Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:4142

16 oktober 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202305799/1/R1.

Datum uitspraak: 16 oktober 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in Muiderberg, gemeente Gooise Meren,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 18 juli 2023 in zaak nr. 22/5994 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren.

Procesverloop

Bij brief van 12 juli 2022 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de garage op het perceel [locatie 1] in Muiderberg (hierna: het perceel) buiten behandeling gelaten.

Bij besluit van 22 november 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 18 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. B.M. Plat, zijn verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.

Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 30 mei 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       Het college heeft aan [vergunninghouder] op 24 augustus 2017 een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van een boom vanwege het bouwen van een garage op het perceel. Ook heeft het college op 13 februari 2018 een omgevingsvergunning verleend voor het slopen van een bijgebouw en het bouwen van een garage op het perceel. Deze vergunningen zijn onherroepelijk.

[appellant] woonde ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep aan de [locatie 2] in Muiderberg. Inmiddels woont hij aan het [locatie 3] in Muiderberg. [appellant] heeft het college op 30 mei 2022 verzocht om handhavend op te treden tegen de garage op het perceel. Het college heeft met de brief van 12 juli 2022 dat verzoek buiten behandeling gelaten, omdat [appellant] geen belanghebbende is bij zijn verzoek om handhavend op te treden. De woning van [appellant] bevindt zich volgens het college niet in de nabijheid van het perceel en hij kan het bijgebouw niet zien vanuit zijn woning. Om dezelfde redenen heeft het college het door [appellant] tegen de brief van 12 juli 2022 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank is met het college van oordeel dat [appellant] geen belanghebbende is bij zijn verzoek om handhavend op te treden, omdat hij van het gebouw geen gevolgen van enige betekenis ondervindt. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat geen sprake is van een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt.

Het hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen belanghebbende is bij zijn verzoek om handhavend op te treden tegen de garage op het perceel. Hij wijst erop dat zijn oude woning op 184 m van de garage lag en ook zijn nieuwe woning ligt binnen 200 m van de garage. Hij wijst er verder op dat, gezien de plek en de bestemming van het perceel, nooit een omgevingsvergunning voor de garage verleend had mogen worden. Hij stelt ook dat hij en vele, vooral oudere, omwonenden van het perceel worden gehinderd door de permanent geparkeerde volkswagenbus en zogenoemde kliko’s voor de garage, dat volgens hem bovendien een wanstaltig gebouw is. Volgens [appellant] wordt door besluitvorming van het gemeentebestuur de openbare ruimte van Muiderberg constant aangetast. Hij eist daarom herstel van de verwijderde groenvoorziening en de ten onrechte gekapte boom.

3.1.    De rechtbank is gemotiveerd op de grond van [appellant] dat hij als belanghebbende bij zijn verzoek om handhavend optreden moet worden aangemerkt, ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overweging van de rechtbank waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daar wat betreft de afstand tussen de woning van [appellant] en de garage op het perceel nog aan toe dat de enkele omstandigheid dat [appellant] binnen een straal van 200 m woonde en woont van de garage, niet leidt tot een ander oordeel. De afstand van zijn, zowel oude als huidige, woning tot aan de garage is dusdanig groot dat [appellant] geen gevolgen van enige betekenis van dat gebouw ondervindt. In wat [appellant] verder stelt, is naar het oordeel van de Afdeling geen persoonlijk belang gelegen dat hem in voldoende mate van anderen onderscheidt. Een louter gevoel van betrokkenheid bij de gang van zaken in de gemeente is, hoe sterk dat gevoel ook is, niet voldoende om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Besselink

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Montagne

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024

374

Artikel delen