminste voldaan worden aan het gemeentelijk beleid voor parkeernormen, zoals opgenomen in het "Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) Bladel" (hierna: GVVP). Op grond van artikel 19.1, onder c, van de planregels, wordt, indien het gemeentelijk beleid als bedoeld in artikel 19.1, onder a, gedurende de planperiode van het bestemmingsplan wordt gewijzigd, bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging.
9.2. Uit het GVVP volgt dat voor de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen de meest actuele CROW-parkeernormen worden gehanteerd. Dat zijn in dit geval de parkeernormen volgens de CROW-publicatie 381. De normering kent een bandbreedte. Het vertrekpunt voor de toepassing in Bladel is op grond van het GVVP het gemiddelde van die bandbreedte. Voor de functie "binnenstad of hoofdwinkel(stads)centrum (20.000-30.000 inwoners)" bedraagt het parkeerkencijfer voor een weinig stedelijk gebied 3,1-4,1 per 100 m2 bruto vloeroppervlakte. Dit komt bij een gemiddelde van de bandbreedte neer op een parkeernorm van 3,6.
Uit de CROW-publicatie 381 volgt daarnaast dat een acceptabele loopafstand voor winkelen 200 tot 600 m is. De acceptatie van loopafstanden vertoont marges. Deze marges worden onder andere bepaald door de aantrekkelijkheid van de looproute, de parkeerordening en prijsstelling en de concurrentiekracht van de alternatieven.
9.3. Het college stelt zich op het standpunt dat de parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling toeneemt met 12 parkeerplaatsen en dat er in het centrum van Bladel voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om in die behoefte te voorzien. Het college baseert zich op het onderzoeksrapport van Arup B.V., waarin wordt geconcludeerd dat kan worden voorzien in de parkeerbehoefte van 12 parkeerplaatsen en dat de parkeerdruk in het gebied van 400 m rondom de supermarkt lager ligt dan de volgens partijen acceptabele grenswaarde van 85%. In het centrumgebied van Bladel kan alleen op zaterdagmiddag tussen 14:00 en 15:00 uur een hogere parkeerdruk ontstaan van 86%. Arup B.V. gaat uit van parkeertellingen die zijn uitgevoerd door het verkeersonderzoeksbureau DataCount op zaterdag 4 juli en woensdag 8 juli 2020.
9.4. Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd.
9.5. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich in het besluit mocht baseren op het onderzoeksrapport van Arup B.V.
9.6. De rechtbank heeft daarover terecht overwogen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat het onderzoeksmoment in het onderzoek van Arup B.V. representatief is. Het is aannemelijk is dat Arup B.V. heeft gewacht met het uitvoeren van het parkeeronderzoek tot 4 en 8 juli 2020, omdat de uitkomst door onderzoek op een eerder moment zou zijn vertroebeld door het effect van de coronamaatregelen. Verder is het onderzoeksmoment representatief, omdat in de regio van Bladel nog geen sprake was van vakantie, geen beperkende coronamaatregelen meer golden en bovendien in de onderzoeksperiode juist veel toeristen in de regio verbleven. De rechtbank heeft deze motivering van het college terecht afdoende geacht.
De rechtbank is in haar uitspraak weliswaar niet ingegaan op het geactualiseerde parkeeronderzoek van Goudappel Coffeng, maar naar het oordeel van de Afdeling leidt dit niet tot vernietiging van die uitspraak. [appellante sub 1] en anderen hebben namelijk op de zitting toegelicht dat het geactualiseerde onderzoek een bevestiging is van het eerste onderzoek van Goudappel Coffeng, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 21 november 2019. De rechtbank is wel ingegaan op het rapport van Goudappel Coffeng van 21 november 2019 en heeft overwogen dat uit dat rapport niet blijkt dat Arup B.V. van een onjuist onderzoeksmoment is uitgegaan.
9.7. Het college mocht zich verder op het standpunt stellen dat het onderzoeksgebied in het onderzoek van Arup B.V. representatief is. De woonstraten aan de andere kant van de Europalaan, gelegen binnen 400 m van de supermarkt, in het parkeeronderzoek konden meegenomen worden. Hierbij is het van belang dat is uitgegaan van een gemiddelde van de acceptabele loopafstand zoals volgt uit de CROW-publicatie 381 en dat verwacht wordt dat van parkeren in de woonstraten in beperkte mate sprake zou zijn. Verder heeft het college op de zitting toegelicht dat het oversteken van de Europalaan niet een zodanige belemmering vormt voor parkeren in de woonstraten aan de overzijde van De Posthof, onder andere omdat een zebrapad aanwezig is en het deel van de Europalaan dat langs de supermarkt loopt minder druk is. Weliswaar kan het meenemen van een groter onderzoeksgebied leiden tot meer zoekverkeer, maar dit betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat die parkeerplaatsen niet beschikbaar zijn.
9.8. Het betoog slaagt niet.
Onttrekken onderdoorgang openbaarheid
10. [appellante sub 1] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [appellante sub 16] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het verzoek om een omgevingsvergunning, waardoor er in zijn geheel geen sprake meer was van een aanvraag en deze aanvraag onterecht in behandeling is genomen. Ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar was volgens hen namelijk aannemelijk dat het bouwplan niet verwezenlijkt zou kunnen worden. Het onttrekken van de onderdoorgang aan de openbaarheid is daarvoor noodzakelijk. Aangezien ten tijde van het besluit op bezwaar al duidelijk was dat de onderdoorgang niet aan de openbaarheid onttrokken zou worden, terwijl het college ervan op de hoogte was dat de omgevingsvergunning niet geëffectueerd kan worden zonder dat de onderdoorgang aan de openbaarheid is onttrokken, is het besluit op bezwaar ook in zoverre niet zorgvuldig voorbereid.
10.1. Op grond van artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Op grond van artikel 1:3, derde lid, wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
10.2. De vraag is of het door [appellante sub 16] ingediende verzoek om een omgevingsvergunning kan worden aangemerkt als verzoek van een belanghebbende en daarmee als aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
10.3. Iemand die een verzoek om omgevingsvergunning indient bij het college, is in beginsel belanghebbende bij een beslissing op dat verzoek. Dit kan anders zijn als het verzoek betrekking heeft op gronden die eigendom van een ander zijn of waarop een ander zakelijke rechten heeft. De verzoeker is geen belanghebbende als (a) aannemelijk is gemaakt dat de voorgenomen activiteit niet kan worden uitgevoerd, omdat de rechthebbende daarvoor geen toestemming wil geven en (b) er geen mogelijkheid bestaat om de activiteit uit te voeren tegen de wens van de rechthebbende in (bijvoorbeeld via onteigening of het opleggen van een gedoogplicht). Alleen als een belanghebbende een bestuursorgaan verzoekt om een besluit te nemen, dan is dat verzoek een 'aanvraag' als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Als de verzoeker geen belanghebbende is, dan is zijn verzoek dus geen aanvraag.
10.4. Naar het oordeel van de Afdeling is [appellante sub 16] belanghebbende. Daarmee kan het verzoek om een omgevingsvergunning worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Er doet zich hier namelijk geen situatie voor waarin moet worden geoordeeld dat het bij de beoordeling van het verzoek aannemelijk was dat de voorgenomen activiteit niet kan worden uitgevoerd. Het besluit op bezwaar is op 9 maart 2021 genomen en op dat moment was er nog geen definitief besluit over of de onderdoorgang al dan niet aan de openbaarheid zou worden onttrokken. Dat het college kon weten dat in de raadsvergadering van 25 maart 2021 niet zou worden ingestemd met het besluit tot het onttrekken van de onderdoorgang aan de openbaarheid, maakt, anders dan [appellante sub 1] en anderen hebben betoogd, niet dat het aannemelijk was dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Het is namelijk mogelijk dat in de toekomst alsnog het besluit tot onttrekken van de onderdoorgang aan de openbaarheid wordt genomen. Vergelijk de uitspraak van 24 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1712, onder 5.2. In zoverre is van een onzorgvuldige voorbereiding ook niet gebleken.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
11. Het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
12. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Venema
voorzitter
w.g. Nales
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024
680-1074