202302897/1/R1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend in Meliskerke en Biggekerke, gemeente Veere,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 maart 2023 in zaak nr. 22/5452 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2021 heeft het college de op 23 augustus 2011 aan De Kaashoeve B.V. verleende omgevingsvergunning ingetrokken.
Bij uitspraak van 24 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het door De Kaashoeve tegen het besluit van 4 oktober 2021 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 11 juni 2024 heeft het college het bezwaar van De Kaashoeve tegen het besluit van 4 oktober 2021 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het bij haar ingestelde beroep van De Kaashoeve gericht tegen het besluit van 11 juni 2024 naar de Afdeling doorgezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2024, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door A.H. van Leeuwen, rechtsbijstandverlener te Veere, en het college, vertegenwoordigd door ing. E.M. Mos, zijn verschenen. Voorts is ter zitting De Kaashoeve, vertegenwoordigd door mr. M.H. Blokvoort, advocaat te Deventer, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 23 augustus 2011 heeft het college aan De Kaashoeve een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een hotel op het perceel Kaasboerweg 2 te Biggekerke. Het college heeft deze omgevingsvergunning op verzoek van [appellant] en anderen bij besluit van 4 oktober 2021 ingetrokken. Op 9 november 2021 heeft De Kaashoeve bezwaar gemaakt tegen het intrekken van de omgevingsvergunning.
2. [appellant] en anderen hebben op 7 november 2022 een ingebrekestelling naar het college gestuurd in verband met het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van De Kaashoeve. Vervolgens hebben [appellant] en anderen op 22 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de termijn waarbinnen het college op het bezwaar moet beslissen voorbij is, maar dat [appellant] en anderen geen belang hebben bij de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit op bezwaar en dat het door hen ingestelde beroep daarom niet-ontvankelijk is.
Procesbelang
3. Het college heeft met het besluit van 11 juni 2024 alsnog een reëel besluit genomen op het door De Kaashoeve gemaakte bezwaar. Dit doet de vraag rijzen of [appellant] en anderen nog een procesbelang hebben bij het hoger beroep. Belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep kan onder meer worden aangenomen als wordt gesteld dat als gevolg van de in het geding zijnde besluitvorming schade is geleden en dit tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt. Op de zitting hebben [appellant] en anderen toegelicht dat de voortdurende onduidelijkheid als gevolg van het uitblijven van een besluit op bezwaar heeft geleid tot waardevermindering van de woning van een van hen. Deze waardevermindering is volgens [appellant] en anderen door het college erkend en tot uitdrukking gekomen in een beschikking waarin de WOZ-waarde van de woningen lager is vastgesteld. Gelet op deze toelichting, die het college op de zitting niet onderbouwd heeft weerlegd, hebben [appellant] en anderen naar het oordeel van de Afdeling tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij schade hebben geleden als gevolg van het uitblijven van een besluit op bezwaar. Dat betekent dat zij belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
Hoger beroep
4. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het door hen ingestelde beroep niet-ontvankelijk is. Zij zijn namelijk als belanghebbende aan te merken bij het besluit op het bezwaar tegen de ingetrokken omgevingsvergunning.
4.1. De Afdeling heeft onder meer in de uitspraak van 21 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7462, onder 5, overwogen dat de beantwoording van de vraag of iemand belanghebbende is bij het niet tijdig nemen van een besluit, niet afhankelijk is van de belangen waarin deze mogelijk wenst te worden beschermd in het kader van het nog te nemen reële besluit. Als belanghebbende bij het niet tijdig nemen van een besluit worden in beginsel degenen aangemerkt die belanghebbende zouden zijn bij het reële besluit. Hiermee heeft de Afdeling de in de aangevallen uitspraak aangehaalde jurisprudentie uit onder meer de uitspraak van 13 juni 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AD3311, verlaten.
Vaststaat dat [appellant] en anderen een belang hebben bij de uitkomst van de bezwaarprocedure. Gelet daarop, heeft de rechtbank ten onrechte niet onderkend dat zij een belang hebben bij het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar tegen de ingetrokken omgevingsvergunning. Om die reden moet de aangevallen uitspraak vernietigd worden.
Het betoog slaagt.
Conclusie over het hoger beroep
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
Het besluit van 11 juni 2024
6. Gelet op artikel 6:20, derde lid, in samenhang bezien met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), is het reële besluit van 11 juni 2024 van rechtswege mede onderwerp van dit geding.
De Afdeling ziet echter aanleiding om het beroep tegen het nieuwe besluit van 11 juni 2024 met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb te verwijzen naar de rechtbank. Aangezien De Kaashoeve de gronden van het beroep nog niet heeft ingediend, [appellant] en anderen op de zitting bij de Afdeling te kennen hebben gegeven zich ook niet te kunnen verenigen met het besluit op bezwaar en zij daartegen nog gronden wensen aan te voeren, maar ook in aanmerking genomen dat De Kaashoeve uitdrukkelijk heeft verzocht om behandeling van het beroep door de rechtbank, acht de Afdeling een goede rechtspleging ermee gebaat om de behandeling aan de rechtbank te laten.
7. Hierin ziet de Afdeling ook aanleiding om het beroep van [appellant] en anderen tegen het niet tijdig nemen van het besluit op bezwaar met toepassing van artikel 8:115 van de Awb terug te wijzen naar de rechtbank. In die zaak is namelijk nader onderzoek noodzakelijk naar de door [appellant] en anderen gestelde geleden schade als gevolg van het uitblijven van het besluit op bezwaar. De rechtbank moet het schadeaspect betrekken in de behandeling van het beroep.
Proceskosten
8. Het college moet de proceskosten van [appellant] en anderen in hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant] en anderen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 maart 2023 in zaak nr. 22/5452;
III. wijst de zaak terug naar deze rechtbank;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veere tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Veere aan [appellant] en anderen het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Deen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024
604-1049