Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:4163

16 oktober 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202301660/1/A2.

Datum uitspraak: 16 oktober 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in Den Haag,

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 januari 2023 in zaak nr. 22/4979 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2022 heeft het college bestuursdwang toegepast door het voertuig van [appellant] met kenteken [...] (hierna: het voertuig) weg te slepen en in bewaring te stellen en de kosten hiervan op [appellant] te verhalen.

Bij besluit van 18 juli 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 14 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 21 maart 2024 heeft het college het besluit van 18 juli 2022 ingetrokken en het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.

[appellant] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 21 maart 2024.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F. Van Ommeren is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 8 april 2022 heeft het college aan de Mr. P. Droogleever Fortuynweg borden laten plaatsen met daarop de mededeling dat een parkeerverbod geldt en een wegsleepregeling van kracht is. Het parkeerverbod is ingegaan op 14 april 2022 en geëindigd op 22 april 2022.  Na het plaatsen van de borden heeft het college een kentekenlijst laten opstellen van de motorvoertuigen die stonden geparkeerd in de zone waarin het parkeerverbod zou gaan gelden. Op die kentekenlijst is het kenteken van het voertuig niet aanwezig.

2.       Op 14 april 2022 heeft een buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente geconstateerd dat het voertuig in de zone van het tijdelijk parkeerverbod is geparkeerd. Naar aanleiding daarvan is het besluit van 14 april 2022 genomen.

Hoger beroep

3.       Aan het besluit van 18 juli 2022 is ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend. Tussen partijen is niet in geschil dat dit niet juist is en dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Dat betekent dat de uitspraak van de rechtbank, waarbij het tegen het besluit van 18 juli 2022 ingestelde beroep ongegrond is verklaard, niet in stand kan blijven.

4.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd.

5.       Op grond van art. 6:19, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) staat intrekking van een besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit als de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.

6.       [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij nog belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep, voor zover het is gericht tegen het ingetrokken besluit van 18 juli 2022. De Afdeling zal het beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.

Beroep

7.       Het besluit van 21 maart 2024 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:19 eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

8.       [appellant] voert aan dat hij het voertuig vóór 8 april 2022 aan de Mr. P. Droogleever Fortuynweg heeft geparkeerd en niet wist dat het voertuig daar vanaf 14 april 2022 niet meer mocht staan. Hij was namelijk niet in Nederland toen de bebording geplaatst werd. Hij is op 28 januari 2022 vertrokken naar de Verenigde Staten en pas op 17 april 2022 teruggekomen. Onder deze omstandigheden behoren de kosten van het wegslepen en in bewaring stellen van het voertuig niet voor zijn rekening te komen. Bovendien is bij het invullen van de kentekenlijst een fout is gemaakt. Op deze lijst staat een vergelijkbaar kenteken dat niet bestaat. Hierdoor moet het ervoor worden gehouden dat zijn kenteken op de lijst staat.

8.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2896), gaan als regel de uitoefening van bestuursdwang en het kostenverhaal samen. Voor het maken van een uitzondering hierop kan aanleiding bestaan als de aangeschrevene geen verwijt valt te maken over de ontstane situatie. Daar moet bijkomen dat bij het ongedaan maken van de strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken dat moet worden geoordeeld dat het onevenredig is om de kosten geheel of gedeeltelijk voor rekening van de aangeschrevene te laten.

8.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich onder verwijzing naar de kentekenlijst terecht op het standpunt gesteld dat het voertuig na het plaatsen van de borden op 8 april 2022 aan de Mr. P. Droogleever Fortuynweg is geparkeerd. Het kenteken van het voertuig is immers niet op deze lijst genoteerd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij het opmaken van deze lijst een vergissing is gemaakt en dat het kenteken van zijn voertuig verkeerd is genoteerd. [appellant] heeft er daarbij op gewezen dat een op zijn kenteken gelijkend niet bestaand kenteken op de lijst is vermeld. In reactie hierop heeft het college gesteld dat het door [appellant] genoemde kenteken op 8 april 2022 was gekoppeld aan een auto die, volgens het door het college overlegde informatie van de Dienst Wegverkeer, op naam stond van een inwoner van Den Haag en die op 17 november 2022 is gesloopt. Anders dan [appellant] suggereert was er dus sprake van een kenteken behorend bij een bestaande auto, en is niet aannemelijk dat sprake is van een vergissing. Verder is van belang dat [appellant] in een bij brief van 25 april 2024 overgelegde verklaring heeft vermeld dat het voertuig kort na de inbewaringstelling op 14 april 2022 door een huisgenoot is opgehaald bij de bewaarplaats aan de Westvlietweg. Daaruit valt af te leiden dat de huisgenoot over het voertuig kon beschikken tijdens het verblijf van [appellant] in het buitenland. Niet valt uit te sluiten dat de huisgenoot het voertuig na 8 april 2022 aan de Mr. P. Droogleever Fortuynweg heeft geparkeerd. In dit verband is van belang dat [appellant] als eigenaar van het voertuig verantwoordelijk is voor deze - door toedoen van een derde - ontstane situatie.

In het betoog van [appellant] is, gelet op het voorgaande, geen grond te vinden voor het oordeel dat het college de kosten van het wegslepen en in bewaring stellen van het voertuig ten onrechte op [appellant] heeft verhaald. Het betoog slaagt niet.

9.       Het beroep tegen het besluit van 21 maart 2024 is ongegrond.

10.     Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 januari 2023 in zaak nr. 22/4969;

III.       verklaart het door [appellant] tegen het besluit van 18 juli 2022 ingestelde beroep niet-ontvankelijk;

IV.      verklaart het van rechtswege ontstaan beroep tegen het besluit van 21 maart 2024 ongegrond;

V.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.062,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 458,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. Drop

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Hazen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024

452-1129

Artikel delen