Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2024:4278

23 oktober 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

202107431/1/R4

Datum uitspraak: 23 oktober 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, tevens tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend in [woonplaats],

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend in Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug,

3.       [appellant sub 3], wonend in Maarn, gemeente Utrechtse Heuvelrug,

4.       [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], beiden wonend in Utrecht,

5.       [appellant sub 5], wonend in Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug,

6.       [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], beiden wonend in Amerongen, gemeente Utrechtse Heuvelrug,

7.       [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], beiden wonend in Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug,

8.       [appellant sub 8], wonend in Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Recreatieterreinen Utrechtse Heuvelrug" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B] en [appellant sub 8] beroep ingesteld.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] en Recreantenvereniging Bonte Vlucht hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Bij besluit van 9 november 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Correctieve herziening Recreatieterreinen Utrechtse Heuvelrug" (hierna: het herzieningsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], [appellant sub 8], [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] beroepsgronden ingediend.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], Recreantenvereniging Bonte Vlucht en [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 14 mei 2024, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], bijgestaan door mr. J.C.W. van Eekeren, advocaat te Eindhoven, [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3], [appellant sub 4B], bijgestaan door mr. H.A. Samuels Brusse-van der Linden, advocaat te Baarn, [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], bijgestaan door mr. L. Haver Droeze, [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], bijgestaan door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Zwolle, [appellant sub 8], bijgestaan door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door drs. C. Vaartjes, mr. F. el Amrani en mr. M. Berkien, zijn verschenen. Ook zijn daar [partij], Vakantiepark Bonte Vlucht B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B], en Recreantenvereniging Bonte Vlucht, vertegenwoordigd door [gemachtigde C], als partij gehoord.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerp van het bestemmingsplan is op 18 september 2020 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

Relevante planregels en voorschriften

2.       De relevante planregels en voorschriften zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

De voorliggende plannen

3.       Met het bestemmingsplan heeft de raad een integrale regeling vastgesteld voor negentien verblijfsrecreatieterreinen en campings in de gemeente. Met het herzieningsplan is dat bestemmingsplan op enige punten gewijzigd en geheel opnieuw vastgesteld. Het bestemmingsplan en het herzieningsplan worden hierna samen ook wel aangeduid als ‘plannen’.

Waarom hebben appellanten beroep ingesteld?

4.       De beroepen zien op drie van de negentien recreatieterreinen en op een terrein dat wel in het ontwerp van het bestemmingsplan was betrokken maar niet in de plannen is opgenomen.

5.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wonen aan de [locatie 1] in Leersum en kunnen zich niet vinden in de voorliggende plannen, omdat de gronden aan de Zandweg 11 daarin niet zijn meegenomen. De huidige eigenaar is op dat perceel een camping begonnen en de regels in het daar nog geldende bestemmingsplan "Leersum Buitengebied 2005/2009" uit 2010 bieden ruimere recreatieve gebruiksmogelijkheden dan de voorliggende plannen. Ook [appellant sub 5], die eigenaar is van het perceel [locatie 2], en [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], die wonen aan de [locatie 3], kunnen zich om die reden niet vinden in de voorliggende plannen.

6.       [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] zijn eigenaar van de gronden aan de [locatie 4]. Zij wensen een woonbestemming voor hun perceel en kunnen zich er daarom niet in vinden dat dit perceel uit de plannen is gelaten.

7.       [appellant sub 8] is eigenaar van [camping] aan de [locatie 5] in Leersum. Hij kan zich niet vinden in de plannen voor zover deze betrekking hebben op de gebruiksmogelijkheden van de gronden van zijn camping en daarin geen rekening is gehouden met de door hem gewenste bedrijfsvoering.

8.       [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] zijn eigenaren van een perceel met een recreatiewoning op het recreatieterrein Vakantiepark Bonte Vlucht aan de Leersumsestraatweg 23 in Doorn. Zij kunnen zich niet vinden in de bouwregels voor recreatiewoningen op het recreatieterrein.

9.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] zijn ook eigenaren van een perceel met een recreatiewoning op het recreatieterrein Vakantiepark Bonte Vlucht. Ook zij kunnen zich niet vinden in de bouwregels voor recreatiewoningen op het recreatieterrein.

10.     [appellant sub 3] woont op het recreatieterrein Noord West Kanje in Maarn en kan zich niet met de plannen verenigen voor zover daarin niet is voorzien in een woonbestemming voor zijn perceel [locatie 6], dan wel voor zover niet is voorzien in persoonlijk overgangsrecht.

Opbouw van de uitspraak

11.     Het herzieningsplan wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De Afdeling zal de beroepen per recreatieterrein bespreken. Hierbij worden de beroepsgronden die zijn gericht tegen het bestemmingsplan en het herzieningsplan tegelijkertijd besproken en, voor zover in het herzieningsplan geen wijzigingen zijn doorgevoerd ten opzichte van het bestemmingsplan, ook tegelijkertijd beoordeeld. Als met het herzieningsplan een wijziging is doorgevoerd, zal de Afdeling eerst het herzieningsplan beoordelen. Als een beroepsgrond alleen gaat over het herzieningsplan wordt alleen daarop ingegaan.

Toetsingskader

12.     Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Voormalige camping De Heuvelslag, nu gedeeltelijk camping Darthuizen

Woonbestemming [locatie 4] (kadastraal perceel 908)

13.     [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] betogen dat de raad met de plannen de recreatieve bestemming van hun perceel [locatie 4] had moeten wijzigen naar een woonbestemming. Zij voeren daartoe aan dat hun perceel al lange tijd niet meer recreatief wordt gebruikt, maar wel een recreatiebestemming heeft. Zij wijzen daarnaast op een door hen ingediend principeverzoek voor de bestemmingswijziging. De raad heeft in de aanloop naar het bestemmingsplan voldoende tijd gehad om het principeverzoek inhoudelijk te beoordelen en dit verzoek bij de vaststelling van de plannen mee te nemen, aldus [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B].

13.1.  De raad heeft, onder meer, naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] besloten om het gehele recreatieterrein De Heuvelslag uit het bestemmingsplan en het herzieningsplan te laten omdat dit terrein, waar het perceel [locatie 4] deel van uitmaakte, in zijn geheel niet langer recreatief werd gebruikt. De raad heeft er in verweer op gewezen dat als het recreatieterrein niet meer recreatief wordt gebruikt het ook niet past in plannen waarmee is beoogd een actuele regeling te geven voor recreatieterreinen. De raad heeft in verweer en op de zitting daarnaast toegelicht waarom hij het niet wenselijk acht om de door [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] gewenste woningbouwontwikkeling in de plannen mee te nemen. De raad wijst erop dat een eventuele woonbestemming een directe belemmering zou opleveren voor de recreatieve gebruiksmogelijkheden van het resterende deel van het recreatieterrein. Op de zitting heeft de raad opgemerkt dat tussen de betrokken partijen gesprekken worden gevoerd over een eventuele woningbouwontwikkeling op het gehele terrein, en dat nog veel onduidelijkheid bestaat over de toekomstige invulling van het volledige terrein. De raad heeft er daarom voor gekozen om het principeverzoek, dat ziet op het omzetten van een bedrijfswoning in een reguliere woning, niet in het proces van de voorliggende plannen te behandelen. De raad benadrukt daarbij dat het principeverzoek overigens negatief beoordeeld is en dat wat de gemeente betreft nooit sprake is geweest van een ruimtelijk aanvaardbaar initiatief. De raad stelt zich, gelet daarop, op het standpunt dat hij het initiatief niet hoefde mee te nemen in de plannen.

13.2.  De vraag die hier voorligt is of de raad het verzoek om bestemmingswijziging van [locatie 4] naar "Wonen" had moeten meenemen bij de plannen over recreatieterreinen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Die vraag staat los van de onder 14, 14.1 en 14.2 te beantwoorden vraag of er vanuit ruimtelijk oogpunt aanleiding bestond om het perceel aan de [locatie 4] in de plannen mee te nemen. Met de voorliggende plannen heeft de raad een integrale en actuele regeling willen vaststellen voor verblijfsrecreatieterreinen en campings in de gemeente. Daarop zijn de plannen gericht. De raad heeft, gelet op wat hiervoor is weergegeven, op basis van ruimtelijke motieven toegelicht waarom hij ervoor heeft gekozen een bestemmingswijziging naar wonen voor het perceel [locatie 4] niet in de voorliggende plannen mee te nemen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in het licht van de aan hem toekomende beleidsruimte ervoor mogen kiezen om de door [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] voorgestelde bestemmingswijziging voor perceel [locatie 4] naar de bestemming "Wonen" niet mee te nemen in de voorliggende plannen.

Het betoog slaagt niet.

Bestemmingsregeling voor voormalig recreatieterrein camping De Heuvelslag

14.     [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 5], [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B] en [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] betogen dat het recreatieterrein van de voormalige camping De Heuvelslag, bestaande uit de kadastrale percelen 1037, 1038, 845 en 908, zonder deugdelijke motivering uit de plannen is gelaten terwijl het terrein wel in het ontwerp van het bestemmingsplan was opgenomen.

[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 5] en [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B] voeren daartoe aan dat, hoewel het klopt dat het recreatieterrein een periode niet recreatief is gebruikt, de raad wel al vóór de vaststelling van het bestemmingsplan wist dat het recreatieve gebruik van het grootste gedeelte van het terrein, namelijk de kadastrale percelen 1037, 1038 en 845, zou worden hervat. De raad wist dat er een nieuwe eigenaar was die daar weer een camping wilde beginnen. Nu het recreatieterrein buiten de plannen is gelaten, geldt daarvoor nog het bestemmingsplan "Leersum Buitengebied 2005/2009" uit 2010. Dat plan biedt ruimere recreatieve gebruiksmogelijkheden dan in het ontwerpplan voor dat terrein was voorzien. Zo is het aantal standplaatsen in beginsel onbegrensd. Deze ruimere recreatieve gebruiksmogelijkheden passen niet in de huidige omgeving, zo stellen zij.

[appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] voeren verder aan dat de motivering van de raad om hun kadastraal perceel 908 niet mee te nemen haaks staat op de reactie van het college van burgemeester en wethouders op hun principeverzoek van 17 december 2020 om omzetting van de recreatieve bestemming in een woonbestemming. De raad acht het niet logisch om hun perceel in de plannen mee te nemen omdat het perceel niet recreatief wordt gebruikt, terwijl het college juist overweegt dat het recreatieve gebruik in de toekomst kan worden hervat. Als daarvan wordt uitgegaan, had het perceel gewoon als onderdeel van het recreatieterrein in de plannen moeten worden meegenomen, zo stellen zij.

14.1.  De raad heeft in de nota van zienswijzen van 21 september 2021 (hierna: de zienswijzenota) en in verweer uiteengezet dat het recreatieterrein niet in het bestemmingsplan en het herzieningsplan is opgenomen omdat is gebleken dat het terrein al lang niet meer recreatief gebruikt werd. Hij heeft dit onder meer gebaseerd op de op 9 september 2020 vastgestelde beleidsnota "Niet-recreatief gebruik van recreatieverblijven". Op de zitting heeft de raad erop gewezen dat ten tijde van de vaststelling van de plannen onduidelijkheid bestond over de toekomstige inrichting van het voormalige recreatieterrein. De raad heeft toegelicht dat, hoewel de nieuwe eigenaar van kadastrale percelen 1037, 1038 en 845 op 13 januari 2022 een vergunning heeft aangevraagd om deze percelen weer recreatief te mogen gebruiken, die plannen niet bekend waren toen het bestemmingsplan werd vastgesteld. Deze omstandigheid kon daarom niet worden betrokken bij de vaststelling. De raad heeft er verder op gewezen dat er gesprekken plaatsvinden over een toekomstige invulling van het gehele terrein, waaronder eventuele woningbouw. Omdat het toekennen van een eventuele woonbestemming aan kadastraal perceel 908 ook gevolgen heeft voor de recreatieve gebruiksmogelijkheden van de overige percelen heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het wenselijk is om bij de toekomstige planologische invulling het voormalige recreatieterrein in zijn geheel te bezien.

14.2.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad niet deugdelijk gemotiveerd waarom het recreatieterrein, ondanks dat dit in het ontwerp van het bestemmingsplan was opgenomen, uit de plannen is gelaten. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende.

In verweer en op de zitting heeft de raad toegelicht dat het recreatieterrein uit de plannen is gelaten omdat het niet meer recreatief werd gebruikt en onduidelijk was of dat gebruik in de toekomst wel weer zou plaatsvinden. Maar de Afdeling stelt vast dat toen het herzieningsplan werd vastgesteld, de raad er, gelet op de vergunningaanvraag van 13 januari 2022, wel mee bekend was dat het recreatieve gebruik van percelen 1037, 1038 en 845 zou worden hervat. Daargelaten de vraag of de raad hiermee ook bekend was bij de vaststelling van het bestemmingsplan, geldt de gegeven motivering dus in ieder geval niet voor het herzieningsplan. Daarbij acht de Afdeling van belang dat in het ontwerpplan voor het recreatieterrein nog beperkingen waren opgenomen ten aanzien van de recreatieve gebruiksmogelijkheden, waaronder een maximum aan het aantal standplaatsen, en dat het op dit moment voor het terrein geldende bestemmingsplan uit 2010 ruimere recreatieve gebruiksmogelijkheden biedt. Niet is gebleken dat de raad deze omstandigheid en de ruimtelijke gevolgen voor de omgeving bij de vaststelling van het herzieningsplan heeft meegewogen. Verder heeft de raad ook niet overtuigend gemotiveerd waarom bij de keuze om de percelen niet mee te nemen in de plannen, alleen is gekeken naar het voormalig recreatieterrein camping De Heuvelslag in zijn geheel, bestaande uit kadastrale percelen 1037, 1038, 845 en 908, terwijl de camping al lange tijd niet meer bestaat en van perceel 908 vaststaat dat dit perceel niet langer recreatief gebruikt wordt en de eigenaren van dat perceel ook niet voornemens zijn dit gebruik in de toekomst te hervatten. In zoverre kan het standpunt van de raad dat ten tijde van vaststelling van de plannen onduidelijkheid bestond over toekomstig recreatief gebruik van dit deel van het voormalige recreatieterrein dan ook niet worden gevolgd.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad het besluit tot vaststelling van het herzieningsplan, in zoverre, niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd.

De betogen slagen.

Recreatieterrein [camping]

Beperking kampeermiddelen en bestaande bergingen?

15.     [appellant sub 8] betoogt dat de plannen de gebruiksmogelijkheden voor zijn perceel aan de Heulweg, voor zover dit als recreatieterrein in gebruik is, ten onrechte beperken ten opzichte van de bestaande situatie. In de plannen is een bouwvlak voorzien op minimaal 5 m van de perceelsgrenzen. Gelet op artikel 3.2.1, aanhef en onder b en c, van de regels van het bestemmingsplan mogen kampeermiddelen, bouwwerken voor recreatief nachtverblijf en dergelijke alleen binnen een bouwvlak worden gebouwd. Dit betekent dat effectief 0,42 ha aan gronden overblijft met de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" waarop deze mogen worden geplaatst. In de bestaande situatie zijn ook bergingen buiten het bouwvlak gelegen. Daar had rekening mee moeten worden gehouden. [appellant sub 8] wijst er verder op dat in de op 3 juni 2004 aan hem verleende kampeervergunning wordt gesproken over een oppervlakte van om en nabij 1 ha.

15.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat de bouwrechten van [appellant sub 8] niet worden beperkt. Gelet op artikel 18, derde lid, aanhef en onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Leersum 2005 Herziening 2009" was het immers ook niet toegestaan om binnen 5 m van de perceelsgrens te bouwen. Ook stelt de raad zich op het standpunt dat [appellant sub 8] geen beroep kan doen op het overgangsrecht. Gelet op artikel 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht immers alleen van toepassing als het huidige gebruik in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan en niet met het oude bestemmingsplan. Daarvan is geen sprake, aldus de raad.

15.2.  De Afdeling stelt vast dat artikel 3.2.1, aanhef en onder b en c, van de regels van het bestemmingsplan in het herzieningsplan hetzelfde luidt. In het herzieningsplan staat deze planregel echter in artikel 4.

15.3.  Wat betreft de bestaande bergingen die buiten het bouwvlak en binnen 5 m van de perceelsgrens liggen, overweegt de Afdeling dat de bergingen ook in het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied Leersum 2005 Herziening 2009" niet binnen 5 m van de perceelsgrens mochten worden gebouwd. Deze bergingen moeten, gelet op de voorschriften van dat bestemmingsplan, namelijk worden aangemerkt als gebouw en zijn daarom niet aan te merken als ander bouwwerk. Die bergingen waren op grond van het voorgaande plan dus ook al niet mogelijk. In zoverre heeft de raad gelijk dat de bouwmogelijkheden van [appellant sub 8] met de huidige plannen niet verder worden beperkt. In het voorgaande plan was evenmin voorzien in overgangsrecht voor de bergingen die, zoals [appellant sub 8] stelt, al 60 jaar aanwezig waren op het recreatieterrein. In zoverre heeft de raad daar bij de vaststelling van de voorliggende plannen dan ook geen rekening mee hoeven houden.

Voor zover het [appellant sub 8] gaat om het niet duurzaam plaatsen van kampeermiddelen als tenten, vouwwagens, campers, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, binnen 5 m van de perceelsgrens stelt de Afdeling vast dat de plannen zulk gebruik binnen 5 m van de perceelsgrens, evenals het voorheen geldende plan, niet beperken. In artikel 4.2.1, onder b, van de regels van het herzieningsplan staat dat kampeermiddelen alleen binnen een bouwvlak op een standplaats mogen worden gebouwd. Het niet duurzaam plaatsen van kampeermiddelen als tenten, vouwwagens, campers, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, zoals door [appellant sub 8] bedoeld, kwalificeert niet als het bouwen van bouwwerken als in die bepaling is bedoeld. Die bepaling beperkt dat gebruik dus niet. Kampeermiddelen als tenten, vouwwagens, campers, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens zijn namelijk wel mogelijk binnen 5 m van de perceelsgrens.

Het betoog slaagt niet.

Concreet initiatief: trekkershutten?

16.     [appellant sub 8] betoogt verder dat de toekomstplannen voor zijn bedrijf ten onrechte niet zijn meegenomen in de plannen. Hij wil op zijn perceel vier trekkershutten realiseren. Hij stelt zich op het standpunt dat hij tijdig een concreet initiatief heeft aangedragen dat in de plannen had moeten worden meegenomen. Hij wijst erop dat hij in de brief van 7 april 2021 nog extra aandacht voor dit initiatief heeft gevraagd aan de raad. Uit de zienswijzenota kan worden opgemaakt dat deze brief niet is betrokken in de beoordeling van en besluitvorming over de plannen. Anders dan in de zienswijzenota staat, zullen de vier trekkershutten niet worden gepositioneerd op gronden binnen het Natuur Netwerk Nederland-gebied (hierna: NNN-gebied). Daarnaast heeft de raad ook niet gereageerd op wat hij naar voren heeft gebracht over de door de raad eerder aangekaarte voorwaarden voor medewerking, namelijk een (gedeeltelijke) sanering van zijn agrarische bedrijf. De door de raad gestelde voorwaarden voor medewerking zijn onredelijk en onrechtmatig, aldus [appellant sub 8].

16.1.  In het stelsel van de Wro is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met een particulier initiatief voor een ruimtelijke ontwikkeling als dat initiatief voldoende concreet is, tijdig aan hem kenbaar is gemaakt en de raad op het moment van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan beoordelen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3627, onder 5.1.

16.2.  De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een concreet initiatief waar bij de vaststelling van het bestemmingsplan en het herzieningsplan rekening mee had moeten worden gehouden. Een kaart met daarop de beoogde plek van de trekkershutten zonder enige nadere uitwerking van bijvoorbeeld bouwmaten is niet voldoende concreet, zo stelt de raad. De raad stelt verder dat er in de afgelopen jaren in de periode van 3 juni 2016 tot en met 25 oktober 2018 op verschillende manieren communicatie met [appellant sub 8] heeft plaatsgevonden. Ook stelt de raad dat op verschillende momenten aan [appellant sub 8] is gevraagd zijn plannen nader uit te werken en dat hij dit niet heeft gedaan. Gelet op de uitgebreide communicatie en het uitblijven van een concreet plan heeft hij het initiatief niet in de plannen hoeven mee te nemen, zo stelt de raad.

Naar het oordeel van de Afdeling was er op het moment van de vaststelling van de plannen geen sprake van een voldoende concreet initiatief waarmee de raad rekening kon houden. Weliswaar heeft [appellant sub 8] tweemaal een tekening aangeleverd waarop te zien is waar hij de trekkershutten zou willen positioneren, maar dat is op zichzelf onvoldoende om van een concreet initiatief te spreken. Uit beide inrichtingstekeningen is behalve de beoogde positionering en de oppervlakte van de trekkershutten niets af te leiden over de bouwplannen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de raad onweersproken heeft gesteld dat hij op verschillende momenten aan [appellant sub 8] heeft gevraagd de plannen nader uit te werken en dat [appellant sub 8] dit niet heeft gedaan.

Het betoog slaagt niet.

Recreatieterrein Bonte Vlucht

Zorgvuldigheid voorbereiding herzieningsplan

17.     Op de zitting is de beroepsgrond van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] over de zorgvuldigheid van de voorbereiding van het herzieningsplan ingetrokken.

Afwijkende bouwregeling

18.     [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] en [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat artikel 3.2.3 van de regels van het bestemmingsplan en artikel 4.2.3 van de regels van het herzieningsplan in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, voor zover daarin met de bouwregeling een uitzondering is gemaakt voor recreatieterrein Vakantiepark Bonte Vlucht. Zij voeren aan dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom voor Vakantiepark Bonte Vlucht een uitzondering is gemaakt voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken. In de plantoelichtingen staat hier niets over. Uit de toelichtingen blijkt juist dat de plannen zijn bedoeld om voor alle verblijfsrecreatieterreinen één regeling op te nemen en om meer ontwikkelruimte te bieden op deze terreinen. Weliswaar is met Recreantenvereniging Bonte Vlucht en Bonte Vlucht B.V. overlegd over een afwijkende bouwregeling, maar er is niet met alle eigenaren van woningen op het recreatieterrein gesproken. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] wijzen er daarnaast nog op dat de raad met het herzieningsplan voor enkele recreatiewoningen op het vakantiepark aanleiding heeft gezien voor een ruimere bouwregeling.

18.1.  De raad heeft toegelicht dat de afwijkende bouwregeling voor Vakantiepark Bonte Vlucht tot stand is gekomen na verschillende overleggen met zowel de eigenaar Bonte Vlucht B.V. als de recreantenvereniging. De bouwregels houden onder meer in dat op Vakantiepark Bonte Vlucht een recreatiewoning met bijbehorend bouwwerk maximaal 70 m² en 250 m³ mag bedragen en een berging bij een recreatiewoning maximaal 2,5 m hoog mag zijn. Op andere recreatieterreinen is dit maximaal 250 m³ met, onder voorwaarden, een afwijking naar 300 m³. Een berging bij een recreatiewoning mag op andere recreatieterreinen 5 m hoog zijn. De raad heeft beoordeeld of de beperkingen voor Vakantiepark Bonte Vlucht aan een goede ruimtelijke ordening in de weg staan. De raad stelt dat dit niet het geval is. De raad wijst erop dat het uitgangspunt van de plannen is om onder andere toekomstbestendige recreatie te combineren met onder meer behoud en versterking van landschaps- en natuurwaarden. Voor de recreatieterreinen gelegen in NNN-gebied, zoals Vakantiepark Bonte Vlucht, zijn hiervoor ook aanvullende regelingen opgenomen in het plan. De raad wijst erop dat het terrein van Vakantiepark Bonte Vlucht al redelijk intensief is bebouwd en dat dit beeld wordt versterkt doordat het terrein op een helling is gelegen. Daarom is de raad van mening dat er geen bezwaar bestaat om mee te werken aan het verzoek om een striktere bebouwingsregeling voor Vakantiepark Bonte Vlucht. De raad stelt dat er een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Omdat er duidelijk is gecommuniceerd over het bestemmingsplan en het herzieningsplan waren alle eigenaren van recreatiewoningen op het park op de hoogte of hadden zij op de hoogte kunnen zijn van de in de plannen opgenomen afwijkende maatvoeringen, aldus de raad.

18.2.  De Afdeling overweegt dat in artikel 4.2.3 van de regels van het herzieningsplan en artikel 3.2.2 van de regels van het bestemmingsplan een uitzondering op de bouwregels is opgenomen die alleen voor Vakantiepark Bonte Vlucht geldt. De raad heeft tijdens de zitting toegelicht dat deze uitzondering in de plannen is opgenomen naar aanleiding van het verzoek van de eigenaar Bonte Vlucht B.V. en de recreantenvereniging. De Afdeling overweegt dat een ruimtelijke afweging over het opnemen van een uitzondering op bouwregels in de planregels moet zijn gebaseerd op een deugdelijke ruimtelijke motivering. Het verzoek van Bonte Vlucht B.V. en de recreantenvereniging is geen ruimtelijk argument om een uitzondering te rechtvaardigen. Dat de raad geen ruimtelijke bezwaren heeft om tegemoet te komen aan het verzoek is daarvoor ook niet voldoende. Het is aan de raad om inzichtelijk te maken waarom een uitzondering voor Vakantiepark Bonte Vlucht in dit geval uit ruimtelijk oogpunt nodig wordt geacht. De Afdeling is niet overtuigd van de door de raad aangedragen ruimtelijke argumenten voor de uitzondering. De door de raad aangedragen feitelijke verschillen met andere parken, zoals de redelijk intensieve bebouwing en de omstandigheid dat het terrein op een helling is gelegen, zijn op de zitting door [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] en [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] gemotiveerd weersproken. Op de zitting hebben [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] naar voren gebracht dat ook andere terreinen binnen NNN-gebied gelegen zijn, dat situering en omvang van de kavels op andere terreinen vergelijkbaar zijn en dat ook andere terreinen glooiend zijn. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben ook nog aangevoerd dat het park langgerekt is en niet aan een weg is gelegen van waar de bebouwing zichtbaar is. Dit alles maakt dat de plannen naar het oordeel van de Afdeling in zoverre onzorgvuldig zijn voorbereid en de besluiten tot vaststelling van de plannen ondeugdelijk zijn gemotiveerd. Op wat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] over andere woningen op het park naar voren hebben gebracht, hoeft niet te worden ingegaan.

De betogen slagen.

Recreatiewoning nr. […]

19.     [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] betogen dat hun woning ten onrechte niet als zodanig is bestemd in de plannen. Zij wijzen erop dat de woning al meer dan twintig jaar op het park staat en dat in 2001 nog een vergunning is verleend voor een woning met een nokhoogte van 6,5 m. Gelet op het STAB-deskundigenbericht heeft de vergunde woning een inhoud van 386 m³. Voor zover de raad met het herzieningsplan heeft beoogd de vergunde woning alsnog als zodanig te bestemmen volgt dit niet uit het herzieningsplan. De raad heeft in verweer geschreven dat hij heeft beoogd om een maximuminhoud van 310 m³ toe te staan. Dat volstaat niet, aldus [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B].

19.1.  De raad heeft toegelicht dat hij heeft beoogd de woning, zoals in 2001 vergund, positief te bestemmen in het herzieningsplan. De raad stelt zich op het standpunt dat de vergunning uit 2001, gelet op de in de planregels voorgeschreven meetwijze voor de inhoud van een bouwwerk, ertoe leidt dat de inhoud van de woning moet worden vastgesteld op 313,51 m³.

19.2.  In artikel 2.4 van de regels van het herzieningsplan is de wijze van meten omschreven. De inhoud van een bouwwerk wordt, gelet op deze bepaling, gemeten tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

19.3.  Vast staat dat de raad met het herzieningsplan heeft beoogd de woning van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], zoals deze in 2001 is vergund, als zodanig te bestemmen. De Afdeling stelt vast dat de raad dit met het herzieningsplan niet toereikend heeft gedaan. Zo is op de verbeelding van het herzieningsplan wel een aanduiding voor een maximumvolume opgenomen, maar de daarin opgenomen inhoudsmaat van 310 m³ komt niet overeen met de inhoudsmaat van de woning. Partijen zijn weliswaar verdeeld over de vraag wat de inhoudsmaat van de vergunde woning is en hoe deze berekend moet worden, maar zijn het erover eens dat de in de verbeelding opgenomen inhoudsmaat van 310 m³ onjuist is. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op artikel 2.4 van de regels van het herzieningsplan, de voormalige buitenruimtes onder de kapconstructie niet hoeven te worden meegenomen bij de inhoudsberekening, maar ook hiermee kan niet de vereiste duidelijkheid worden verkregen. De raad heeft op de zitting namelijk gesteld dat ook zonder de voormalige buitenruimtes onder de kapconstructie, de inhoudsmaat op basis van tekeningen op 313,5 m³ moet worden vastgesteld, maar uitgaande van een fictieve funderingsstrook ook op 329 m³ kan worden vastgesteld. Het is aan de raad om de inhoudsmaat correct vast te stellen waarbij van de raad mag worden verwacht dat hij toelicht hoe hij tot deze inhoudsmaat is gekomen. Nu de raad dit heeft nagelaten en de woning, anders dan raad heeft beoogd, ook als uitgegaan moet worden van 313,5 m3, niet als zodanig is bestemd met de aanduiding "maximum volume: 310 m3" is het herzieningsplan alleen al om die reden onzorgvuldig voorbereid en is het besluit tot vaststelling van het herzieningsplan ondeugdelijk gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

Recreatieterrein Noord West Kanje

Zorgvuldigheid voorbereiding plannen

20.     [appellant sub 3] betoogt dat het bestemmingsplan en het herzieningsplan onzorgvuldig zijn voorbereid. Hij voert daartoe aan dat zijn zienswijze niet volledig is beantwoord. Hij heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat er ten onrechte niet is ingegaan op de omstandigheid dat recreatieterrein Noord West Kanje gelet op een nota uit 2009 niet voldoet aan de definitie voor bungalowterrein. Gelet daarop kon Noord West Kanje in een nota uit 2014 niet worden aangemerkt als verblijfsrecreatieterrein, aldus [appellant sub 3].

20.1.  De Afdeling stelt vast dat de raad in de zienswijzenota is ingegaan op de zienwijze van [appellant sub 3]. De raad heeft daarin toegelicht dat het recreatieterrein Noord West Kanje, net als in het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1995, is bestemd voor recreatie. Daarmee is gereageerd op de stelling van [appellant sub 3] over de planologische status van het recreatieterrein. Daarnaast is de raad ook ingegaan op de nota’s uit 2004 en 2009. In de zienswijzenota staat dat [appellant sub 3] constateert dat Noord West Kanje niet is genoemd in de opsomming met verblijfsrecreatieterreinen in bijlage II van de Nota verblijfsrecreatie 2009 en dat in die nota staat vermeld dat bungalowparken bedrijfsmatig geëxploiteerd moeten worden. De raad schrijft dat in de in 2014 door de raad vastgestelde Nota van uitgangspunten voor het bestemmingsplan "Recreatieterreinen Utrechtse Heuvelrug" echter staat dat het bestemmingsplan alle verblijfsrecreatieterreinen en twee dagrecreatieterreinen in de gemeente Utrechtse Heuvelrug omvat. Een overzicht van de op te nemen verblijfsrecreatieterreinen is opgenomen in de bijlagen bij deze Nota van uitgangspunten. Dit is de reden waarom Noord West Kanje wel is opgenomen in het bestemmingsplan, zo staat daar verder. Dat Noord West Kanje, gelet op een nota uit 2009, niet als bungalowterrein kan worden aangemerkt, wat daar ook van zij, betekent niet dat de raad Noord West Kanje niet als recreatieterrein heeft kunnen aanmerken. Nu de raad inhoudelijk is ingegaan op de zienswijze van [appellant sub 3], gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling in wat door [appellant sub 3] naar voren is gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat het herzieningsplan en het bestemmingsplan onzorgvuldig zijn voorbereid.

Het betoog slaagt niet.

Wonen op [locatie 6]

21.     [appellant sub 3] betoogt dat zijn perceel met woning ten onrechte geen woonbestemming heeft gekregen in de plannen, dan wel dat in de plannen ten onrechte niet in (persoonsgebonden) overgangsrecht voor zijn situatie is voorzien. Hij voert aan dat aan zijn perceel ten minste een dubbelbestemming had moeten worden toegekend. Hij stelt daartoe dat op grond van artikel 25, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" van 11 december 1995 al overgangsrecht van toepassing was. Het is niet mogelijk om nog eens overgangsrecht toe te passen en dus had moeten worden onderzocht of het woongebruik positief kon worden bestemd. Daarnaast had de raad op zijn minst moeten nagaan welke regeling kan worden getroffen om het bestaande legale gebruik te kunnen voortzetten, aldus [appellant sub 3].

21.1.  Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van bestaand legaal gebruik kan alleen onder bijzondere omstandigheden aanvaardbaar zijn. De raad moet dan aannemelijk maken dat het legale gebruik op termijn zal worden beëindigd. Als dat niet de bedoeling is, betekent dit niet dat het gebruik als zodanig moet worden bestemd. Gebruik in strijd met een geldende bestemming of gebruik dat onder het overgangsrecht valt, doet namelijk op zichzelf geen gerechtvaardigde verwachtingen ontstaan over een toe te kennen bestemming. Indien de raad van mening is dat het als zodanig bestemmen van het gebruik niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, ligt het op de weg van de raad om na te gaan welke regeling kan worden getroffen om het bestaande legale gebruik in het plan te kunnen voortzetten. Dit kan bijvoorbeeld door een uitsterfregeling in het plan op te nemen.

21.2.  De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant sub 3] geen beroep kan doen op overgangsrecht. De Afdeling stelt vast dat de heer R. [appellant sub 3], de vader van [appellant sub 3], wel op de in artikel 20.3, onder a, van de regels van het herzieningsplan genoemde bijlage 2 staat, maar [appellant sub 3] niet. Wat betreft de toepasbaarheid van het overgangsrecht heeft de raad gewezen op de op 9 september 2020 door hem vastgestelde beleidsnota "Niet-recreatief gebruik van recreatieverblijven". In die nota staat over het gebruiksovergangsrecht ten aanzien van het bestemmingsplan "Buitengebied" dat bestaand gebruik dat onder het overgangsrecht valt positief moet worden bestemd. Toegelicht is dat het hierbij alleen gaat om personen die op het tijdstip van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan al niet-recreatief gebruik maakten van hun recreatieverblijf. Iedereen die er na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is komen wonen, valt niet onder het overgangsrecht van dat plan, zo staat daar verder. Het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1995 is op 21 januari 1999 onherroepelijk geworden. Op grond van gegevens uit de Basisregistratie Personen (hierna: de BRP), zoals opgenomen in het deskundigenbericht van STAB, kan worden vastgesteld dat [appellant sub 3] pas in 2010 in de woning, nu geadresseerd als [locatie 6], is komen wonen. Gelet daarop heeft de raad gesteld dat [appellant sub 3] geen beroep kan doen op de beschermende werking van het overgangsrecht en dat het woongebruik daarom ook niet als zodanig kan worden bestemd.

21.3.  Op de zitting heeft de raad te kennen gegeven dat hij de door [appellant sub 3] gewenste woonbestemming niet wenselijk acht. Daarbij heeft de raad gewezen op de beleidsnota waarin staat omschreven hoe met niet-recreatief wonen op recreatieparken wordt omgegaan. Uit deze nota volgt dat niet-recreatief gebruik van recreatiewoningen vanuit ruimtelijk oogpunt om meerdere redenen onwenselijk wordt geacht en dat dit alleen onder specifieke voorwaarden planologisch mogelijk wordt gemaakt met een uitsterfconstructie of persoonsgebonden overgangsrecht. De Afdeling is van oordeel dat de raad in het gemeentelijke beleid aanleiding heeft mogen zien om niet in een woonbestemming voor [appellant sub 3] te voorzien.

In zoverre slaagt het betoog dus niet.

21.4.  Ten aanzien van het overgangsrecht overweegt de Afdeling als volgt. Op de zitting heeft de Afdeling de bij partijen bekend geachte BRP-gegevens besproken zoals opgenomen in het deskundigenbericht van STAB. Uit deze gegevens volgt dat [appellant sub 3] al in 1994 op het park Noord West Kanje of mogelijk op het direct aangrenzende park Laag Kanje is komen wonen. Hij heeft sinds 1994, met een korte onderbreking in 2009 of 2010, op diverse adressen aan de Laan van Laag Kanje gewoond. De raad heeft op de zitting uitgesproken dat hij alleen heeft gekeken naar de BRP-registratie uit 2010 en dat hij voor de vraag of [appellant sub 3] een beroep kan doen op overgangsrecht geen rekening heeft gehouden met oudere BRP-registraties. De raad heeft ook uitgesproken dat als aantoonbaar is dat [appellant sub 3] ook vóór 2010 [de Afdeling begrijpt: 21 januari 1999] al op het park woonde, daar dan mogelijk rekening mee moet worden gehouden. Dat is niet gedaan. Gelet hierop concludeert de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van de plannen wat betreft het woongebruik in de situatie van [appellant sub 3] niet alle relevante feiten en omstandigheden voor ogen heeft gehad en dus geen volledige afweging heeft gemaakt. In zoverre zijn de plannen dan ook niet met de daartoe vereiste zorgvuldigheid voorbereid en zijn de besluiten tot vaststelling van de plannen ondeugdelijk gemotiveerd.

Het betoog slaagt in zoverre.

Conclusies

22.     Het beroep van [appellant sub 8] tegen het herzieningsplan is ongegrond. Gelet daarop heeft hij geen belang meer bij een beoordeling van zijn beroep tegen het bestemmingsplan. Het beroep tegen het bestemmingsplan is daarom niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is in zoverre een einduitspraak, zodat de procedure voor [appellant sub 8] hiermee ten einde komt.

22.1.  Wat betreft de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 5], [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] en [appellant sub 3] heeft de Afdeling onder 14.2, 18.2, 19.3 en 21.4 gebreken geconstateerd in de besluiten van 30 september 2021 en 9 november 2023. Zij past hier de bestuurlijke lus toe. Deze uitspraak is in zoverre een tussenuitspraak, zodat de procedure wat betreft deze beroepen nog niet ten einde komt.

Bestuurlijke lus

23.     Op grond van artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

23.1.  Met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil zal de Afdeling de raad daarom opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het herzieningsplan te herstellen. Dit kan de raad doen door:

- alsnog toereikend te motiveren waarom recreatieterrein camping De Heuvelslag uit het herzieningsplan is gelaten;

- alsnog toereikend te motiveren waarom de in artikel 4.2.3 van de regels van het herzieningsplan opgenomen uitzondering voor Vakantiepark Bonte Vlucht op grond van ruimtelijke motieven nodig is;

- alsnog vast te stellen en te motiveren welke inhoudsmaat voor de woning van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] is vergund en deze inhoudsmaat als maximaal toegestane inhoudsmaat op te nemen in de verbeelding van het herzieningsplan, tenzij de raad ruimtelijke motieven heeft om dat niet te doen;

- alsnog de woonhistorie van [appellant sub 3] te onderzoeken, daarover een ruimtelijk gemotiveerd standpunt in te nemen en zo nodig het woongebruik van [appellant sub 3] onder het persoonsgebonden overgangsrecht te brengen.

In plaats van de hiervoor genoemde aanvullende motiveringen kan de raad er ook voor kiezen om een gewijzigd of nieuw besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan te nemen.

23.2.  De raad moet de Afdeling en de andere partijen de uitkomst meedelen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Proceskosten, griffierecht en schadevergoeding

24.     De raad is met het herzieningsplan deels tegemoetgekomen aan het beroep van [appellant sub 8] tegen het bestemmingsplan, waarna [appellant sub 8] de desbetreffende beroepsgrond heeft ingetrokken. De raad moet hem daarom zijn proceskosten vergoeden.

24.1.  In de einduitspraak wordt voor de overige beroepen beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht en ook over de verzoeken om schadevergoeding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 8] tegen het besluit van de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug van 30 september 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Recreatieterreinen Utrechtse Heuvelrug" niet-ontvankelijk;

II.       verklaart het beroep van [appellant sub 8] tegen het besluit van de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug van 9 november 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Correctieve herziening Recreatieterreinen Utrechtse Heuvelrug" ongegrond;

III.      veroordeelt de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug tot vergoeding van bij [appellant sub 8] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.     gelast dat de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug aan [appellant sub 8] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt;

V.      draagt de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug op om:

a. binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak de onder 14.2, 18.2, 19.3 en 21.4 omschreven gebreken in het besluit van 9 november 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Correctieve herziening Recreatieterreinen Utrechtse Heuvelrug" te herstellen, en;

b. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. J.C.A de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.

w.g. Knol

voorzitter

w.g. Bechinka

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024

371-947

 

BIJLAGE

 

Bestemmingsplan "Correctieve herziening Recreatieterreinen Utrechtse Heuvelrug"

Artikel 1.32

Bouwwerk: een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

Artikel 1.50

Kampeermiddel: niet als omgevingsvergunningplichtig bouwwerk aan te merken tenten, vouwwagens, camper, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief nachtverblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben en voor de tijdelijke huisvesting van op het bedrijf werkzaam zijnde recreatiepersoneel.

Eén ander zoals schematisch weergegeven in artikel 1.73 recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.2.1

Op en in de gronden als bedoeld in 4.1 mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

[…]

b. binnen het bouwvlak op een standplaats:

1. kampeermiddel;

2. bouwwerk voor recreatief nachtverblijf met bijbehorend bouwwerk en berging;

3. bijzonder bouwwerk voor recreatief nachtverblijf op de grond met bijbehorende berging;

4. bijzonder bouwwerk voor recreatief nachtverblijf op hoogte met bijbehorende berging;

5. overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde;

c. buiten het bouwvlak:

1. overige bouwwerken, geen overkappingen, zijnde;

Artikel 20.3, onder a

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht' mag het bestaande strijdige gebruik in de vorm van permanent wonen in een recreatieverblijf, worden voortgezet door de volgende personen benoemd in bijlage 2 bij de regels;

Bestemmingsplan "Buitengebied Leersum 2005 Herziening 2009" uit 2010

Artikel 1

In dit plan wordt verstaan onder:

6. ander bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw zijnde;

[…]

19. bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

[…]

22. gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

[…]

32. kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan danwel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht danwel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

[…]

Artikel 18, derde lid, onder b

Binnen een afstand van 5 m tot enige perceelsgrens mogen uitsluitend andere bouwwerken, worden gebouwd;

Bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1995

Artikel 25, derde lid

Het gebruik, dat op het tijdstip van het onherroepelijk worden van het plan van in het plan begrepen gronden en bouwwerken in afwijking van het plan - behoudens het in dit artikel bepaalde - wordt gemaakt, mag worden voorgezet en gewijzigd, mits daardoor de afwijkingen van het plan niet worden vergroot.

Artikel delen